ⲖⲞⲨⲔⲞⲚ 15
Intussen kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem toe, om Hem te horen.
2 ⲃ̅ ⲛⲉⲩⲕⲣⲙⲣⲙ ⲇⲉ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲛϭⲓ ⲛⲉⲫⲁⲣⲓⲥⲥⲁⲓⲟⲥ ⲙⲛ ⲛⲉⲅⲣⲁⲙⲙⲁⲧⲉⲩⲥ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲡⲁⲓ ϣⲉⲡⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲩⲱ ϥⲟⲩⲱⲙ ⲛⲙⲙⲁⲩ
Maar de farizeën en schriftgeleerden mopperden, en zeiden: Hij ontvangt zondaars, en eet met hen.
Toen sprak Hij tot hen deze gelijkenis:
4 ⲇ̅ ϫⲉ ⲛⲓⲙ ⲣⲣⲱⲙⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧ ⲧⲏⲩⲧⲛ ⲡⲉⲧⲉ ⲟⲩⲛⲧⲁϥ ϣⲉ ⲛⲉⲥⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲉϥϣⲁⲛⲥⲉⲣⲙ ⲟⲩⲁ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧⲟⲩ ⲙⲏ ⲛϥⲛⲁⲕⲁ ⲡⲓⲡⲥⲧⲁⲓⲟⲩⲯⲓⲥ ⲁⲛ ϩⲓⲡϫⲁⲓⲉ ⲛϥⲃⲱⲕ ⲛϥϣⲓⲛⲉ ⲛⲥⲁⲡⲓⲟⲩⲁ ϣⲁⲛⲧϥϩⲉ ⲉⲣⲟϥ
Wie van u, die honderd schapen heeft, en er een van verliest, laat niet de negen en negentig andere achter in de woestijn, en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het terugvindt?
En als hij het gevonden heeft, legt hij het verheugd op zijn schouders;
6 ⲋ̅ ⲉϥϣⲁⲛⲉⲓ ⲇⲉ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲡⲏⲓ ϣⲁϥⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲛⲉϥϣⲃⲉⲉⲣ ⲙⲛ ⲛⲉⲧϩⲓⲧⲟⲩⲱϥ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲣⲁϣⲉ ⲛⲙⲙⲁⲓ ϫⲉ ⲁⲓϩⲉ ⲉⲡⲁⲉⲥⲟⲟⲩ ⲉⲛⲧⲁϥⲥⲱⲣⲙ
en thuis gekomen, roept hij vrienden en buren bijeen, en zegt hun: Verheugt u met mij; want ik heb mijn verloren schaap teruggevonden.
7 ⲍ̅ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ϣⲁⲣⲉⲟⲩⲣⲁϣⲉ ⲛⲧⲉⲓϩⲉ ϣⲱⲡⲉ ⲉϫⲛ ⲟⲩⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ ⲉϥϣⲁⲛⲙⲉⲧⲁⲛⲟⲓ ⲉϩⲟⲩⲉ ⲡⲓⲡⲥⲧⲁⲓⲟⲩⲯⲓⲥ ⲛⲇⲓⲕⲁⲓⲟⲥ ⲛⲁⲓ ⲉⲧⲉⲛⲥⲉⲣⲭⲣⲓⲁ ⲁⲛ ⲙⲙⲉⲧⲁⲛⲟⲓⲁ
Ik zeg u: Zó zal er meer vreugde zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geen bekering behoeven.
8 ⲏ̅ ⲏ ⲛⲓⲙ ⲛⲥϩⲓⲙⲉ ⲉⲩⲛⲧⲥⲙⲏⲧⲉ ⲛⲇⲣⲁⲭⲙⲏ ⲛⲥⲥⲉⲣⲙⲟⲩⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϩⲏⲧⲟⲩ ⲙⲏ ⲛⲥⲛⲁϫⲉⲣⲉⲡϩⲏⲃⲥ ⲁⲛ ⲛⲥⲥⲉϩⲣⲡⲏⲓ ⲛⲥϣⲓⲛⲉ ϩⲛ ⲟⲩⲱⲣϫ ϣⲁⲛⲧⲥϩⲉ ⲉⲣⲟⲥ
Of welke vrouw, die tien drachmen bezit, en één drachme verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis, en zoekt niet zorgvuldig, totdat zij ze vindt?
9 ⲑ̅ ⲁⲩⲱ ⲉⲥϣⲁⲛϩⲉ ⲉⲣⲟⲥ ϣⲁⲥⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲛⲉⲥϣⲃⲉⲉⲣ ⲙⲛ ⲛⲉⲧϩⲓⲧⲟⲩⲱⲥ ⲉⲥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲣⲁϣⲉ ⲛⲙⲙⲁⲓ ϫⲉ ⲁⲓϩⲉ ⲉⲧⲁⲇⲣⲁⲭⲙⲏ ⲉⲛⲧⲁⲓⲥⲟⲣⲙⲉⲥ
En als zij ze gevonden heeft, roept ze vriendinnen en buren bijeen, en zegt: Verheugt u met mij, want ik heb mijn verloren drachme gevonden.
10 ⲓ̅ ϯϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲏⲧⲛ ϫⲉ ϣⲁⲣⲉⲟⲩⲣⲁϣⲉ ϣⲱⲡⲉ ⲛⲧⲉⲓϩⲉ ⲙⲡⲉⲙⲧⲟ ⲉⲃⲟⲗ ⲛⲛⲁⲅⲅⲉⲗⲟⲥ ⲙⲡⲛⲟⲩⲧⲉ ⲉϫⲛ ⲟⲩⲣⲉϥⲣⲛⲟⲃⲉ ⲉϥϣⲁⲛⲙⲉⲧⲁⲛⲟⲉⲓ
Zó, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.
Nog sprak Hij: Een man had twee zonen.
12 ⲓ̅ⲃ̅ ⲡⲉϫⲉⲡⲕⲟⲩⲓ ⲛϩⲏⲧⲟⲩ ⲙⲡⲉϥⲓⲱⲧ ϫⲉ ⲡⲁⲓⲱⲧ ⲙⲁ ⲛⲁⲓ ⲙⲡⲁⲙⲉⲣⲟⲥ ⲉⲧⲧⲁϩⲟ ⲙⲙⲟⲓ ϩⲛ ⲧⲟⲩⲥⲓⲁ ⲁϥⲡⲱϣ ⲇⲉ ⲉϫⲱⲟⲩ ⲛⲛⲉϥⲛⲕⲁ
De jongste van beiden zei tot den vader: Vader, geef mij het deel der goederen, dat me toekomt. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
13 ⲓ̅ⲅ̅ ⲉⲙⲡⲁⲧⲉϩⲁϩ ⲇⲉ ⲛϩⲟⲟⲩ ⲟⲩⲓⲛⲉ ⲁⲡⲕⲟⲩⲓ ⲛϣⲏⲣⲉ ⲥⲉⲩϩ ⲛⲕⲁ ⲛⲓⲙ ⲉⲧⲛⲧⲁϥⲥ ⲁϥⲁⲡⲟⲇⲏⲙⲓ ⲉⲩⲭⲱⲣⲁ ⲉⲥⲟⲩⲏⲟⲩ ⲁϥϫⲱⲱⲣⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲙⲙⲁⲩ ⲛⲧⲉϥⲟⲩⲥⲓⲁ ⲉϥⲙⲟⲟϣⲉ ϩⲛ ⲟⲩⲙⲛⲧϣⲛⲁ
Een paar dagen later pakte de jongste zoon alles bijeen, en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn vermogen door een losbandig leven.
Maar toen hij er alles had doorgejaagd, kwam er een grote hongersnood in dat land, en begon hij gebrek te lijden.
En hij ging zich verhuren aan een der burgers van dat land; en deze stuurde hem naar zijn velden, om zwijnen te hoeden.
Nu had hij zo graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de zwijnen aten; maar niemand, die ze hem gaf.
Toen kwam hij tot inkeer, en sprak: Hoeveel knechten van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik sterf hier van honger.
Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan, en hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
ik verdien niet meer, uw zoon te heten; behandel me als een van uw knechten.
20 ⲕ̅ ⲁϥⲧⲱⲟⲩⲛ ⲇⲉ ⲁϥⲉⲓ ϣⲁ ⲡⲉϥⲓⲱⲧ ⲉⲧⲓ ⲇⲉ ⲉϥⲙⲡⲟⲩⲉ ⲁⲡⲉϥⲓⲱⲧ ⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟϥ ⲁϥϣⲛϩⲧⲏϥ ⲉϩⲣⲁⲉⲓ ⲉϫⲱϥ ⲁϥⲡⲱⲧ ⲁϥⲡⲁϩⲧϥ ⲉϫⲛ ⲡⲉϥⲙⲁⲕϩ ⲁϥϯⲡⲓ ⲉⲣⲱϥ
En hij stond op, en ging naar zijn vader. Nog was hij ver weg, toen zijn vader hem zag, en ten diepste ontroerd werd; hij vloog naar hem toe, viel om zijn hals, en overlaadde hem met kussen.
21 ⲕ̅ⲁ̅ ⲡⲉϫⲉⲡⲉϥϣⲏⲣⲉ ⲇⲉ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡⲁⲓⲱⲧ ⲁⲓⲣⲛⲟⲃⲉ ⲉⲧⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲉⲕⲙⲧⲟ ⲉⲃⲟⲗ ⲛϯⲙⲡϣⲁ ⲁⲛ ϫⲓⲛ ⲧⲉⲛⲟⲩ ⲉⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲣⲟⲓ ϫⲉ ⲡⲉⲕϣⲏⲣⲉ
De zoon sprak tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik verdien niet meer, uw zoon te heten.
22 ⲕ̅ⲃ̅ ⲡⲉϫⲉⲡⲓⲱⲧ ⲇⲉ ⲛⲛⲉϥϩⲙϩⲁⲗ ϫⲉ ϭⲉⲡⲏ ⲁⲛⲓⲛⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲛⲧⲉⲥⲧⲟⲗⲏ ⲉⲧⲛⲁⲛⲟⲩⲥ ⲛⲧⲉⲧⲛⲧⲁⲁⲥ ϩⲓⲱⲱϥ ⲛⲧⲉⲧⲛϯ ⲛⲟⲩⲝⲟⲩⲣ ⲉⲧⲉϥϭⲓϫ ⲁⲩⲱ ⲟⲩⲧⲟⲟⲩⲉ ⲉⲛⲉϥⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ
Maar de vader zei tot zijn knechten: Gauw, haalt het beste kleed, en trekt het hem aan; doet hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan zijn voeten;
vooruit, slacht het gemeste kalf, en laat ons eten en vrolijk zijn.
Want mijn zoon hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. En ze begonnen feest te vieren.
25 ⲕ̅ⲉ̅ ⲛⲉⲣⲉⲡⲉϥⲛⲟϭ ⲇⲉ ⲛϣⲏⲣⲉ ⲡⲉ ϩⲛ ⲧⲥⲱϣⲉ ⲉϥⲛⲏⲟⲩ ⲇⲉ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲁϥϩⲱⲛ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲡⲏⲓ ⲁϥⲥⲱⲧⲙ ⲉⲩⲥⲩⲙⲫⲱⲛⲓⲁ ⲛⲙⲟⲩⲭⲟⲣⲟⲥ
Zijn oudste zoon was op het land. Maar toen hij terugkeerde, dicht bij huis kwam, en muziek hoorde en dans,
riep hij een der knechten, en vroeg wat er gaande was.
Deze zei hem: Uw broer is gekomen; uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem behouden heeft teruggekregen.
Toen werd hij kwaad, en wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader ging dus naar buiten, en drong er op aan.
29 ⲕ̅ⲑ̅ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲡⲉϫⲁϥ ⲙⲡⲉϥⲓⲱⲧ ϫⲉ ⲓⲥⲟⲩⲙⲏⲏϣⲉ ⲣⲣⲟⲙⲡⲉ ϯⲟ ⲛⲁⲕ ⲛϩⲙϩⲁⲗ ⲙⲡⲓⲕⲱ ⲛⲥⲱⲓ ⲉⲛⲉϩ ⲟⲩⲉⲓ ⲛⲛⲉⲛⲧⲟⲗⲏ ⲛⲧⲟⲟⲧⲕ ⲁⲩⲱ ⲙⲡⲕϯ ⲛⲁⲓ ⲉⲛⲉϩ ⲛⲟⲩⲙⲁⲥ ⲃⲃⲁⲁⲙⲡⲉ ⲉⲧⲣⲁⲉⲩⲫⲣⲁⲛⲉ ⲛⲙⲛⲁϣⲃⲉⲉⲣ
Maar hij antwoordde, en zei tot zijn vader: Zie, zoveel jaren dien ik u reeds, en nog nooit heb ik uw gebod overtreden; toch hebt ge mij nooit een bokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die jongen van u is teruggekomen, die uw vermogen verbrast heeft met eerloze vrouwen, nu slacht ge voor hem het gemeste kalf.
Maar hij zei hem: Kind, gij zijt altoos bij me, en al het mijne is het uwe.
Neen, feest en vreugde moet er zijn; want uw broer hier was dood, en is levend geworden, hij was verloren, en is teruggevonden.
