< תְהִלִּים 98 >

מִזְמֹ֡ור שִׁ֤ירוּ לַֽיהוָ֨ה ׀ שִׁ֣יר חָ֭דָשׁ כִּֽי־נִפְלָאֹ֣ות עָשָׂ֑ה הֹושִֽׁיעָה־לֹּ֥ו יְ֝מִינֹ֗ו וּזְרֹ֥ועַ קָדְשֹֽׁו׃ 1
Zingt een nieuw lied ter ere van Jahweh, Want wonderen heeft Hij gewrocht; Zijn rechterhand heeft Hem geholpen, Zijn heilige arm Hem gesteund.
הֹודִ֣יעַ יְ֭הוָה יְשׁוּעָתֹ֑ו לְעֵינֵ֥י הַ֝גֹּויִ֗ם גִּלָּ֥ה צִדְקָתֹֽו׃ 2
Jahweh heeft zijn redding doen zien, Voor het oog der volken zijn goedheid getoond;
זָ֘כַ֤ר חַסְדֹּ֨ו ׀ וֶֽאֱ‌ֽמוּנָתֹו֮ לְבֵ֪ית יִשְׂרָ֫אֵ֥ל רָא֥וּ כָל־אַפְסֵי־אָ֑רֶץ אֵ֝֗ת יְשׁוּעַ֥ת אֱלֹהֵֽינוּ׃ 3
Hij was zijn liefde voor Jakob indachtig, En zijn trouw aan Israëls huis. Ziet nu, alle grenzen der aarde, De redding, door God ons gebracht!
הָרִ֣יעוּ לַֽ֭יהוָה כָּל־הָאָ֑רֶץ פִּצְח֖וּ וְרַנְּנ֣וּ וְזַמֵּֽרוּ׃ 4
Jubelt voor Jahweh, heel de aarde, Juicht, weest vrolijk en zingt;
זַמְּר֣וּ לַיהוָ֣ה בְּכִנֹּ֑ור בְּ֝כִנֹּ֗ור וְקֹ֣ול זִמְרָֽה׃ 5
Speelt op de citer voor Jahweh, Op citer en harp,
בַּ֭חֲצֹ֣צְרֹות וְקֹ֣ול שֹׁופָ֑ר הָ֝רִ֗יעוּ לִפְנֵ֤י ׀ הַמֶּ֬לֶךְ יְהוָֽה׃ 6
Op trompet en bazuin: Jubelt voor Jahweh, den Koning!
יִרְעַ֣ם הַ֭יָּם וּמְלֹאֹ֑ו תֵּ֝בֵ֗ל וְיֹ֣שְׁבֵי בָֽהּ׃ 7
Laat daveren de zee met wat ze bevat, De aarde met wat er op woont,
נְהָרֹ֥ות יִמְחֲאוּ־כָ֑ף יַ֝֗חַד הָרִ֥ים יְרַנֵּֽנוּ׃ 8
De stromen in hun handen klappen, De bergen tezamen juichen:
לִֽפְֽנֵי־יְהוָ֗ה כִּ֥י בָא֮ לִשְׁפֹּ֪ט הָ֫אָ֥רֶץ יִשְׁפֹּֽט־תֵּבֵ֥ל בְּצֶ֑דֶק וְ֝עַמִּ֗ים בְּמֵישָׁרִֽים׃ 9
Voor het aanschijn van Jahweh, Want Hij komt, om de aarde te richten! Met rechtvaardigheid richt Hij de wereld, En de volkeren volgens recht.

< תְהִלִּים 98 >