До галатів 1
1 Апо́стол Павло́, поставлений ні від людей, ані від чоловіка, але́ від Ісуса Христа й Бога Отця, що з мертвих Його воскресив,
Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft),
2 і присутня зо мною вся браття, до Церко́в галаті́йських:
En al de broeders, die met mij zijn, aan de Gemeenten van Galatie:
3 благодать вам і мир від Бога, Отця нашого, і Господа Ісуса Христа,
Genade zij u en vrede van God den Vader, en onzen Heere Jezus Christus;
4 що за наші гріхи дав Само́го Себе, щоб від злого сучасного віку нас визволити, за волею Бога й Отця нашого, — (aiōn g165)
Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader; (aiōn g165)
Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn g165)
6 Дивуюся я, що ви так скоро відхи́люєтесь від того, хто покликав Христовою благодаттю вас, на іншу Єва́нгелю,
Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van dengene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie;
7 що не інша вона, але деякі є, що вас непокоять, і хочуть перевернути Христову Єва́нгелію.
Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren.
8 Але якби й ми або а́нгол із неба зачав благовісти́ти вам не те, що ми вам благовісти́ли, — нехай буде прокля́тий!
Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.
9 Як ми перше казали, і тепер знов кажу́: коли хто вам не те благовісти́ть, що ви прийняли́, — нехай буде прокля́тий!
Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt.
10 Бо тепер чи я в людей шукаю призна́ння чи в Бога? Чи лю́дям дба́ю я догоджа́ти? Бо коли б догоджав я ще лю́дям, я не був би рабо́м Христовим.
Want predik ik nu de mensen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus.
11 Звіщаю ж вам, браття, що Єва́нгелія, яку я благовісти́в, — вона не від людей.
Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens.
12 Бо я не прийняв, ні навчився її від люди́ни, але об'явленням Ісуса Христа.
Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.
13 Чули бо ви про моє поступо́вання перше в юдействі, що Божу Церкву жорсто́ко я переслідував та руйнував її.
Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de Gemeente Gods vervolgde, en dezelve verwoestte;
14 І я перевищував в юдействі багатьох своїх рове́сників роду мого, бувши запе́клим прихильником моїх отці́вських переда́нь.
En dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijn ouderdom in mijn geslacht, zijnde overvloedig ijverig voor mijn vaderlijke inzettingen.
15 Коли ж Бог, що вибрав мене від утро́би матері моєї і покликав благода́ттю Своєю, уподобав
Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,
16 виявити мною Сина Свого, щоб благовістив я Його між поганами, — я не радився зараз із тілом та кров'ю,
Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed;
17 і не відправився в Єрусалим до апо́столів, що передо мною були, а пішов я в Ара́бію, і зно́ву вернувся в Дама́ск.
En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabie, en keerde wederom naar Damaskus.
18 По трьох ро́ках пото́му пішов я в Єрусалим побачити Ки́фу, і в нього пробув днів із п'ятнадцять.
Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.
19 А іншого з апо́столів я не бачив, крім Якова, брата Господнього.
En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.
20 А що вам пишу́, ось кажу́ перед Богом, що я не обманюю!
Hetgeen nu ik u schrijf, ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg!
21 Пото́му пішов я до си́рських та кілікі́йських країн.
Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrie en van Cilicie.
22 Церква́м же Христовим в Юдеї я знаний не був особисто, -
En ik was van aangezicht onbekend aan de Gemeenten in Judea, die in Christus zijn.
23 тільки чули вони, що той, що колись переслідував їх, благовісти́ть тепер віру, що колись руйнував був її.
Maar zij hadden alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene, die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte.
24 І сла́вили Бога вони через мене!
En zij verheerlijkten God in mij.
