< ᏈᏓ ᎢᎬᏱᏱ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 3 >

1 ᎾᏍᏉᏃ ᏂᎯ ᎢᏥᎨᏴ ᏗᏦᎯᏳᎯᏳ ᎨᏎᏍᏗ ᏗᎨᏥᏰᎯ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎧᏃᎮᏛ ᏂᏓᏂᎧᎿᎭᏩᏕᎬᎾ ᏱᎩ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎧᏃᎮᏛ ᎬᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎨᏥᏎᎪᎩᏍᏓ [ ᎠᏂᎪᏩᏘᏍᎬ ] ᏄᏍᏛ ᎢᏣᎴᏂᏙᎲ ᎢᏥᎨᏴ,
Insgelijks gij vrouwen, zijt onderdanig aan uw eigen mannen, opdat ook als sommigen ongehoorzaam zijn aan het woord, zij door de levensmanier der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden,
2 ᎠᎴ ᎠᏂᎪᏩᏗᏍᎬ ᎤᏲ ᏄᏓᏑᏴᎾ ᎢᏣᎴᏂᏙᎲ ᎤᎵᏠᏯᏍᏛ ᎦᎾᏰᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
lettende op uw reinen wandel in eerbiedigheid.
3 ᎠᎴ ᏕᏣᏣᏅᏍᎬ ᎥᏝᏍᏗ ᎦᏚᎢᏉ ᎡᎯ ᎠᏣᏅᏗ ᎨᏒ ᏱᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏗᏰᎬ ᎠᏍᏕᏯᏍᏗ ᎨᏒᎢ ᎠᎴ ᎠᏕᎸᏓᎶᏂᎨ ᎠᏣᏅᏙᏗ, ᎠᎴ ᏗᏄᏬ ᏛᏄᏬᏍᎬᎢ,
Het versiersel der vrouwen moet niet uitwendig zijn, in gekrulde haren en het omhangen van goud, of het pronken met kleederen,
4 ᎤᏕᎵᏒᏍᎩᏂ ᎣᏓᏅᏛ ᎡᎯ ᏴᏫ ᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎠᏲᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎠᎴ ᎤᏓᏅᏘ ᎠᏓᏅᏙ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏙᏗᎧᏂᏍᎬ ᎤᏣᏘ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᏥᎩ.
maar in den verborgen mensch des harten, in het onverderfelijk sieraad van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor Gods aangezicht.
5 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎾᏍᏉ ᎾᎾᏛᏁᎮ ᎡᏘ ᎠᏃᏍᏛ ᎠᏂᎨᏴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎾᏓᏍᎦᏍᏙᏗᏍᎩ ᏓᎾᏣᏅᏍᎨᎢ, ᏚᏃᎯᏳᎭ ᏗᎬᏩᏂᏰᎯ,
Want alzoo ook versierden zich zelven eertijds de heilige vrouwen die op God hoopten, en aan haar mannen onderdanig waren;
6 ᎾᏍᎩᏯ ᏎᎵ ᎢᎪᎯᏳᎲᏍᎨ ᎡᏆᎭᎻ, ᏍᎩᎾᏝᎢ ᏥᎪᏎᎮᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏪᏥ ᏥᏂᏣᎵᏍᏗᎭ, ᎢᏳᏃ ᎣᏍᏛ ᏱᏗᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎭ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᏂᏥᏍᎦᎢᎲᎾ ᏱᎩ.
zooals ook Sara aan Abraham onderdanig was, hem heer noemende, welker dochteren gij zijt geworden, als gij weldoet en u door geen vreeze laat ontstellen.
7 ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏣᏁᎳᏛᎭ ᏗᏣᏓᎵᎢ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᎢᏥᎦᏔᎲᎢ, ᎠᎴ ᏕᏥᎸᏉᏕᏍᏗ ᎾᏍᎩᏯ ᏗᎦᎸᏉᏙᏗ ᏥᎩ ᏗᏂᏩᎾᎦᎳᎢ, ᎠᎴ ᏗᎦᎸᏉᏙᏗ ᏥᎩ ᎠᏖᏆᎶᎯ ᎣᏤᎵ ᎨᏒ ᎬᏩᎦᏗᏯ ᎬᏂᏛ ᎡᏥᏁᎸᎢ; ᎾᏍᎩᏃ ᏞᏍᏗ ᎢᏣᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ ᎪᎱᏍᏗ ᎠᏲᏍᏙᏗᏍᎩ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Gij mannen evenzoo, leeft met haar verstandig, eerbiedigheid bewijzende aan het vrouwelijk geslacht als aan het zwakste, als die ook mede erfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet worden verhinderd.
8 ᎤᎵᏍᏆᎸᏗᏃ ᎨᏒᎢ ᏂᎦᏗᏳ ᏌᏉᏉ ᏂᏕᏨᏁᏍᏗ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ; ᏕᏣᏓᏙᎵᎨᏍᏗ; ᏕᏣᏓᎨᏳᏎᏍᏗ ᎢᏣᎵᏅᏢᎢ; ᎢᏣᏓᏙᎵᏣᏗᏳ ᎨᏎᏍᏗ; ᎢᏣᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ;
En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, broederlievend, barmhartig, nederig,
9 ᏞᏍᏗ ᎤᏲ ᏁᏨᏁᎲ ᏱᏣᏞᎨᏍᏗ ᎤᏲ ᏱᏂᏣᏓᏛᏁᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎦᏰᏥᏐᏢᏔᏅ ᏞᏍᏗ ᏱᏣᏞᎨᏍᏗ ᏱᎨᏣᏓᏐᏢᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎣᏍᏛᏉᏍᏗᏂ ᎨᏥᏁᏤᎮᏍᏗ; ᎢᏥᎦᏔᎭᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ ᎡᏥᏯᏅᏛ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏤᎵ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎣᏍᏛ ᎡᏥᏁᏤᏗᏱ.
geen kwaad met kwaad vergeldende of schelden met schelden, maar integendeel hen zegenende, want daartoe zijt gij geroepen, opdat gij den zegen zoudt beërven.
10 “ᎩᎶᏰᏃ ᎬᏅ ᎤᎨᏳᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎣᏍᏛ ᎢᎦ ᏧᎪᏩᏛᏗᏱ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ, ᏩᏲᏍᏙᏓᏏ ᎦᏃᎪᎢ ᎤᏲ ᎨᏒᎢ, ᏚᎭᏁᎦᎸ ᎦᎶᏄᎮᏛ ᎤᏁᎢᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ;
Want die het leven wil beminnen en goede dagen zien, die bedwinge zijn tong van het kwaad en zijn lippen van bedrog te spreken;
11 ᎠᏓᏅᎡᎮᏍᏗ ᎤᏲ ᎨᏒᎢ ᎣᏍᏛᏃ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎮᏍᏗ; ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎨᏒ ᎤᏲᎮᏍᏗ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏓᎧᎿᎭᏩᏕᎨᏍᏗ.
die wijke af van het kwaad en doe goed, en zoeke vrede en jage dien na;
12 ᏱᎰᏩᏰᏃ ᏗᎦᏙᎵ ᏓᎧᎿᎭᏩᏗᏙ ᎤᎾᏓᏅᏘ, ᎠᎴ ᏗᎦᎴᏂ ᏚᏛᏓᏍᏗ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬᎢ, ᎤᎧᏛᏍᎩᏂ ᏱᎰᏩ ᏕᏡᏔᏅ ᎤᏲ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ.”
want des Heeren oogen zijn op rechtvaardigen en zijn ooren tot hun geroep, maar des Heeren aangezicht is tegen kwaaddoeners.
13 ᎦᎪᏃ ᎾᏍᎩ ᎣᏏᏅ ᏱᏂᏨᎦ ᎢᏳᏃ ᎣᏍᏛ ᎨᏒ ᎢᏥᏍᏓᏩᏕᎩ ᏱᎩ?
En wie zal u kwaad doen als gij ijveraars voor het goede geworden zijt?
14 ᎢᏳ ᎠᎴ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ ᎢᏥᎩᎵᏲᎨᏍᏗ, ᏅᏩᏙᎯᏯᏛᏉ ᎨᏎᏍᏗ. ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᎦᎢᎮᏍᏗ ᎤᏂᎾᏰᎯᏍᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏱᏣᏕᏯᏔᏁᎮᏍᏗ;
Maar als gij ook al lijdt om de rechtvaardigheid, dan zijt gij zalig; vreest dan hun dreigementen niet en ontstelt niet,
15 ᎡᏥᎸᏉᏗᏍᎨᏍᏗᏍᎩᏂ ᏱᎰᏩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏙᏗᏣᏓᏅᏛᎢ. ᎠᎴ ᏯᏃᏉ ᎢᏨᏛᏅᎢᏍᏕᏍᏗ ᎾᏂᎥ ᎩᎶ ᎨᏣᏛᏛᎲᏍᎩ ᎤᏚᎩ ᎢᏨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᏗᏥᏃᏁᏗᏱ ᎤᏓᏅᏘ ᎠᎴ ᎤᎾᏰᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎢᏨᏙᏗᏱ.
maar heiligt Christus in uw harten als Heer, altijd gereed tot verdediging aan al wie u rekenschap zou vragen wegens de hope die in u is, maar met zachtmoedigheid en eerbiedigheid,
16 ᎠᎴ ᎢᏥᏍᏆᏂᎪᏕᏍᏗ ᎣᏍᏛ ᏗᎫᎪᏙᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏐᏅ ᏥᎨᏥᏃᎮᎭ ᎤᏲ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏥᎨᏦᏎᎭ, ᏯᎾᏕᎰᎯ ᎾᏍᎩ ᎦᏰᎪᎩ ᎨᏥᏃᎮᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎢᏣᎴᏂᏙᎲ ᎦᎶᏁᏛ ᏕᏥᎧᎿᎭᏩᏗᏒᎢ ᎠᏂᏁᎢᏍᏗᏍᎩ.
een goede konsciëntie hebbende, opdat zij beschaamd worden mogen in hetgeen zij van u kwaadspreken, zij die lasteren uw goeden wandel in Christus.
17 ᎤᏟᏰᏃ ᎣᏏᏳ, ᎾᏍᎩ ᏱᏄᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏥᎩᎵᏲᎢᏍᏗᏱ ᎣᏍᏛ ᏕᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ, ᎠᏃ ᎤᏲ ᏕᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎢᏥᎩᎵᏲᎢᏍᏗᏱ.
Want beter is het toch, als de wil van God zoo is, om weldoende te lijden, dan kwaaddoende.
18 ᎦᎶᏁᏛᏰᏃ ᎾᏍᏉ ᏌᏉ ᏄᎩᎵᏲᏤ ᎠᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏍᏛᏕᎢ, ᎠᏍᎦᎾ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᏂᏍᎦᎾ ᏚᎩᎵᏲᏤᎴᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯᏱ ᏫᏗᎦᏘᏃᎯᏍᏗᏱ; ᎠᏥᎴᎢ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒᎢ, ᎠᏎᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏩᏂᏕᎢ.
Want Christus is ook eenmaal voor de zonden gestorven, de Rechvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; die wel gedood is naar het vleesch, doch levend gemaakt naar den geest,
19 ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ [ ᎠᏓᏅᏙ ] ᎤᏩᏔᏁ ᎤᏪᏅᏎ ᏫᏚᎵᏥᏙᏁᎴ ᏗᏓᏅᏙ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ ᏣᏂᏯᎠ,
waarin Hij ook is heengegaan en gepredikt heeft aan geesten in de gevangenis,
20 ᎾᏍᎩ ᎢᎸᎯᏳ ᏄᏃᎯᏳᏒᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᎾᎯᏳ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎬᏂᏗᏳ ᎨᏒ ᏣᎦᏘᏰᎢ, ᏃᏯ ᎾᎯᏳ ᏤᎥᎢ, ᏣᏛᏅᎢᏍᏗᏍᎨ ᏥᏳ, ᎾᎿᎭᎢᎸᏍᎩ ᎾᏍᎩ ᏧᏁᎳᏉ ᎢᏯᏂᏛ ᏥᎨᏥᏍᏕᎸᎮᎢ, ᎠᎹ ᏥᎨᏥᏍᏕᎸᏔᏁᎢ;
die eertijds ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid Gods verlengd was, in de dagen van Noach, terwijl de ark werd toebereid, waarin weinige, dat is acht zielen, behouden werden door het water heen;
21 ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏗᏓᏬᏍᏗ ᎨᏒ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎢᎩᏍᏕᎵᎭ; ᎥᏝ ᎢᏴᏛ ᎾᎬᏁᎲ ᎠᏰᎸ ᎦᏓᎭ ᎨᏒᎢ, ᎧᏁᏤᏗᏍᎩᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎬᏙᏗ ᎣᏍᏛ ᎠᏓᏅᏖᏗ ᎨᏒ ᎢᎩᏍᏕᎵᎭ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏚᎴᎯᏌᏅ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ,
dat water, waarvan het tegenbeeld, de doop, u nu ook behoudt, niet als een afwassching van de onreinheid des lichaams, maar als de toezegging van een goede konsciëntie tot God, door de verrijzenis van Jezus Christus,
22 ᎾᏍᎩ ᎦᎸᎳᏗ ᏭᎶᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏬᎸ ᎠᎦᏘᏏᏗᏢ ᏭᏬᎳ, ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯᏃ ᎠᎴ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᏗᎬᏩᏁᎶᏗ ᏄᎵᏍᏔᏅ.
die is aan Gods rechterhand, heengegaan naaiden hemel, terwijl engelen en krachten en machten Hem onderworpen zijn.

< ᏈᏓ ᎢᎬᏱᏱ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 3 >

A Dove is Sent Forth from the Ark
A Dove is Sent Forth from the Ark