< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 24 >

1 ᏥᏌᏃ ᎤᏄᎪᏨᎩ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᏓᏅᏒᎩ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸ ᎬᏩᏃᏁᎸᎩ ᏂᏚᏍᏛ ᏓᏓᏁᎸ ᎤᏛᎾᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ.
En Jezus ging uit den tempel en vertrok. En zijn discipelen kwamen om Hem de gebouwen des tempels te toonen.
2 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏝᏍᎪ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏱᏗᏥᎪᏩᏘᎭ? ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎥᏝ ᏌᏉᎤᏅ ᏅᏯ ᎠᏂ ᏱᏚᏓᏌᏝᎮᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏂᎪᎲᏔᏅᎾ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Doch Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij niet dit alles? Voorwaar Ik zeg u, hier zullen geen twee steenen op malkander gelaten worden, die niet zullen afgebroken worden.
3 ᎣᎵᏩᏲᏃ ᎤᏌᎯᎸ ᎤᏬᎸᎢ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏍᎩᏃᎲᏏ ᎯᎳᎪ ᎢᏳ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏅᏓᎦᎵᏍᏔᏂ; ᎠᎴ ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎤᏰᎸᏛ ᎨᏎᏍᏗ ᏣᎷᎯᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗᏱ? (aiōn g165)
En toen Hij op den Berg der Olijven zat, kwamen de discipelen tot Hem afzonderlijk, zeggende: Zeg ons, wanneer zal dit zijn? en wat is het teeken van uw toekomst en van de voleinding der eeuw? (aiōn g165)
4 ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᏥᏥᎶᏄᎮᎵ;
En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide!
5 ᎤᏂᏣᏖᏍᏗᏰᏃ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᎠᏂᎷᎯᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏴ ᎦᎶᏁᏛ, ᎠᎾᏗᏍᎨᏍᏗ; ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏓᏍᏗ ᏓᏂᎶᏄᎮᏍᎨᏍᏗ.
Want velen zullen komen onder mijn Naam, zeggende: Ik hen de Christus; en velen zullen zij verleiden.
6 ᎠᎴ ᎢᏣᏛᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᎿᎭᏩ ᎠᎴ ᎠᏂᏃᎮᎵᏙᎲ ᏓᎿᎭᏯ; ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᏱᏂᏣᎵᏍᏓᏁᎴᏍᏗ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏂᎦᏗᏳ ᎠᏎ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ, ᎠᏎᏃ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗᏱ ᎨᏒ ᎠᏏ ᎨᏎᏍᏗ.
En gij zult hooren van oorlogen en oorlogsgeruchten! Ziet toe en verschrikt niet! want dit moet geschieden, maar nog is het einde er niet.
7 ᏧᎾᏓᎴᏅᏛᏰᏃ ᏴᏫ ᏙᏛᎾᎴᏂ ᏙᏛᎾᏓᏡᏔᏂ, ᎠᎴ ᎠᏰᎵ ᏚᏃᏢᏩᏗᏒ ᏙᏛᎾᏓᏡᏔᏂ, ᎠᎴ ᏓᎪᏄᎶᏏᏙᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎥᏳᎩᎯᏳ ᏂᎦᎵᏍᏔᏂᏙᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎦᏙᎯ ᏓᎵᏖᎸᏂᏙᎮᏍᏗ.
Want het eene volk zal opstaan tegen het andere, en het eene koninkrijk tegen het andere, en er zullen allerwege hongersnooden, en pest, en aardbevingen zijn.
8 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᎠᎴᏂᏍᎬ ᎨᏒ ᎠᎩᎵᏯ ᎨᏒᎢ.
En dit alles is maar een begin van de smarten.
9 ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎯ ᏫᏙᏓᎨᏥᏲᏏ ᎢᏥᎩᎵᏲᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᏙᏓᎨᏥᎵ; ᎠᎴ ᏂᎦᏗᏳ ᏄᎾᏓᎴᏒ ᏴᏫ ᎨᏥᏍᎦᎨᏍᏗ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ.
Dan zal men u overleveren tot verdrukking, en men zal u dooden, en gij zult gehaat zijn door al de volken, om mijns Naams wil.
10 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᏚᏃᏕᎯᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏡᏗᏍᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏍᎦᎨᏍᏗ.
En dan zullen velen geërgerd worden, malkander overleveren en malkander haten.
11 ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎠᏂᎾᏄᎪᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᏓᏂᎶᏄᎮᏍᎨᏍᏗ.
En vele valsche profeten zullen verwekt worden en die zullen velen verleiden.
12 ᎠᎴ ᎤᏣᏛ ᎠᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎡᎲ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏣᏖᏍᏗ ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎤᏁᎲ ᏛᏴᏜᏓᏗ.
En door het toenemen der goddeloosheid zal de liefde van velen verminderen.
13 ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎬᎵᏍᏆᏗᏍᎩ ᎠᏟᏂᎬᏁᎯ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏍᏕᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Maar wie zal volharden tot het einde, die zal behouden worden.
14 ᎯᎠᏃ ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎡᎳᏂᎬ ᎤᎾᎵᏥᏙᏂᏂᏓᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᎾᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᎾᏂᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ, ᎩᎳᏃ ᎿᎭᏉ ᏛᎵᏍᏆᏗᎵ.
En dit Evangelie des koninkrijks zal gepredikt worden over de geheele aarde, tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen.
15 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎿᎭᏉ ᎢᏥᎪᎲᎭ ᎤᏍᎦᎢᏍᏗᏳ ᎬᏃᏌᏛᎯ ᎢᎬᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᏕᏂᎵ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᎢᏍᏔᏁᎢ, ᎦᏙᎨᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ( ᎩᎶ ᎠᎪᎵᏰᏍᎨᏍᏗ ᎪᎵᎨᏍᏗ, )
Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël den profeet, zult zien staan in de heilige plaats (die het leest lette er op!):
16 ᎿᎭᏉ ᏧᏗᏱ ᎠᏂᏂ ᎠᎾᎵᏒᎭ ᏙᏦᏓᎸ ᏩᏂᎶᏒᎭ.
dat alsdan degenen die in Judea zijn, vluchten op de bergen.
17 ᎩᎶᏃ ᎦᏌᎾᎵ ᎤᎩᎴᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᏴᏗᎤᏠᎠᏎᏍᏗ ᏳᎩᏐᎴᏍᏗ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎲ ᎦᏁᎸᎢ;
Die op het dak is, kome dan niet af om weg te nemen wat in zijn huis is,
18 ᎠᎴ ᎩᎶ ᏠᎨᏏ ᏪᏙᎯ ᏞᏍᏗ ᏴᏗᎤᏨᏎᏍᏗ ᏧᏄᏬ ᏱᏚᏁᏐᎴᏍᏗ.
en die op den akker is, keere niet terug om zijn kleed weg te nemen.
19 ᎠᎴ ᎤᏲᎢᏳ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗ ᏗᏂᏁᎵᏛ ᎠᎴ ᏧᏂᏍᏓᎢ ᎾᎯᏳ ᎨᏒᎢ.
Maar wee den zwangeren en den zogenden in die dagen!
20 ᎠᎴ ᎢᏣᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎢᏥᏔᏲᎯᎮᏍᏗ ᎪᎳ ᎠᎴ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᏣᎵᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
En bidt dat uw vlucht niet geschiede des winters of op een sabbat.
21 ᎾᎯᏳᏰᏃ ᎤᏣᏖᏍᏗ ᎠᎩᎵᏯ, ᎾᏍᎩ ᎢᎦᎢ ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏳ ᏱᏄᎵᏍᏔᏃ ᎡᎶᎯ ᏧᏙᏢᏅ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ ᎪᎯ ᎢᏯᏍᏘ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎢᎸᎯᏳ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Want alsdan zal de verdrukking groot zijn, zooals er geen is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en er ook geen zijn zal.
22 ᎠᎴ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏂᏓᏍᏆᎳᏅᎾ ᏱᎩ, ᎥᏝ ᎤᏇᏓᎵ ᎦᏰᏥᏍᏕᎸᏗ ᏱᎦᎩ; ᎠᏎᏃ ᎨᎦᏑᏰᏛ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏗᏍᏆᎶᏗ ᎨᏎᏍᏗ
En wanneer die dagen niet verkort waren, zou er niet één mensch behouden worden; maar om de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden.
23 ᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏎᎮᏍᏗ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂ ᎦᎶᏁᏛ ᎡᏙᎭ; ᎠᎴ ᎠᏂ; ᏞᏍᏗ ᏥᏦᎯᏳᏂ
Zoo iemand dan tot u zegt: Ziet, hier de Christus! of daar! — gelooft het niet.
24 ᏛᏂᎾᏄᎪᏥᏰᏃ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᎴ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ, ᎠᎴ ᎠᏂᎾᏄᎪᏫᏍᎨᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎤᏰᎸᏛ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᏰᎵ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᏱᏓᏂᎶᏄᎲᎵ ᎾᏍᏉ ᎨᎦᏑᏰᏛ.
Want er zullen schijnchristussen en schijnprofeten opstaan, en die zullen groote teekenen en mirakelen doen, zoodat zij zelfs, als het mogelijk was, de uitverkorenen zouden in doling brengen.
25 ᎬᏂᏳᏉ ᏂᏨᏃᏁᎸ.
Ziet, Ik heb het u voorzegd!
26 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᎯᎠ ᏂᎨᏥᏪᏎᎸᎭ; ᎢᎾᎨ ᎡᏙᎭ; ᏞᏍᏗ ᎾᎿᎭᏫᏥᎶᏒᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎤᏕᎵᏒ ᎧᏅᏑᎸ ᎠᏯᎠ; ᏞᏍᏗ ᏥᏦᎯᏳᏂ.
Zoo zij dan tot u zeggen: Ziet, in de woestijn is Hij! gaat dan niet uit. Ziet, in de binnenkameren! gelooft het niet.
27 ᎠᎾᎦᎵᏍᎩᏰᏃ ᏗᎧᎸᎬ ᏨᏗᎦᎾᏄᎪᎪᎢ, ᏭᏕᎵᎬᏃ ᎢᏴᏛ ᏥᏫᏗᎦᎸᏌᏓᏗᏍᎪᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏥᎸᎭ.
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, alzoo zal de toekomst zijn van den Zoon des menschen.
28 ᎢᎸᎯᏢᏰᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎵᏬᏨᎯ ᏥᎦᏃᎢ, ᎾᎿᎭᎠᏬᎭᎵ ᎠᎾᏓᏟᏏᏍᎪᎢ.
Want waar het lijk is, daar zullen de arenden vergaderd worden.
29 ᎢᎬᏪᏅᏓᏉ ᎣᏂ ᎾᏍᎩ ᎾᎯᏳ ᎠᎩᎵᏯ ᎦᎶᏐᏅᎭ, ᏅᏙ ᎢᎦ ᎡᎯ ᏛᎵᏏᎲᏏ, ᎠᎴ ᏅᏙ ᏒᏃᏱ ᎡᎯ ᎥᏝ ᎢᎦ ᏳᏘᏍᏕᏍᏗ, ᎠᎴ ᏃᏈᏏ ᏛᏂᏅᎪᎠᏏ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏘ ᎦᎸᎶᎢ ᏣᏂᎧᎳ ᏛᎾᎵᏖᎸᏂ.
En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen beroerd worden.
30 ᎿᎭᏉᏃ ᎦᎸᎶᎢ ᏓᎦᎾᏄᎪᏥ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎤᏤᎵ ᎤᏰᎸᏛᎢ, ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᏂᎦᏛ ᏓᏂᎳᏍᏓᎸ ᎡᎶᎯ ᏙᏛᏂᏴᎳᏏ, ᎠᎴ ᏛᏂᎪᎯ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏣᎢᏎᏍᏗ ᎤᎶᎩᎸ ᎦᎸᎶᎢ, ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏄᏬᏍᏕᏍᏗ.
En dan zal het teeken van den Zoon des menschen verschijnen aan den hemel, en al de geslachten der aarde zullen weenen en den Zoon des menschen zien komen op de wolken des hemels met kracht en veel glorie.
31 ᎿᎭᏉᏃ ᏙᏓᎦᏅᏏ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏍᏓᏱᏳ ᏛᏂᏤᎷᎯᏏ, ᎠᎴ ᏙᏛᏂᏟᏌᏂ ᎨᎦᏑᏰᏛ ᏅᎩ ᏂᏙᏗᎦᎶᏍᎬ ᎤᏃᎴ, ᎦᎸᎶ ᎢᏴᏛ ᏫᏚᎵᏍᏘᏂᎸ.
En Hij zal zijn engelen uitzenden met sterk bazuingeluid, en die zullen zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier windstreken, van het ééne einde der hemelen tot het andere.
32 Ꭷ, ᎢᏣᏕᎶᏆ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᏒᎦᏔᎢᏳᏍᏗ ᏡᎬᎢ; ᎢᏳᏰᏃ ᏚᏩᏂᎦᎸ ᏗᏓᎨ ᏂᏕᎦᎵᏍᏓ, ᎠᎴ ᎩᎳᎢ ᏥᎦᎳᏍᏚᎲᏍᎪᎢ, ᎢᏥᎦᏔᎰ ᎪᎩ ᎾᎥᏂᏳ ᎨᏒᎢ.
Leert dan van den vijgeboom deze gelijkenis: Zoodra zijn tak zacht wordt en de bladeren uitbotten, weet gij dat de zomer nabij is.
33 ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏂᎯ, ᎢᏳᏃ ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎢᏥᎪᎲᎭ, ᎢᏥᎦᏔᎮᏍᏗ ᎡᏍᎦᏂᏳ ᎨᏒᎢ, ᎦᎶᎯᏍᏗᏱᏉ ᎨᏒᎢ.
Alzoo ook gij, als gij dit alles ziet, dan weet gij dat Hij nabij is, vóór de deur.
34 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎯᎠ ᎪᎯ ᏣᏁᎭ ᎥᏝ ᏴᏛᏂᎶᏐᏂ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏂᎦᎵᏍᏔᏅᎭ.
Voorwaar Ik zeg u, dat deze natie niet zal voorbijgaan totdat dit alles zal geschied zijn.
35 ᎦᎸᎶ ᎠᎴ ᎡᎶᎯ ᏙᏓᎦᎶᏐᏂ, ᎠᏴᏍᎩᏂ ᎠᎩᏁᏨᎢ ᎥᏝ ᏴᏓᎦᎶᏐᏂ.
De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.
36 ᎠᏎᏃ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏯᎦᏔᎭ, Ꮭ ᎾᏍᏉ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎯ, ᎡᏙᏓᏍᎩᏂ ᎤᏩᏒᎯᏳ.
Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, maar wel mijn Vader alleen.
37 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏥᏄᏍᏕ ᎾᎯᏳ ᏃᏯ ᏤᎮᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏨᎭ.
En gelijk de dagen van Noach, alzoo zal de toekomst van den Zoon des menschen zijn.
38 ᎾᎯᏳᎡᏃ ᎠᏏ ᏂᎦᏃᎱᎩᏍᎬᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᏗᏔᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᏕᏒᎲᏍᎨᎢ ᎠᎴ ᏕᎨᏥᏰᎨᎢ, ᎬᏂ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏃᏯ ᎤᏣᏅ ᏥᏳᎯ,
Want gelijk zij waren in de dagen vóór den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk gevende, tot op den dag zelven dat Noach naar de ark ging,
39 ᎠᎴ ᎾᏁᎵᏍᎬᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᎬᏂ ᎤᏃᎱᎦᏂᎸ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏚᏂᎬᏨ, ᎾᏍᎩᏯᏉᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎦᎷᏨᎭ.
en het niet begrepen, totdat de zondvloed kwam en allen wegnam, — alzoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen.
40 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏔᎵ ᏠᎨᏏ ᎠᏁᏙᎮᏍᏗ, ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏥᏯᏅᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏐᎢᏃ ᎠᏥᎧᎯᏯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ;
Dan zullen er twee zijn op den akker; de een wordt medegenomen en de ander achtergelaten.
41 ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏂᎨᏴ ᎠᏂᏍᏙᏍᎨᏍᏗ ᎠᏍᏙᏍᎩᏱ, ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏥᏯᏅᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏐᎢᏃ ᎠᏥᎧᎯᏯᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Twee zullen er malen in den molen; de eene wordt medegenomen en de andere achtergelaten.
42 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏥᏯᏫᏍᎨᏍᏗ, ᎥᏝᏰᏃ ᏱᏥᎦᏔᎭ ᎢᏳᏉ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ ᎢᏣᏤᎵ ᎤᎬᏫᏳᎯ.
Waakt dus, want gij weet niet op welken dag uw Heer komt.
43 ᎯᎠᏃ ᎢᏣᏅᏖᏍᏗ, ᎢᏳᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏱᎠᎦᏔᎮ ᎢᏳᏉ ᎦᏃᏍᎩᏍᎩ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ, ᏳᏯᏫᏎᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎤᏁᎳᎩ ᏩᎩᏴᏏ ᎦᎵᏦᏕ ᏱᎬᏪᎵᏎᎢ.
Maar dit verstaat gij, dat, als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en niet toegelaten dat zijn huis doorgraven werd.
44 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎢᏣᏛᏅᎢᏍᏕᏍᏗ, ᏂᏤᎵᏍᎬᎾᏉᏰᏃ ᎨᏒ ᎢᏳ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏓᎦᎷᏥ.
Daarom, zijt ook gij bereid, want in een ure waarin gij het niet meent, komt de Zoon des menschen.
45 ᎦᎪᎨᏃ ᎠᎦᎵᏯ ᎠᎴ ᎠᏏᎾᏌᏂ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ ᎦᏁᎸ ᏚᏓᏘᎿᎭᎥᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ ᏧᏁᏗᏱ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᏂᎦᎵᏍᏔᏂᏒᎢ?
Wie is toch de getrouwe en verstandige dienst knecht, dien de heer heeft gesteld over zijn huisgezin, om hun voedsel te geven op zijn tijd?
46 ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᎦᎷᏨᎭ ᎤᏩᏛᎲᎭ ᎾᏍᎩ ᎾᏛᏁᎲᎢ.
Zalig die dienstknecht, wien zijn heer, als hij komt, zal vinden alzoo doende!
47 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᏂᎦᏛ ᎤᎿᎭᎥᎢ ᏛᎦᏘᏗᏍᏔᏂ.
Voorwaar Ik zeg u, dat hij hem zal stellen over al zijn goederen.
48 ᎢᏳᏍᎩᏂᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᏍᏗ ᏧᏓᏅᏛᎢ; ᎠᎩᏅᏏᏙᎯ ᎪᎯᏗᎭ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ;
Maar wanneer die booze dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft!
49 ᎠᎴ ᎠᎴᏂᏍᎨᏍᏗ ᏙᎦᎸᏂᎮᏍᏗ ᎢᏧᎳᎭ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᎠᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᎾᏗᏔᏍᎨᏍᏗ ᏧᏂᏴᏍᏕᏍᎩ,
en hij begint zijn mededienstknechten te slaan, en hij eet en drinkt met de dronkaards;
50 ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏓᎦᎷᏥ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎾᏓᎦᏖᏃᎲᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎢᏳ ᏁᎵᏍᎬᎾ ᎨᏒᎢ,
dan zal de heer van dien dienstknecht komen op een dag waarop hij het niet verwacht, en in een ure waarin hij het niet meent,
51 ᎠᎴ ᏙᏓᏳᎦᎵᏏ, ᎠᎴ ᎤᎾᏠᎾᏍᏗ ᏩᏁᎲ ᏮᏓᏳᏎᎮᎵ; ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.
en hij zal hem in stukken houwen, en zijn deel stellen met de geveinsden. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 24 >

The World is Destroyed by Water
The World is Destroyed by Water