ལཱུཀཿ 15
1 ཏདཱ ཀརསཉྩཱཡིནཿ པཱཔིནཤྩ ལོཀཱ ཨུཔདེཤྐཐཱཾ ཤྲོཏུཾ ཡཱིཤོཿ སམཱིཔམ྄ ཨཱགཙྪན྄།
Intussen kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem toe, om Hem te horen.
2 ཏཏཿ ཕིརཱུཤིན ཨུཔཱདྷྱཱཡཱཤྩ ཝིཝདམཱནཱཿ ཀཐཡཱམཱསུཿ ཨེཥ མཱནུཥཿ པཱཔིབྷིཿ སཧ པྲཎཡཾ ཀྲྀཏྭཱ ཏཻཿ སཱརྡྡྷཾ བྷུཾཀྟེ།
Maar de farizeën en schriftgeleerden mopperden, en zeiden: Hij ontvangt zondaars, en eet met hen.
3 ཏདཱ ས ཏེབྷྱ ཨིམཱཾ དྲྀཥྚཱནྟཀཐཱཾ ཀཐིཏཝཱན྄,
Toen sprak Hij tot hen deze gelijkenis:
4 ཀསྱཙིཏ྄ ཤཏམེཥེཥུ ཏིཥྛཏྨུ ཏེཥཱམེཀཾ ས ཡདི ཧཱརཡཏི ཏརྷི མདྷྱེཔྲཱནྟརམ྄ ཨེཀོནཤཏམེཥཱན྄ ཝིཧཱཡ ཧཱརིཏམེཥསྱ ཨུདྡེཤཔྲཱཔྟིཔཪྻྱནཏཾ ན གཝེཥཡཏི, ཨེཏཱདྲྀཤོ ལོཀོ ཡུཥྨཱཀཾ མདྷྱེ ཀ ཨཱསྟེ?
Wie van u, die honderd schapen heeft, en er een van verliest, laat niet de negen en negentig andere achter in de woestijn, en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het terugvindt?
5 ཏསྱོདྡེཤཾ པྲཱཔྱ ཧྲྀཥྚམནཱསྟཾ སྐནྡྷེ ནིདྷཱཡ སྭསྠཱནམ྄ ཨཱནཱིཡ བནྡྷུབཱནྡྷཝསམཱིཔཝཱསིན ཨཱཧཱུཡ ཝཀྟི,
En als hij het gevonden heeft, legt hij het verheugd op zijn schouders;
6 ཧཱརིཏཾ མེཥཾ པྲཱཔྟོཧམ྄ ཨཏོ ཧེཏོ རྨཡཱ སཱརྡྡྷམ྄ ཨཱནནྡཏ།
en thuis gekomen, roept hij vrienden en buren bijeen, en zegt hun: Verheugt u met mij; want ik heb mijn verloren schaap teruggevonden.
7 ཏདྭདཧཾ ཡུཥྨཱན྄ ཝདཱམི, ཡེཥཱཾ མནཿཔརཱཝརྟྟནསྱ པྲཡོཛནཾ ནཱསྟི, ཏཱདྲྀཤཻཀོནཤཏདྷཱརྨྨིཀཀཱརཎཱད྄ ཡ ཨཱནནྡསྟསྨཱད྄ ཨེཀསྱ མནཿཔརིཝརྟྟིནཿ པཱཔིནཿ ཀཱརཎཱཏ྄ སྭརྒེ ྅དྷིཀཱནནྡོ ཛཱཡཏེ།
Ik zeg u: Zó zal er meer vreugde zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geen bekering behoeven.
8 ཨཔརཉྩ དཤཱནཱཾ རཱུཔྱཁཎྜཱནཱམ྄ ཨེཀཁཎྜེ ཧཱརིཏེ པྲདཱིཔཾ པྲཛྭཱལྱ གྲྀཧཾ སམྨཱརྫྱ ཏསྱ པྲཱཔྟིཾ ཡཱཝད྄ ཡཏྣེན ན གཝེཥཡཏི, ཨེཏཱདྲྀཤཱི ཡོཥིཏ྄ ཀཱསྟེ?
Of welke vrouw, die tien drachmen bezit, en één drachme verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis, en zoekt niet zorgvuldig, totdat zij ze vindt?
9 པྲཱཔྟེ སཏི བནྡྷུབཱནྡྷཝསམཱིཔཝཱསིནཱིརཱཧཱུཡ ཀཐཡཏི, ཧཱརིཏཾ རཱུཔྱཁཎྜཾ པྲཱཔྟཱཧཾ ཏསྨཱདེཝ མཡཱ སཱརྡྡྷམ྄ ཨཱནནྡཏ།
En als zij ze gevonden heeft, roept ze vriendinnen en buren bijeen, en zegt: Verheugt u met mij, want ik heb mijn verloren drachme gevonden.
10 ཏདྭདཧཾ ཡུཥྨཱན྄ ཝྱཱཧརཱམི, ཨེཀེན པཱཔིནཱ མནསི པརིཝརྟྟིཏེ, ཨཱིཤྭརསྱ དཱུཏཱནཱཾ མདྷྱེཔྱཱནནྡོ ཛཱཡཏེ།
Zó, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.
11 ཨཔརཉྩ ས ཀཐཡཱམཱས, ཀསྱཙིད྄ དྭཽ པུཏྲཱཝཱསྟཱཾ,
Nog sprak Hij: Een man had twee zonen.
12 ཏཡོཿ ཀནིཥྛཿ པུཏྲཿ པིཏྲེ ཀཐཡཱམཱས, ཧེ པིཏསྟཝ སམྤཏྟྱཱ ཡམཾཤཾ པྲཱཔྶྱཱམྱཧཾ ཝིབྷཛྱ ཏཾ དེཧི, ཏཏཿ པིཏཱ ནིཛཱཾ སམྤཏྟིཾ ཝིབྷཛྱ ཏཱབྷྱཱཾ དདཽ།
De jongste van beiden zei tot den vader: Vader, geef mij het deel der goederen, dat me toekomt. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
13 ཀཏིཔཡཱཏ྄ ཀཱལཱཏ྄ པརཾ ས ཀནིཥྛཔུཏྲཿ སམསྟཾ དྷནཾ སཾགྲྀཧྱ དཱུརདེཤཾ གཏྭཱ དུཥྚཱཙརཎེན སཪྻྭཱཾ སམྤཏྟིཾ ནཱཤཡཱམཱས།
Een paar dagen later pakte de jongste zoon alles bijeen, en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn vermogen door een losbandig leven.
14 ཏསྱ སཪྻྭདྷནེ ཝྱཡཾ གཏེ ཏདྡེཤེ མཧཱདུརྦྷིཀྵཾ བབྷཱུཝ, ཏཏསྟསྱ དཻནྱདཤཱ བྷཝིཏུམ྄ ཨཱརེབྷེ།
Maar toen hij er alles had doorgejaagd, kwam er een grote hongersnood in dat land, en begon hij gebrek te lijden.
15 ཏཏཿ པརཾ ས གཏྭཱ ཏདྡེཤཱིཡཾ གྲྀཧསྠམེཀམ྄ ཨཱཤྲཡཏ; ཏཏཿ སཏཾ ཤཱུཀརཝྲཛཾ ཙཱརཡིཏུཾ པྲཱནྟརཾ པྲེཥཡཱམཱས།
En hij ging zich verhuren aan een der burgers van dat land; en deze stuurde hem naar zijn velden, om zwijnen te hoeden.
16 ཀེནཱཔི ཏསྨཻ བྷཀྵྱཱདཱནཱཏ྄ ས ཤཱུཀརཕལཝལྐལེན པིཙིཎྜཔཱུརཎཱཾ ཝཝཱཉྪ།
Nu had hij zo graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de zwijnen aten; maar niemand, die ze hem gaf.
17 ཤེཥེ ས མནསི ཙེཏནཱཾ པྲཱཔྱ ཀཐཡཱམཱས, ཧཱ མམ པིཏུཿ སམཱིཔེ ཀཏི ཀཏི ཝེཏནབྷུཛོ དཱསཱ ཡཐེཥྚཾ ཏཏོདྷིཀཉྩ བྷཀྵྱཾ པྲཱཔྣུཝནྟི ཀིནྟྭཧཾ ཀྵུདྷཱ མུམཱུརྵུཿ།
Toen kwam hij tot inkeer, en sprak: Hoeveel knechten van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik sterf hier van honger.
18 ཨཧམུཏྠཱཡ པིཏུཿ སམཱིཔཾ གཏྭཱ ཀཐཱམེཏཱཾ ཝདིཥྱཱམི, ཧེ པིཏར྄ ཨཱིཤྭརསྱ ཏཝ ཙ ཝིརུདྡྷཾ པཱཔམཀརཝམ྄
Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan, en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
19 ཏཝ པུཏྲཨིཏི ཝིཁྱཱཏོ བྷཝིཏུཾ ན ཡོགྱོསྨི ཙ, མཱཾ ཏཝ ཝཻཏནིཀཾ དཱསཾ ཀྲྀཏྭཱ སྠཱཔཡ།
ik verdien niet meer, uw zoon te heten; behandel me als een van uw knechten.
20 པཤྩཱཏ྄ ས ཨུཏྠཱཡ པིཏུཿ སམཱིཔཾ ཛགཱམ; ཏཏསྟསྱ པིཏཱཏིདཱུརེ ཏཾ ནིརཱིཀྵྱ དཡཱཉྩཀྲེ, དྷཱཝིཏྭཱ ཏསྱ ཀཎྛཾ གྲྀཧཱིཏྭཱ ཏཾ ཙུཙུམྦ ཙ།
En hij stond op, en ging naar zijn vader. Nog was hij ver weg, toen zijn vader hem zag, en ten diepste ontroerd werd; hij vloog naar hem toe, viel om zijn hals, en overlaadde hem met kussen.
21 ཏདཱ པུཏྲ ཨུཝཱཙ, ཧེ པིཏར྄ ཨཱིཤྭརསྱ ཏཝ ཙ ཝིརུདྡྷཾ པཱཔམཀརཝཾ, ཏཝ པུཏྲཨིཏི ཝིཁྱཱཏོ བྷཝིཏུཾ ན ཡོགྱོསྨི ཙ།
De zoon sprak tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik verdien niet meer, uw zoon te heten.
22 ཀིནྟུ ཏསྱ པིཏཱ ནིཛདཱསཱན྄ ཨཱདིདེཤ, སཪྻྭོཏྟམཝསྟྲཱཎྱཱནཱིཡ པརིདྷཱཔཡཏཻནཾ ཧསྟེ ཙཱངྒུརཱིཡཀམ྄ ཨརྤཡཏ པཱདཡོཤྩོཔཱནཧཽ སམརྤཡཏ;
Maar de vader zei tot zijn knechten: Gauw, haalt het beste kleed, en trekt het hem aan; doet hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan zijn voeten;
23 པུཥྚཾ གོཝཏྶམ྄ ཨཱནཱིཡ མཱརཡཏ ཙ ཏཾ བྷུཀྟྭཱ ཝཡམ྄ ཨཱནནྡཱམ།
vooruit, slacht het gemeste kalf, en laat ons eten en vrolijk zijn.
24 ཡཏོ མམ པུཏྲོཡམ྄ ཨམྲིཡཏ པུནརཛཱིཝཱིད྄ ཧཱརིཏཤྩ ལབྡྷོབྷཱུཏ྄ ཏཏསྟ ཨཱནནྡིཏུམ྄ ཨཱརེབྷིརེ།
Want mijn zoon hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. En ze begonnen feest te vieren.
25 ཏཏྐཱལེ ཏསྱ ཛྱེཥྛཿ པུཏྲཿ ཀྵེཏྲ ཨཱསཱིཏ྄། ཨཐ ས ནིཝེཤནསྱ ནིཀཊཾ ཨཱགཙྪན྄ ནྲྀཏྱཱནཱཾ ཝཱདྱཱནཱཉྩ ཤབྡཾ ཤྲུཏྭཱ
Zijn oudste zoon was op het land. Maar toen hij terugkeerde, dicht bij huis kwam, en muziek hoorde en dans,
26 དཱསཱནཱམ྄ ཨེཀམ྄ ཨཱཧཱུཡ པཔྲཙྪ, ཀིཾ ཀཱརཎམསྱ?
riep hij een der knechten, en vroeg wat er gaande was.
27 ཏཏཿ སོཝཱདཱིཏ྄, ཏཝ བྷྲཱཏཱགམཏ྄, ཏཝ ཏཱཏཤྩ ཏཾ སུཤརཱིརཾ པྲཱཔྱ པུཥྚཾ གོཝཏྶཾ མཱརིཏཝཱན྄།
Deze zei hem: Uw broer is gekomen; uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem behouden heeft teruggekregen.
28 ཏཏཿ ས པྲཀུཔྱ ནིཝེཤནཱནྟཿ པྲཝེཥྚུཾ ན སམྨེནེ; ཏཏསྟསྱ པིཏཱ བཧིརཱགཏྱ ཏཾ སཱདྷཡཱམཱས།
Toen werd hij kwaad, en wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader ging dus naar buiten, en drong er op aan.
29 ཏཏཿ ས པིཏརཾ པྲཏྱུཝཱཙ, པཤྱ ཏཝ ཀཱཉྩིདཔྱཱཛྙཱཾ ན ཝིལཾགྷྱ བཧཱུན྄ ཝཏྶརཱན྄ ཨཧཾ ཏྭཱཾ སེཝེ ཏཐཱཔི མིཏྲཻཿ སཱརྡྡྷམ྄ ཨུཏྶཝཾ ཀརྟྟུཾ ཀདཱཔི ཚཱགམེཀམཔི མཧྱཾ ནཱདདཱཿ;
Maar hij antwoordde, en zei tot zijn vader: Zie, zoveel jaren dien ik u reeds, en nog nooit heb ik uw gebod overtreden; toch hebt ge mij nooit een bokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren.
30 ཀིནྟུ ཏཝ ཡཿ པུཏྲོ ཝེཤྱཱགམནཱདིབྷིསྟཝ སམྤཏྟིམ྄ ཨཔཝྱཡིཏཝཱན྄ ཏསྨིནྣཱགཏམཱཏྲེ ཏསྱཻཝ ནིམིཏྟཾ པུཥྚཾ གོཝཏྶཾ མཱརིཏཝཱན྄།
En nu die jongen van u is teruggekomen, die uw vermogen verbrast heeft met eerloze vrouwen, nu slacht ge voor hem het gemeste kalf.
31 ཏདཱ ཏསྱ པིཏཱཝོཙཏ྄, ཧེ པུཏྲ ཏྭཾ སཪྻྭདཱ མཡཱ སཧཱསི ཏསྨཱན྄ མམ ཡདྱདཱསྟེ ཏཏྶཪྻྭཾ ཏཝ།
Maar hij zei hem: Kind, gij zijt altoos bij me, en al het mijne is het uwe.
32 ཀིནྟུ ཏཝཱཡཾ བྷྲཱཏཱ མྲྀཏཿ པུནརཛཱིཝཱིད྄ ཧཱརིཏཤྩ བྷཱུཏྭཱ པྲཱཔྟོབྷཱུཏ྄, ཨེཏསྨཱཏ྄ ཀཱརཎཱད྄ ཨུཏྶཝཱནནྡཽ ཀརྟྟུམ྄ ཨུཙིཏམསྨཱཀམ྄།
Neen, feest en vreugde moet er zijn; want uw broer hier was dood, en is levend geworden, hij was verloren, en is teruggevonden.
