< マタイの福音書 24 >

1 第三項 イエズスエルザレムの滅亡等を豫言し給ふ イエズス[神]殿を出でて往き給ひけるに、弟子等[神]殿の構造を示さんとて近づきしかば、
En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te tonen.
2 答へて曰ひけるは、汝等此一切の物を見るか、我誠に汝等に告ぐ、此處には一の石も崩れずして石の上に遺されじ、と。
En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.
3 斯て橄欖山に坐し給へるに、弟子等竊に近づきて云ひけるは、此事等のあらんは何時なるぞ、又汝の再臨と世の終との兆は何なるぞ。 (aiōn g165)
En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en welk zal het teken zijn van Uw toekomst, en van de voleinding der wereld? (aiōn g165)
4 イエズス答へて曰ひけるは、汝等人に惑はされじと注意せよ、
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, dat u niemand verleide.
5 其は多くの人我名を冒し來りて、我はキリストなりと云ひて、多くの人を惑はすべければなり。
Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden.
6 即汝等戰闘と戰闘の風説を聞かん、而も慎みて心を騒がす事勿れ、是等の事蓋あるべし、然れど終は未至らざるなり。
En gij zult horen van oorlogen, en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.
7 即民は民に、國は國に立逆らひ、又疫病飢饉地震處々にあらん、
Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentien, en aardbevingen in verscheidene plaatsen.
8 是皆苦の初なり。
Doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten.
9 其時人々汝等を困難に陥入れ、又死に處し、汝等我名の為に萬民に憎まれん。
Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking, en zullen u doden, en gij zult gehaat worden van alle volken, om Mijns Naams wil.
10 其時多くの人躓きて、互に反應し互に憎み、
En dan zullen er velen geergerd worden, en zullen elkander overleveren, en elkander haten.
11 又僞預言者多く起りて、多くの人を惑はさん、
En vele valse profeten zullen opstaan, en zullen er velen verleiden.
12 且不義の溢れたるによりて、多數の人の愛冷えん、
En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.
13 然れど終まで耐忍ぶ人は救はるべし。
Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
14 [天]國の此福音は、萬民に證として全世界に宣傳へられん、斯て後終は至るべし。
En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen.
15 然れば汝等、預言者ダニエルに託りて告げられし「最憎むべき荒廃」が聖所に厳然たるを見ば、
Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniel, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!)
16 読む人悟るべし。其時ユデアに居る人は山に遁るべし、
Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen;
17 屋根に居る人は、其家より何物をか取出ださんとて下るべからず、
Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen;
18 畑に居る人は、其上着を取らんとて歸るべからず。
En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen.
19 其日に當りて懐胎せる人、乳を哺まする人は禍なる哉。
Maar wee den bevruchten, en den zogenden vrouwen in die dagen!
20 汝等の遁ぐる事の、或は冬、或は安息日に當らざらん事を祈れ。
Doch bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat.
21 其時には、世の始より曾て無く、又後にも有るまじき程の、大なる患難あるべければなり。
Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal.
22 其日若縮められずば、救はるる人なからん、然れど其日は、選まれたる人々の為に縮めらるべし。
En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.
23 其時若人ありて汝等に、「看よキリストは此處に在り、彼處に在り」と云ふとも信ずること勿れ、
Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.
24 其は僞キリスト及僞預言者起りて、大なる徴と奇蹟とを行ひ、能ふべくんば選まれたる人々をさへも惑はさんとすべければなり。
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.
25 我預之を汝等に告げたるぞ。然れば汝等假令、「看よキリストは荒野に在り」と云はるとも出ること勿れ、
Ziet, Ik heb het u voorzegd!
26 「看よ奥室に在り」と云はるとも信ずること勿れ、
Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; Ziet, hij is in de binnenkameren; gelooft het niet.
27 其は電光の東より出て西にまで見ゆる如く、人の子の來るも亦然るべければなり。
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen.
28 総て屍の在る處には鷲も亦集らん。
Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden.
29 此日々の患難の後、直に日晦み、月其光を與へず、星天より隕ち、天の能力総て動揺せん。
En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
30 其時人の子の徴空に現れん。其時又地の民族悉く哭き、人の子が大なる能力と威光とを以て空の雲に乗り來るを見ん。
En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
31 彼聲高き喇叭を持てる己が天使等を遣はし、天の此涯まで、四方より其選まれし人々を集めしめん。
En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve.
32 汝等無花果樹より喩を學べ、其枝既に柔ぎて葉の生ずる時、汝等は夏の近きを知る。
En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is.
33 斯の如く、此一切の事を見ば、既に門に近しと知れ。
Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor de deur.
34 我誠に汝等に告ぐ、是等の事の皆成る迄は、現代は過ぎざらん。
Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
35 天地は過ぎん、然れど我言は過ぎざるべし。
De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
36 其日其時をば何人も知らず、天使すらも知らず、知り給へるは唯父獨のみ。
Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.
37 ノエの日に於る如く、人の子の來るも亦然らん。
En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
38 即洪水の前の頃、ノエの方舟に入る其日までも、人々飲み食ひ娶り嫁ぎして、
Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging;
39 洪水來りて悉く彼等を引浚ふまで知らざりし如く、人の子の來るも亦然らん。
En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
40 其時二人畑に在らんに、一人は取られ一人は遺されん。
Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
41 二人の女磨を挽き居らんに、一人は取られ一人は遺されん。
Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden.
42 然れば汝等警戒せよ、汝等の主の來り給ふは何れの時なるかを知らざればなり。
Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal.
43 汝等之を知れ、家父若盗賊の來るべき時を知らば、必警戒して其家を穿たせじ。
Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.
44 然れば汝等も用意してあれ、汝等の知らざる時に人の子來るべければなり。
Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.
45 時に應じて糧を其僕等に與へさせんとて、主人が彼等の上に立てたる、忠誠怜悧なる僕を誰と思ふぞ。
Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter tijd?
46 其主人の來らん時、然するを見出されたる僕は福なり。
Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.
47 我誠に汝等に告ぐ、主人は其凡ての所有を是に宰らしめん。
Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
48 然れど若彼惡しき僕、心の中に「主人の來ること遅し」と謂ひて、
Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
49 其同輩に殴掛り、酒徒と酒食を共にせば、
En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards;
50 其僕の主人、彼が思はざる日、知らざる時に來りて、
Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;
51 之を處罰し、其報を僞善者と同じうすべし、其處には痛哭と切歯とあらん。
En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.

< マタイの福音書 24 >