< Ezechiël 16 >

1 Het woord van Jahweh werd tot mij gericht:
καὶ ἐγένετο λόγος κυρίου πρός με λέγων
2 Mensenkind, ge moet Jerusalem haar gruwel doen kennen
υἱὲ ἀνθρώπου διαμάρτυραι τῇ Ιερουσαλημ τὰς ἀνομίας αὐτῆς
3 en zeggen: Zo spreekt Jahweh, de Heer, tot Jerusalem! Uw land van afkomst en geboorte is Kanaän; uw vader was een Amoriet, uw moeder een Hittiet.
καὶ ἐρεῖς τάδε λέγει κύριος τῇ Ιερουσαλημ ἡ ῥίζα σου καὶ ἡ γένεσίς σου ἐκ γῆς Χανααν ὁ πατήρ σου Αμορραῖος καὶ ἡ μήτηρ σου Χετταία
4 Op deze manier zijt ge ter wereld gekomen: Toen ge geboren werdt, heeft niemand uw navelstreng afgeknipt, of u met water schoongewassen; met zout werdt ge niet ingewreven, niet in doeken gewikkeld.
καὶ ἡ γένεσίς σου ἐν ᾗ ἡμέρᾳ ἐτέχθης οὐκ ἔδησαν τοὺς μαστούς σου καὶ ἐν ὕδατι οὐκ ἐλούσθης οὐδὲ ἁλὶ ἡλίσθης καὶ σπαργάνοις οὐκ ἐσπαργανώθης
5 Geen oog ontfermde zich over u, om uit medelijden u een van die zorgen te wijden. Neen, op de dag van uw geboorte werdt ge te vondeling gelegd op het vrije veld, omdat men uw leven niets waard vond.
οὐδὲ ἐφείσατο ὁ ὀφθαλμός μου ἐπὶ σοὶ τοῦ ποιῆσαί σοι ἓν ἐκ πάντων τούτων τοῦ παθεῖν τι ἐπὶ σοί καὶ ἀπερρίφης ἐπὶ πρόσωπον τοῦ πεδίου τῇ σκολιότητι τῆς ψυχῆς σου ἐν ᾗ ἡμέρᾳ ἐτέχθης
6 Toen kwam Ik u voorbij, en zag u spartelen in uw bloed. Ik sprak tot u, terwijl ge met bloed waart besmeurd: Blijf leven!
καὶ διῆλθον ἐπὶ σὲ καὶ εἶδόν σε πεφυρμένην ἐν τῷ αἵματί σου καὶ εἶπά σοι ἐκ τοῦ αἵματός σου ζωή
7 fris als een veldbloem maakte Ik u. Ge groeide op en werdt groot; ge bereikte de leeftijd der stonden: uw borsten waren ontwikkeld, uw haar begon te groeien; maar ge waart nog altijd bloot en naakt.
πληθύνου καθὼς ἡ ἀνατολὴ τοῦ ἀγροῦ δέδωκά σε καὶ ἐπληθύνθης καὶ ἐμεγαλύνθης καὶ εἰσῆλθες εἰς πόλεις πόλεων οἱ μαστοί σου ἀνωρθώθησαν καὶ ἡ θρίξ σου ἀνέτειλεν σὺ δὲ ἦσθα γυμνὴ καὶ ἀσχημονοῦσα
8 Weer kwam Ik langs u, en bemerkte, dat de tijd der liefde voor u was gekomen; Ik spreidde mijn mantelslip over u uit, en bedekte uw schaamte. Ik zwoer u trouw, en sloot een verbond met u, zegt Jahweh, de Heer; zo werdt gij de mijne!
καὶ διῆλθον διὰ σοῦ καὶ εἶδόν σε καὶ ἰδοὺ καιρός σου καιρὸς καταλυόντων καὶ διεπέτασα τὰς πτέρυγάς μου ἐπὶ σὲ καὶ ἐκάλυψα τὴν ἀσχημοσύνην σου καὶ ὤμοσά σοι καὶ εἰσῆλθον ἐν διαθήκῃ μετὰ σοῦ λέγει κύριος καὶ ἐγένου μοι
9 Ik wies u met water, spoelde uw bloed van u af, en zalfde u met olie;
καὶ ἔλουσά σε ἐν ὕδατι καὶ ἀπέπλυνα τὸ αἷμά σου ἀπὸ σοῦ καὶ ἔχρισά σε ἐν ἐλαίῳ
10 Ik deed u bonte kleren aan, gaf u schoeisel van het fijnste leder, bond u een hoofddoek om van damast, hulde u in een sluier van zijde.
καὶ ἐνέδυσά σε ποικίλα καὶ ὑπέδησά σε ὑάκινθον καὶ ἔζωσά σε βύσσῳ καὶ περιέβαλόν σε τριχάπτῳ
11 Ik smukte u met sieraden, deed armbanden aan uw polsen, een snoer om uw hals;
καὶ ἐκόσμησά σε κόσμῳ καὶ περιέθηκα ψέλια περὶ τὰς χεῖράς σου καὶ κάθεμα περὶ τὸν τράχηλόν σου
12 Ik gaf u een ring door uw neus en hangers aan uw oren een prachtige kroon op uw hoofd.
καὶ ἔδωκα ἐνώτιον περὶ τὸν μυκτῆρά σου καὶ τροχίσκους ἐπὶ τὰ ὦτά σου καὶ στέφανον καυχήσεως ἐπὶ τὴν κεφαλήν σου
13 Zo waart ge getooid met goud en zilver; uw kleren waren van damast en zijde en bonte weefsels. Het fijnste meel en honing en olie mocht ge eten. Ge werdt een stralende schoonheid, geschikt voor het koningschap!
καὶ ἐκοσμήθης χρυσίῳ καὶ ἀργυρίῳ καὶ τὰ περιβόλαιά σου βύσσινα καὶ τρίχαπτα καὶ ποικίλα σεμίδαλιν καὶ ἔλαιον καὶ μέλι ἔφαγες καὶ ἐγένου καλὴ σφόδρα
14 Van uw schoonheid ging een roep uit onder de volken, want die was volmaakt door de opschik, waarmee Ik u begiftigd had, spreekt Jahweh, de Heer!
καὶ ἐξῆλθέν σου ὄνομα ἐν τοῖς ἔθνεσιν ἐν τῷ κάλλει σου διότι συντετελεσμένον ἦν ἐν εὐπρεπείᾳ ἐν τῇ ὡραιότητι ᾗ ἔταξα ἐπὶ σέ λέγει κύριος
15 Maar ge werdt vrijmoedig met uw schoonheid, en uw gevierdheid hadt ge veil. Iedereen, die voorbij kwam, hebt ge uw lust getoond, aan hem u overgegeven.
καὶ ἐπεποίθεις ἐν τῷ κάλλει σου καὶ ἐπόρνευσας ἐπὶ τῷ ὀνόματί σου καὶ ἐξέχεας τὴν πορνείαν σου ἐπὶ πάντα πάροδον ὃ οὐκ ἔσται
16 Ge hebt uw kleren misbruikt, om er bonte hoogten van te maken: daarop hebt ge de deerne gespeeld, onbeschaamd en onbevreesd.
καὶ ἔλαβες ἐκ τῶν ἱματίων σου καὶ ἐποίησας σεαυτῇ εἴδωλα ῥαπτὰ καὶ ἐξεπόρνευσας ἐπ’ αὐτά καὶ οὐ μὴ εἰσέλθῃς οὐδὲ μὴ γένηται
17 Ge hebt uw sieraden gehaald, het goud en zilver, dat Ik u had geschonken; ge hebt er mannenbeelden van gemaakt, en daarmee ontucht bedreven.
καὶ ἔλαβες τὰ σκεύη τῆς καυχήσεώς σου ἐκ τοῦ χρυσίου μου καὶ ἐκ τοῦ ἀργυρίου μου ἐξ ὧν ἔδωκά σοι καὶ ἐποίησας σεαυτῇ εἰκόνας ἀρσενικὰς καὶ ἐξεπόρνευσας ἐν αὐταῖς
18 Ge hebt uw bonte gewaden genomen, en ze daarmee bekleed; mijn olie en wierook hebt ge er voor neergezet.
καὶ ἔλαβες τὸν ἱματισμὸν τὸν ποικίλον σου καὶ περιέβαλες αὐτὰ καὶ τὸ ἔλαιόν μου καὶ τὸ θυμίαμά μου ἔθηκας πρὸ προσώπου αὐτῶν
19 Het voedsel dat Ik u gegeven had, het fijnste meel, olie en honing, die Ik u tot spijs had geschonken, hebt ge hun aangeboden tot een liefelijke offergeur: zo was het, spreekt Jahweh, de Heer.
καὶ τοὺς ἄρτους μου οὓς ἔδωκά σοι σεμίδαλιν καὶ ἔλαιον καὶ μέλι ἐψώμισά σε καὶ ἔθηκας αὐτὰ πρὸ προσώπου αὐτῶν εἰς ὀσμὴν εὐωδίας καὶ ἐγένετο λέγει κύριος
20 Zelfs hebt ge de zonen en de dochters, die ge Mij geschonken hadt, niet gespaard, maar ze hun ten offer gebracht, opdat zij ze konden verslinden. Was uw ontucht nog niet erg genoeg,
καὶ ἔλαβες τοὺς υἱούς σου καὶ τὰς θυγατέρας σου ἃς ἐγέννησας καὶ ἔθυσας αὐτὰ αὐτοῖς εἰς ἀνάλωσιν ὡς μικρὰ ἐξεπόρνευσας
21 dat ge mijn zonen moest slachten, ze door het vuur deedt gaan, en ze zo hebt opgeofferd?
καὶ ἔσφαξας τὰ τέκνα σου καὶ ἔδωκας αὐτὰ ἐν τῷ ἀποτροπιάζεσθαί σε ἐν αὐτοῖς
22 Nooit hebt ge bij al die gruwelen en ontucht eens teruggedacht aan de dagen van uw jeugd, toen ge naakt waart en ontbloot, en in uw bloed lag te trappelen.
τοῦτο παρὰ πᾶσαν τὴν πορνείαν σου καὶ οὐκ ἐμνήσθης τὰς ἡμέρας τῆς νηπιότητός σου ὅτε ἦσθα γυμνὴ καὶ ἀσχημονοῦσα καὶ πεφυρμένη ἐν τῷ αἵματί σου ἔζησας
23 Na al die boosheid: wee u, wee u! spreekt Jahweh, de Heer:
καὶ ἐγένετο μετὰ πάσας τὰς κακίας σου λέγει κύριος
24 hebt ge u een bordeel gebouwd, en uw kraam geopend in elke straat;
καὶ ᾠκοδόμησας σεαυτῇ οἴκημα πορνικὸν καὶ ἐποίησας σεαυτῇ ἔκθεμα ἐν πάσῃ πλατείᾳ
25 op elke straathoek hebt ge uw kraam gebouwd, uw schoonheid onteerd, aan elken voorbijganger u aangeboden, en voortdurend ontucht gepleegd.
καὶ ἐπ’ ἀρχῆς πάσης ὁδοῦ ᾠκοδόμησας τὰ πορνεῖά σου καὶ ἐλυμήνω τὸ κάλλος σου καὶ διήγαγες τὰ σκέλη σου παντὶ παρόδῳ καὶ ἐπλήθυνας τὴν πορνείαν σου
26 Ge hebt ontucht bedreven met de Egyptenaren, uw geile buren; voortdurend hebt ge ontucht gepleegd, om Mij te tergen.
καὶ ἐξεπόρνευσας ἐπὶ τοὺς υἱοὺς Αἰγύπτου τοὺς ὁμοροῦντάς σοι τοὺς μεγαλοσάρκους καὶ πολλαχῶς ἐξεπόρνευσας τοῦ παροργίσαι με
27 Zie, toen strekte Ik mijn hand al naar u uit, Ik kortte uw erfdeel in, en gaf u over aan de haat van uw vijandinnen, aan de Filistijnse meisjes, die zich schaamden over uw schandelijk gedrag.
ἐὰν δὲ ἐκτείνω τὴν χεῖρά μου ἐπὶ σέ καὶ ἐξαρῶ τὰ νόμιμά σου καὶ παραδώσω σε εἰς ψυχὰς μισούντων σε θυγατέρας ἀλλοφύλων τὰς ἐκκλινούσας σε ἐκ τῆς ὁδοῦ σου ἧς ἠσέβησας
28 Daarna hebt ge u aan de Assyriërs vergooid, omdat ge nog niet bevredigd waart; ook met hen hebt ge ontucht bedreven, en ge kondt er maar niet genoeg van krijgen.
καὶ ἐξεπόρνευσας ἐπὶ τὰς θυγατέρας Ασσουρ καὶ οὐδ’ οὕτως ἐνεπλήσθης καὶ ἐξεπόρνευσας καὶ οὐκ ἐνεπίπλω
29 Zonder ophouden hebt ge ontucht bedreven met het handelsland Chaldea, maar ook daar werdt ge niet bevredigd.
καὶ ἐπλήθυνας τὰς διαθήκας σου πρὸς γῆν Χαλδαίων καὶ οὐδὲ ἐν τούτοις ἐνεπλήσθης
30 Hoe heftig was uw hartstocht, zegt Jahweh, de Heer, dat ge dit alles, dit gedoe van een onbeschaamde deerne, volhieldt,
τί διαθῶ τὴν θυγατέρα σου λέγει κύριος ἐν τῷ ποιῆσαί σε ταῦτα πάντα ἔργα γυναικὸς πόρνης καὶ ἐξεπόρνευσας τρισσῶς
31 dat ge uw bordeel hebt gebouwd op elke straathoek, aan elke weg uw kraam hebt geopend, en toch geen echte deerne waart, die het enkel voor geld doet.
ἐν ταῖς θυγατράσιν σου τὸ πορνεῖόν σου ᾠκοδόμησας ἐπὶ πάσης ἀρχῆς ὁδοῦ καὶ τὴν βάσιν σου ἐποίησας ἐν πάσῃ πλατείᾳ καὶ ἐγένου ὡς πόρνη συνάγουσα μισθώματα
32 O overspelige vrouw, in plaats van uw eigen man neemt ge vreemden;
ἡ γυνὴ ἡ μοιχωμένη ὁμοία σοι παρὰ τοῦ ἀνδρὸς αὐτῆς λαμβάνουσα μισθώματα
33 en terwijl men aan alle deernen een vergoeding geeft, hebt gij geschenken aan al uw minnaars uitgedeeld: ge hebt ze omgekocht, om van alle kanten met ontuchtige bedoelingen tot u te komen.
πᾶσι τοῖς ἐκπορνεύσασιν αὐτὴν προσεδίδου μισθώματα καὶ σὺ δέδωκας μισθώματα πᾶσι τοῖς ἐρασταῖς σου καὶ ἐφόρτιζες αὐτοὺς τοῦ ἔρχεσθαι πρὸς σὲ κυκλόθεν ἐν τῇ πορνείᾳ σου
34 Ge deedt juist het omgekeerde van de andere vrouwen: ge waart een deerne, maar men behoefde u niet achterna te lopen; gij gaaft geschenken, maar u werd geen vergoeding gegeven; juist het omgekeerde hebt ge gedaan!
καὶ ἐγένετο ἐν σοὶ διεστραμμένον παρὰ τὰς γυναῖκας ἐν τῇ πορνείᾳ σου καὶ μετὰ σοῦ πεπορνεύκασιν ἐν τῷ προσδιδόναι σε μισθώματα καὶ σοὶ μισθώματα οὐκ ἐδόθη καὶ ἐγένετο ἐν σοὶ διεστραμμένα
35 Daarom deerne, luister naar het woord van Jahweh!
διὰ τοῦτο πόρνη ἄκουε λόγον κυρίου
36 Dit zegt Jahweh, de Heer: Omdat ge voor uw minnaars en voor al uw gruwelijke schandgoden in uw ontucht uw schaamte ontbloot en uw naaktheid onthuld hebt, en het bloed van uw zonen aan hen hebt geofferd,
τάδε λέγει κύριος ἀνθ’ ὧν ἐξέχεας τὸν χαλκόν σου καὶ ἀποκαλυφθήσεται ἡ αἰσχύνη σου ἐν τῇ πορνείᾳ σου πρὸς τοὺς ἐραστάς σου καὶ εἰς πάντα τὰ ἐνθυμήματα τῶν ἀνομιῶν σου καὶ ἐν τοῖς αἵμασιν τῶν τέκνων σου ὧν ἔδωκας αὐτοῖς
37 daarom breng Ik al uw minnaars bijeen, voor wie ge zo lief waart; zowel hen die ge bemind hebt, als hen die ge hebt achtergesteld. Ik breng ze van alle kanten rond u samen, om voor hen uw schaamte te onthullen, zodat ze u in heel uw naaktheid kunnen aanschouwen!
διὰ τοῦτο ἰδοὺ ἐγὼ ἐπὶ σὲ συνάγω πάντας τοὺς ἐραστάς σου ἐν οἷς ἐπεμίγης ἐν αὐτοῖς καὶ πάντας οὓς ἠγάπησας σὺν πᾶσιν οἷς ἐμίσεις καὶ συνάξω αὐτοὺς ἐπὶ σὲ κυκλόθεν καὶ ἀποκαλύψω τὰς κακίας σου πρὸς αὐτούς καὶ ὄψονται πᾶσαν τὴν αἰσχύνην σου
38 Ik zal aan u het vonnis voltrekken van een vrouw, die trouw breekt en bloed vergiet, en zo mijn toorn en jaloezie op u koelen.
καὶ ἐκδικήσω σε ἐκδικήσει μοιχαλίδος καὶ ἐκχεούσης αἷμα καὶ θήσω σε ἐν αἵματι θυμοῦ καὶ ζήλου
39 Ik zal u aan hen overleveren; zij zullen uw bordeel afbreken, uw kramen omvertrekken, u de kleren van het lijf rukken, uw sieraden afnemen, en u naakt en bloot laten liggen.
καὶ παραδώσω σε εἰς χεῖρας αὐτῶν καὶ κατασκάψουσιν τὸ πορνεῖόν σου καὶ καθελοῦσιν τὴν βάσιν σου καὶ ἐκδύσουσίν σε τὸν ἱματισμόν σου καὶ λήμψονται τὰ σκεύη τῆς καυχήσεώς σου καὶ ἀφήσουσίν σε γυμνὴν καὶ ἀσχημονοῦσαν
40 Zij zullen een vergadering over u houden, u met keien stenigen, en met hun zwaard u in stukken houwen.
καὶ ἄξουσιν ἐπὶ σὲ ὄχλους καὶ λιθοβολήσουσίν σε ἐν λίθοις καὶ κατασφάξουσίν σε ἐν τοῖς ξίφεσιν αὐτῶν
41 Dan steken ze uw huizen in brand, en zullen ten aanschouwen van talrijke vrouwen het vonnis aan u voltrekken. Zo maak Ik een einde aan uw ontucht, en zult ge geen geschenken meer uitdelen!
καὶ ἐμπρήσουσιν τοὺς οἴκους σου πυρὶ καὶ ποιήσουσιν ἐν σοὶ ἐκδικήσεις ἐνώπιον γυναικῶν πολλῶν καὶ ἀποστρέψω σε ἐκ τῆς πορνείας σου καὶ μισθώματα οὐ μὴ δῷς οὐκέτι
42 Ik zal mijn woede op u koelen, mijn jaloezie op u stillen, en Ik zal voldaan zijn en niet meer ontstemd.
καὶ ἐπαφήσω τὸν θυμόν μου ἐπὶ σέ καὶ ἐξαρθήσεται ὁ ζῆλός μου ἐκ σοῦ καὶ ἀναπαύσομαι καὶ οὐ μὴ μεριμνήσω οὐκέτι
43 Omdat ge nooit eens terugdacht aan de dagen van uw jeugd, maar Mij door dat alles hebt blijven prikkelen, daarom zal ook Ik uw gedrag op uw hoofd laten neerkomen, spreekt Jahweh, de Heer, en zult ge bij al uw gruwelen tenminste geen ontucht meer doen!
ἀνθ’ ὧν οὐκ ἐμνήσθης τὴν ἡμέραν τῆς νηπιότητός σου καὶ ἐλύπεις με ἐν πᾶσι τούτοις καὶ ἐγὼ ἰδοὺ τὰς ὁδούς σου εἰς κεφαλήν σου δέδωκα λέγει κύριος καὶ οὕτως ἐποίησας τὴν ἀσέβειαν ἐπὶ πάσαις ταῖς ἀνομίαις σου
44 Zie, elke spreukendichter past op u het gezegde toe: Zo moeder, zo dochter!
ταῦτά ἐστιν πάντα ὅσα εἶπαν κατὰ σοῦ ἐν παραβολῇ λέγοντες καθὼς ἡ μήτηρ καὶ ἡ θυγάτηρ
45 Een echte dochter zijt ge van uw moeder, die haar man en haar kinderen verliet; ge zijt het evenbeeld van uw zusters, die niets om haar man en om haar kinderen gaven. Uw moeder was een Hittiet, uw vader een Amoriet.
θυγάτηρ τῆς μητρός σου σὺ εἶ ἡ ἀπωσαμένη τὸν ἄνδρα αὐτῆς καὶ τὰ τέκνα αὐτῆς καὶ ἀδελφὴ τῶν ἀδελφῶν σου τῶν ἀπωσαμένων τοὺς ἄνδρας αὐτῶν καὶ τὰ τέκνα αὐτῶν ἡ μήτηρ ὑμῶν Χετταία καὶ ὁ πατὴρ ὑμῶν Αμορραῖος
46 Uw oudste zuster, die aan uw linkerhand woont, is Samaria met haar dochters; uw jongste zuster, die aan uw rechterhand woont, is Sodoma met haar dochters.
ἡ ἀδελφὴ ὑμῶν ἡ πρεσβυτέρα Σαμάρεια αὐτὴ καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς ἡ κατοικοῦσα ἐξ εὐωνύμων σου καὶ ἡ ἀδελφή σου ἡ νεωτέρα σου ἡ κατοικοῦσα ἐκ δεξιῶν σου Σοδομα καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς
47 Ge hebt u niet tevreden gesteld, in haar voetspoor te treden, en gruwelen als zij te bedrijven: heel uw gedrag was stuitender nog dan het hare!
καὶ οὐδ’ ὧς ἐν ταῖς ὁδοῖς αὐτῶν ἐπορεύθης οὐδὲ κατὰ τὰς ἀνομίας αὐτῶν ἐποίησας παρὰ μικρὸν καὶ ὑπέρκεισαι αὐτὰς ἐν πάσαις ταῖς ὁδοῖς σου
48 Zo waar Ik leef, zegt Jahweh, de Heer: Uw zuster Sodoma met haar dochters heeft het zo bont niet gemaakt als gij met uw dochters.
ζῶ ἐγώ λέγει κύριος εἰ πεποίηκεν Σοδομα ἡ ἀδελφή σου αὐτὴ καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς ὃν τρόπον ἐποίησας σὺ καὶ αἱ θυγατέρες σου
49 Dit was enkel de zonde van Sodoma, uw zuster: zij met haar dochters leden aan overmoed, aan zwelgerij en zorgeloze rust; den misdeelde en behoeftige ondersteunden zij niet;
πλὴν τοῦτο τὸ ἀνόμημα Σοδομων τῆς ἀδελφῆς σου ὑπερηφανία ἐν πλησμονῇ ἄρτων καὶ ἐν εὐθηνίᾳ οἴνου ἐσπατάλων αὐτὴ καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς τοῦτο ὑπῆρχεν αὐτῇ καὶ ταῖς θυγατράσιν αὐτῆς καὶ χεῖρα πτωχοῦ καὶ πένητος οὐκ ἀντελαμβάνοντο
50 ze waren hovaardig, en bedreven gruwelen in mijn ogen. Toch heb Ik ze verstoten, zoals ge gezien hebt.
καὶ ἐμεγαλαύχουν καὶ ἐποίησαν ἀνομήματα ἐνώπιόν μου καὶ ἐξῆρα αὐτάς καθὼς εἶδον
51 Ook Samaria heeft nog niet de helft misdaan van wat gij hebt bedreven. Ge hebt veel erger gruwelen bedreven dan zij beiden, en door uw stuitend gedrag uw zusters nog in een gunstig daglicht geplaatst.
καὶ Σαμάρεια κατὰ τὰς ἡμίσεις τῶν ἁμαρτιῶν σου οὐχ ἥμαρτεν καὶ ἐπλήθυνας τὰς ἀνομίας σου ὑπὲρ αὐτὰς καὶ ἐδικαίωσας τὰς ἀδελφάς σου ἐν πάσαις ταῖς ἀνομίαις σου αἷς ἐποίησας
52 Draag dan ook gij uw schande, gij die voor uw zusters in de bres zijt gesprongen; want door uw veel zwaardere zonden zijn zij bij u vergeleken onschuldig. Schaam u dus en draag uw schande, dat ge uw zusters nog verontschuldigt.
καὶ σὺ κόμισαι βάσανόν σου ἐν ᾗ ἔφθειρας τὰς ἀδελφάς σου ἐν ταῖς ἁμαρτίαις σου αἷς ἠνόμησας ὑπὲρ αὐτὰς καὶ ἐδικαίωσας αὐτὰς ὑπὲρ σεαυτήν καὶ σὺ αἰσχύνθητι καὶ λαβὲ τὴν ἀτιμίαν σου ἐν τῷ δικαιῶσαί σε τὰς ἀδελφάς σου
53 Ik zal haar lot ten beste keren: het lot van Sodoma met haar dochters, en het lot van Samaria met haar dochters,
καὶ ἀποστρέψω τὰς ἀποστροφὰς αὐτῶν τὴν ἀποστροφὴν Σοδομων καὶ τῶν θυγατέρων αὐτῆς καὶ ἀποστρέψω τὴν ἀποστροφὴν Σαμαρείας καὶ τῶν θυγατέρων αὐτῆς καὶ ἀποστρέψω τὴν ἀποστροφήν σου ἐν μέσῳ αὐτῶν
54 opdat ge uw schande moogt dragen en u moogt schamen over al wat ge misdreven hebt, en gij die beiden berusting kunt brengen.
ὅπως κομίσῃ τὴν βάσανόν σου καὶ ἀτιμωθήσῃ ἐκ πάντων ὧν ἐποίησας ἐν τῷ σε παροργίσαι με
55 Uw zuster Sodoma zal met haar dochters in haar vroegere staat worden hersteld, en Samaria zal met haar dochters terugkeren tot haar vroegere toestand.
καὶ ἡ ἀδελφή σου Σοδομα καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς ἀποκατασταθήσονται καθὼς ἦσαν ἀπ’ ἀρχῆς καὶ Σαμάρεια καὶ αἱ θυγατέρες αὐτῆς ἀποκατασταθήσονται καθὼς ἦσαν ἀπ’ ἀρχῆς καὶ σὺ καὶ αἱ θυγατέρες σου ἀποκατασταθήσεσθε καθὼς ἀπ’ ἀρχῆς ἦτε
56 Was uw zuster Sodoma niet tot een schimpwoord op uw lippen, ten tijde van uw overmoed,
καὶ εἰ μὴ ἦν Σοδομα ἡ ἀδελφή σου εἰς ἀκοὴν ἐν τῷ στόματί σου ἐν ταῖς ἡμέραις ὑπερηφανίας σου
57 voordat uw schaamte ontbloot werd? Nu zijt ge net als zij de spot der vrouwen van Edom met heel zijn omgeving, de spot der Filistijnse vrouwen, die van alle kanten u honen.
πρὸ τοῦ ἀποκαλυφθῆναι τὰς κακίας σου ὃν τρόπον νῦν ὄνειδος εἶ θυγατέρων Συρίας καὶ πάντων τῶν κύκλῳ αὐτῆς θυγατέρων ἀλλοφύλων τῶν περιεχουσῶν σε κύκλῳ
58 Uw ontucht en uw schanddaad, ge zult ze dragen, zegt Jahweh, de Heer.
τὰς ἀσεβείας σου καὶ τὰς ἀνομίας σου σὺ κεκόμισαι αὐτάς λέγει κύριος
59 Zo spreekt Jahweh, de Heer: Eerst als Ik met u gedaan heb, zoals gij met Mij hebt gedaan: met u, die de eed zo gering acht, dat ge het verbond hebt verbroken:
τάδε λέγει κύριος καὶ ποιήσω ἐν σοὶ καθὼς ἐποίησας ὡς ἠτίμωσας ταῦτα τοῦ παραβῆναι τὴν διαθήκην μου
60 dan zal Ik het verbond weer gedenken, dat Ik in uw jeugd met u aanging, en zal Ik een eeuwigdurend verbond met u sluiten.
καὶ μνησθήσομαι ἐγὼ τῆς διαθήκης μου τῆς μετὰ σοῦ ἐν ἡμέραις νηπιότητός σου καὶ ἀναστήσω σοι διαθήκην αἰώνιον
61 Dan zult ge met schaamte terugdenken aan uw gedrag, als Ik uw oudere zusters met uw jongere zusters neem, en ze u tot dochters geef, zonder het aan u verplicht te zijn.
καὶ μνησθήσῃ τὴν ὁδόν σου καὶ ἐξατιμωθήσῃ ἐν τῷ ἀναλαβεῖν σε τὰς ἀδελφάς σου τὰς πρεσβυτέρας σου σὺν ταῖς νεωτέραις σου καὶ δώσω αὐτάς σοι εἰς οἰκοδομὴν καὶ οὐκ ἐκ διαθήκης σου
62 Ik zal mijn verbond met u aangaan, en gij zult erkennen, dat Ik Jahweh ben;
καὶ ἀναστήσω ἐγὼ τὴν διαθήκην μου μετὰ σοῦ καὶ ἐπιγνώσῃ ὅτι ἐγὼ κύριος
63 opdat ge tot inkeer komt en bloost, en van schaamte geen woord durft zeggen, als Ik u alles vergeef wat ge misdreven hebt, zegt Jahweh, de Heer.
ὅπως μνησθῇς καὶ αἰσχυνθῇς καὶ μὴ ᾖ σοι ἔτι ἀνοῖξαι τὸ στόμα σου ἀπὸ προσώπου τῆς ἀτιμίας σου ἐν τῷ ἐξιλάσκεσθαί μέ σοι κατὰ πάντα ὅσα ἐποίησας λέγει κύριος

< Ezechiël 16 >