< Uluka 21 >

1 Yeso maveni aje ma iri anu imumu itari adesa wa isi ikirfi iweme ahira u isome.
En opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen.
2 Ma iri ure unee unu zatu nee uruma ma wuna munini muni mure anyimo me.
En Hij zag ook een zekere arme weduwe twee kleine penningen daarin werpen.
3 Ba magu, “Kadure in boo shi, unee unu zatu nee uruma ugemu ma wuna imum me sa iteki iwe me vat uwe.
En Hij zeide: Waarlijk, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen.
4 Vat anu aginome wa nya anyimo imun igebesa wa wa zini. Me unee ugeme sa ma zome unu rumaba, anyimo udira umeme ma nya vat imum igebesa ma ma zini u ciki umeme”.
Want die allen hebben van hun overvloed geworpen tot de gaven Gods; maar deze heeft van haar gebrek, al den leeftocht, dien zij had, daarin geworpen.
5 Kasi aye sa wa boo abanga udenge Asere, kasi sa abara uni inu yaba ina po ahuma mi ikirfa sa a nyiza, Magu,
En als sommigen zeiden van den tempel, dat hij met schone stenen en begiftigingen versierd was, zeide Hij:
6 Ahira imumu iginome sa Ihira, uwui u eze sa nipo nizomi ni inde sa nidi cukuno Aseseri uroni sada tuburko mini adezi ba.
Wat deze dingen aangaat, die gij aanschouwt, er zullen dagen komen, in welke niet een steen op den anderen steen zal gelaten worden, die niet zal worden afgebroken.
7 Ba wa iki me, agi, “Unudungara, unu maya uni adi wuzi imumu iginome? Nyanini tidi iri ubata uya uni aku tubi.
En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wanneer zullen dan deze dingen zijn, en welk is het teken, wanneer deze dingen zullen geschieden?
8 Yeso makabirka, “Wuzani Seki kati uye ma rangishi. Anu gbardang wadi ē anyimo niza num wagusi, 'mimani mē, 'anime', uganiya wa aye mamu kati itarsi we.
En Hij zeide: Ziet, dat gij niet verleid wordt; want velen zullen er komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en de tijd is nabij gekomen, gaat dan hen niet na.
9 Ingi ya kunna abanga ani kono nan tikara, kati i wu zabut ba, doli ni imumu iginome i wuzi ani, ibinani ida ayeme debe-debe anime ba”.
En wanneer gij zult horen van oorlogen en beroerten, zo wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten eerst geschieden; maar nog is terstond het einde niet.
10 Ma gun we, “Anu wadi yeze anu, Tigomo tidi yeze a tigomo.
Toen zeide Hij tot hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk.
11 Adi wuzi tiwiri ta dizi, ati hira sassas adi kuri awuzi ikomo nan imum iburi ani weme.
En er zullen grote aardbevingen wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentien; er zullen ook schrikkelijke dingen, en grote tekenen van den hemel geschieden.
12 Ingi imum igino vat adi wuzi, wadi mekishi, wa nya shi tetene, wa nya shi ati denge ta Asere nan ti hira ti ukursoso anu, wade ēn shi aje a gomo na magumna barki nizanum.
Maar voor dit alles, zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u overleverende in de synagogen en gevangenissen; en gij zult getrokken worden voor koningen en stadhouders, om Mijns Naams wil.
13 Idi cukuno shi unaa u bezizi.
En dit zal u overkomen tot een getuigenis.
14 Barki anime barkani iriba ishi me barkani unā sa idi kabirka.
Neemt dan in uw harten voor, van te voren niet te overdenken, hoe gij u verantwoorden zult;
15 Mi, indi nya shi teze nan ugamirka, sa vat anu ishina ishi me wada ke wa tunno wa gun shi izin macicu ba.
Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan allen, die zich tegen u zetten.
16 Nan anu yoza, nan ni henu, nan nikura nan a roni wadi gā shi wa huzi ayeshime.
En gij zult overgeleverd worden ook van ouders, en broeders, en magen, en vrienden; en zij zullen er sommigen uit u doden.
17 Konda avi madi game shi barki niza num.
En gij zult van allen gehaat worden om Mijns Naams wil.
18 Ko nice ni nide nishi ni da wonoba.
Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan.
19 Anyimo iriba ishew idi uri muriba mushi.
Bezit uw zielen in uw lijdzaamheid.
20 Ingi ya ira Urishalima ana nikara mini kono wa kete uni, i rusa urizo unini wa aye.
Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting nabij gekomen is.
21 An desa wazi mayahudawa wa sumi uhana uzalan, m an desa wa rā ati anipin wa dusa, kati a ceki adesa wa rā amupin mu cincin wa ribe.
Alsdan die in Judea zijn, dat zij vlieden naar de bergen; en die in het midden van dezelve zijn, dat zij daaruit trekken; en die op de velden zijn, dat zij in dezelve niet komen.
22 Ti wui tiginome ti ugarziza tini, barki vat imum be sa aye Heke i myinca.
Want deze zijn dagen der wraak, opdat alles vervuld worde, dat geschreven is.
23 Shi be shi ana ti puro nan adesa wa hamza ahana a ti yē tiginome,
Doch wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk.
24 Wadi rizi ufenfan uni gbinang adi ha inwe anyimo ni rere vat ama-nyanga anu zatu tarsa Asere wadi mari Urishalima, u hana uganiya uweme u mynica.
En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn.
25 Idi iri U iso abanga anyimo uwui nan upe nan iwirang. U nē anu zatu tarsa Asere wadi si nirere, wadi wu hu barki ugumuzo u raba udang nan ibarka imei.
En er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren, en op de aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en watergolven groot geluid zullen geven;
26 Anu wadi wi wa zumi barki biyau nan u gamara abanga imum igesa idi kem unē, adi zuruko ubari Aseseri.
En den mensen het hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen; want de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
27 Idi ku iri vana unu ma eze anyimo amagaji mari unu bari ninonzo gbardang.
En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid.
28 Vat uganiya sa imum iginome ya tuba utubsa, hira, tunni, I venki aceshi asseseri, barki ubura ushi wa aye mamu.
Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.
29 Yeso ma nya ubata, “Irani utiti upom, nan matiti vat.
En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den vijgeboom, en al de bomen.
30 Uganiya sa wa tuba utirso, idi iri ina ce ashi me bi kwugba ba aye mamu,
Wanneer zij nu uitspruiten, en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven, dat de zomer nu nabij is.
31 Ane ani, ingi ya ira imumu igino me izini wuza irusi tigomo ta Asere ta biki.
Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.
32 Kadure in boo shi, uge uneme uda maraba, adi wuzi vat imumu igeme.
Voorwaar Ik zeg u, dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied zijn.
33 Aseseri nan adizi adi aki, Tize tum tida tida akaba.
De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.
34 Hirani cece ashi, kati i noki mu riba mushi unu gamara abanga une nan bisiza siza nan ubasa utize uti cukum. Uwui u eze udi mukurkan duru.
En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens over kome.
35 Kasi imumu imesi, udi ē ahira akonda avi sa ma vengize a muhenu mu unee.
Want gelijk een strik zal hij komen over al degenen, die op den gansen aardbodem gezeten zijn.
36 Cukononi uni rusa koya uganiya, in biringara barki i kem ni kara nu cika vat imumu iginome sa idi ē, kasi sa idi tunno aje uvana unū.
Waakt dan te aller tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.
37 Unu wui mazi unu dungara anyimo udenge Asere, vat niye maka dusa anipo sa agusan ni uzaitun.
Des daags nu was Hij lerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit, en vernachtte op den berg, genaamd den Olijf berg.
38 Vat anu waka dingi uhaza ahira ame nisisizo barki wa kunna me udenge Asere.
En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel, om Hem te horen.

< Uluka 21 >