< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 4 >

1 ᏥᏌᏃ ᎤᎧᎵᏨᎯ ᎨᏎ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᏦᏓᏂ ᏗᎤᏨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᎾᎨ ᏭᏘᏅᏍᏔᏁᎢ,
Jezus nu, vol zijnde des Heiligen Geestes, keerde weder van den Jordaan, en werd door den Geest in de woestijn gevoerd veertig dagen lang, bekoord zijnde van den duivel.
2 ᎠᎴ ᏅᎦᏍᎪᎯ ᏧᏒᎯᏛ ᎤᎪᎵᏰᏍᎨ ᎠᏍᎩᎾ. ᎾᏍᎩᏃ ᎢᎪᎯᏛ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏳᏎᎢ ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎵᏍᏆᏛ ᎩᎳ ᎤᏲᏏᏌᏁᎢ.
En Hij at niets in die dagen; en toen zij voorbij waren kreeg Hij honger.
3 ᎠᏍᎩᎾᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏳᏃ ᏂᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᏍᏗ, ᎯᏁᎩ ᎯᎠ ᏅᏯ ᎦᏚ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
En de duivel zeide tot Hem: Als Gij Gods Zoon zijt, zeg dan tot dezen steen dat hij brood worde.
4 ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏤᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎳ; ᏴᏫ ᎥᏝ ᎦᏚᏉ ᎤᏩᏒ ᏱᎬᎿᎭᏗᏍᏕᏍᏗ, ᏂᎦᎥᏍᎩᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏁᏨᎢ.
En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven dat de mensch niet bij brood alleen zal leven, maar bij alle woord Gods.
5 ᎠᏍᎩᎾᏃ ᎤᏘᏅᏎ ᎤᎿᎭᎷᏔᏁ ᎢᏅᎢᎦᏘ ᎣᏓᎸᎢ, ᎠᎴ ᏚᏎᎮᎴ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎢᎪᎯᏛ ᏂᎦᎥ ᎠᏰᎵ ᏕᎪᏢᏩᏗᏒ ᎡᎶᎯ.
En de duivel voerde Hem op een hoogen berg en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, in een punt des tijds.
6 ᎠᎴ ᎠᏍᎩᎾ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᏱᏕᎬᏲᎯᏏ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ; ᎠᏴᏰᏃ ᏛᎩᏲᎯᏎᎸ, ᎠᎴ ᎩᎶ ᏥᎥᏏ ᎨᎳ ᏥᏁᎰᎢ.
En de duivel zeide tot Hem: Aan U zal ik al deze macht en glorie geven, want aan mij zijn zij overgegeven, en aan wien ik wil geef ik ze;
7 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᏱᏍᏆᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎸ, ᏂᎦᏗᏳ ᏂᎯ ᏣᏤᎵ ᎨᏎᏍᏗ.
indien Gij dan voor mij nederknielt zal alles van U zijn.
8 ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏤ ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏆᏐᎭᏛ ᎭᎴᏓ ᏎᏓᏂ; ᎯᎠᏰᏃ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎳ; ᏱᎰᏩ ᏣᏁᎳᏅᎯ ᎯᏯᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏩᏒᎯᏳ ᏕᎯᏯᏁᎶᏕᏍᏗ.
En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen zult gij dienen.
9 ᎠᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎤᏘᏃᎴᎢ, ᎠᎴ ᎤᏛᎾ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᏍᎪᎵ ᎤᎩᎸᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏳᏃ ᏂᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᏍᏗ, ᏨᏒ ᎭᏓᎶᎥᏓ ᎠᏂ;
En hij voerde Hem naar Jerusalem en stelde Hem op de spits des tempels en zeide tot Hem: Als Gij Gods Zoon zijt, werp U zelven van hier naar beneden;
10 ᎯᎠᏰᏃ ᏂᎬᏅ ᎢᎪᏪᎳ; ᏧᏤᎵ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᏙᏓᎧᏁᏤᎵ ᏗᎨᏣᎧᎾᏩᏗᏓᏍᏗᏱ ᎨᏣᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ;
want er staat geschreven dat Hij zijn engelen aangaande U bevel zal geven om U te behoeden,
11 ᎠᎴ ᏧᏃᏰᏂ ᎨᏣᏌᎳᏙᏗᏕᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎢᎸᎯᏳ ᏅᏲᎯ ᏣᎾᏍᏆᎶᏍᏙᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ.
en dat zij U op de handen zullen dragen opdat Gij uw voet niet zoudt stooten aan een steen.
12 ᏥᏌᏃ ᏧᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎯᎠ ᎢᎦᏪᏛ ᎢᎩ; ᏞᏍᏗ ᏱᎰᏩ ᏣᏁᎳᏅᎯ ᎯᎪᎵᏰᎥᎩ.
En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er is gezegd: Den Heere uw God zult gij niet tergen.
13 ᎠᏍᎩᎾᏃ ᎤᏍᏆᏛ ᏂᎦᏛ ᎤᎪᎵᏰᏍᎬᎢ, ᎤᏓᏅᎡᎴ ᎢᎸᏍᎩ ᎢᎪᎯᏛ.
En alle bekoring voleindigd hebbende, week de duivel een tijd lang van Hem.
14 ᏥᏌᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏘᏂᏙᎲ ᎨᎵᎵ ᎢᎤᎷᏤᎢ; ᏕᎦᏃᏣᎸᏃ ᎾᎿᎭᎬᏩᏚᏫᏛ ᏚᏰᎵᏏᏙᎴᎢ.
En Jezus keerde in de kracht des Geestes weder haar Galilea; en een gerucht van Hem ging uit door den geheelen omtrek.
15 ᎠᎴ ᏓᏕᏲᎲᏍᎨ ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎾᏂᎥᏃ ᎬᏩᎸᏉᏗᏳ ᎨᏎᎢ.
En Hij gaf onderwijs in hun synagogen, geprezen zijnde van allen.
16 ᎾᏎᎵᏗᏃ ᎤᎷᏤ ᎾᎿᎭᎠᎦᏛᎯᏍᏔᏅᎢ; ᎢᏳᏛᏁᏗᏃ ᎨᏒ ᏄᏛᏁᎴ ᏭᏴᎴ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ, ᎠᎴ ᏚᎴᏁ ᏧᎪᎵᏰᏗᏱ ᎪᏪᎵ.
En Hij kwam te Nazaret, waar hij was opgevoed, en ging, naar zijn gewoonte, op den dag des sabbats naar de synagoge, en stond op om te lezen,
17 ᎠᏥᏅᏁᎴᏃ ᎪᏪᎵ ᎢᏌᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ. ᎤᏍᏚᎢᏒᏃ ᎪᏪᎵ ᎤᏩᏛᎮ ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸᎢ;
En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja, en het boek open gedaan hebbende vond Hij de plaats waar geschreven stond:
18 ᎠᏓᏅᏙ ᏱᎰᏩ ᎤᏤᎵ ᏔᎵ ᎠᏆᏛᏓᏁᎵᏕᎦ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗ ᏣᎩᎶᏁᎥ ᎦᏥᏯᎵᏥᏙᏁᏗᏱ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᏲ ᎢᏳᎾᏛᎿᎭᏕᎩ; ᏗᎩᏅᏒ ᏗᎦᏥᏅᏬᏗᏱ ᎤᏲ ᎤᎾᏓᏅᏔᏩᏕᎩ, ᎦᏥᏃᏁᏗᏱ ᎠᏂᏴᎩ ᎬᏩᎾᏚᏓᎴᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᏂᎨᏫ ᎬᏩᏂᎪᏩᏛᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᎦᏥᏯᎪᏗᏱ ᏗᎨᏥᏂᏆᎶᏔᏅᎯ,
De Geest des Heeren is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft om aan de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen de gebrokenen van harte,
19 ᎠᎩᏃᎮᎵᏓᏍᏗᏱ ᎠᏕᏘᏱᏍᎬ ᏱᎰᏩ ᏧᏓᏂᎸᎢᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
Hij heeft Mij gezonden om aan de gevangenen vrijlating te prediken en aan de blinden het gezicht, om de verdrukten heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heeren.
20 ᎤᏍᏚᏁᏃ ᎪᏪᎵ ᎠᎴ ᏫᎤᏅᏁᎴ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎤᏪᏁᎢ. ᏂᎦᏛᏃ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎠᏂᏯᎢ ᎤᏯᏅᏒᎯ ᏕᎬᏩᎧᎿᎭᏁᎢ.
En het boek toegedaan en den dienaar overgegeven hebbende, ging Hij zitten, en de oogen van allen in de synagoge waren op Hem gevestigd.
21 ᎠᎴ ᎤᎴᏅᎮ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎪᎯ ᎢᎦ ᏥᎩ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎪᏪᎸ ᎠᏙᎯᏳᎲᎦ ᎢᏣᏛᎩᏍᎬᎢ.
En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrifture in uw ooren vervuld.
22 ᏂᎦᏗᏳᏃ ᎬᏩᎸᏉᏗᏍᎨᎢ ᎠᎴ ᎠᏂᏍᏆᏂᎪᏍᎨ ᎾᏍᎩ ᏃᏒ ᎤᏬᏂᏒᎢ. ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᏝᏍᎪ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏪᏥ ᏱᎩ?
En zij gaven Hem allen getuigenis en verwonderden zich over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen, en zeiden: Is deze niet de zoon van Jozef?
23 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏎ ᏓᏍᎩᏁᎢᏍᏓᏁᎵ ᎯᎠ ᎢᎦᏪᏍᏗ ᏥᎩ; ᏔᏓᏅᏫᏍᎩ, ᏨᏒ ᎭᏓᏅᏮᎦ; ᏂᎦᎥ ᏄᏍᏛ ᎣᎦᏛᎦᏅ ᏕᏣᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᎨᏆᏂ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎿᎭᏛᎦ ᎠᏂ ᏣᏤᎵᎪᎯ.
En Hij zeide tot hen: Zeker zult gij Mij dit spreekwoord toevoegen: Geneesmeester, genees u zelven! al wat wij gehoord hebben dat te Kapernaüm is geschied, doe dat ook hier in uw vaderland!
24 ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎢ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎥᏝ ᏱᏓᎦᏓᏂᎸᎪ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎪᎯ.
Maar, zeide Hij, voorwaar Ik zeg u dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland.
25 ᎠᏎᏃ ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎤᏂᏣᏖ ᏧᏃᏑᎶᏨᎯ ᎢᏏᎵᏱ ᎾᎯᏳ ᎢᎳᏯ ᏤᎮᎢ, ᎦᎸᎶᎢ ᏧᎵᏍᏚᎯ ᏦᎢ ᏧᏕᏘᏴᏛ ᏑᏓᎵᏃ ᎢᏯᏅᏙ, ᎾᎯᏳ ᎤᏣᏘ ᏥᏚᎪᏄᎶᎭ ᏂᎬᎾᏛᎢ.
Maar naar waarheid zeg Ik u, dat er veel weduwen waren in Israël in de dagen van Elias, toen de hemel gesloten was drie jaar en zes maanden, zoodat er een groote hongersnood was over het geheele land.
26 ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎢᎳᏯ ᏯᏥᏅᏎ ᎩᎶ ᏭᎷᏤᏗᏱ, ᎠᎨᏴ ᎤᏬᏑᎶᏨᎯ ᎤᏩᏒ, ᏌᎴᏓ ᎾᏍᎩ ᏌᏙᏂ ᎦᏚᎲ ᎦᏁᎳ.
En tot geen van haar werd Elias gezonden, maar wel naar Sarepta bij Sidon tot een weduwvrouw.
27 ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖ ᎠᏁᎮ ᎠᏓᏰᏍᎩ ᏧᏂᏢᎩ ᎢᏏᎵᏱ ᎾᎯᏳ ᎢᎳᏏᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏤᎮᎢ; ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏯᏥᏅᎦᎸᎡ, ᏁᎹᏂ ᏏᎵᏱ ᎡᎯ ᎤᏩᏒ.
En veel melaatschen waren er in Israël ten tijde van Elisa, den profeet; en niemand van hen werd genezen, maar wel Naäman de Syriër.
28 ᏂᎦᏛᏃ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎠᏂᏯᎢ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᎤᏂᎧᎵᏤ ᎤᏂᏔᎳᏬᏍᎬᎢ.
En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, toen zij dit hoorden,
29 ᏚᎾᎴᏁᏃ ᎠᎴ ᎬᏩᏄᎪᏫᏎ ᎦᏚᎲᎢ, ᎠᎴ ᏭᏩᏝᎥ ᎤᏌᎯᎸ ᏫᎬᏩᏘᏅᏍᏔ ᎾᎿᎭᎤᏂᏚᎲ ᎦᎧᎲᎢ, ᏗᎬᏩᎶᎥᏔᏂᏎᎢ
en opstaande wierpen zij Hem uit, buiten de stad, en zij voerden Hem naar den top des bergs, waarop hun stad was gebouwd, om Hem naar beneden te werpen.
30 ᎠᏎᏃ ᎤᎦᏛᎴᏎ ᎠᏰᎵ ᎠᏂᏙᎾᎥ ᎢᎬᏪᏅᏍᏔᏁᏉ;
Maar Hij ging midden door hen heen, en vertrok.
31 ᎠᎴ ᎨᏆᏂ ᏭᎷᏤ ᎾᏍᎩ ᎨᎵᎵ ᎦᏚᎲᎢ, ᎠᎴ ᏕᎨᏲᎲᏍᎨ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ ᏓᏍᏆᎸᎮᎬᎢ.
En Hij ging af naar Kapernaüm, een stad van Galilea, en Hij onderwees hen op de sabbatdagen.
32 ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᏃ ᏄᏍᏛ ᏓᏕᏲᎲᏍᎬᎢ, ᎤᎵᏂᎩᏗᏳᏰᏃ ᎧᏁᎨᎢ.
En zij stonden verbaasd over zijn onderwijs, want zijn woord was met macht.
33 ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱᏃ ᎠᏯᎡ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏓᎭ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᏍᎩᎾ ᎤᏯᎢ, ᎠᎴ ᎠᏍᏓᏇ ᎤᏪᎷᏁᎢ,
En in de synagoge was er een man, die door een onzuiveren geest was bezeten en hij schreeuwde met een groote stem:
34 ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᎣᎦᏁᎳᎩ; ᎦᏙ ᏗᎦᏓᏛᏙᏗ ᏂᎯ ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎮᎯ? ᏍᎩᏛᏔᏂᏄᏧ? ᎬᎦᏔᎭ ᏂᎯ ᎾᏍᎩ ᎨᏒᎢ-ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ ᎨᏒᎢ
Ha! wat hebben wij met U te doen, Jezus van Nazaret? zijt Gij gekomen om ons te verderven? ik ken U wie Gij zijt! de Heilige Gods!
35 ᏥᏌᏃ ᎤᏍᎦᏤᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎡᎳᏪ ᎲᎾ, ᎠᎴ ᎯᏄᎪᎢ ᎠᏍᎩᎾᏃ ᎠᏂᏅ ᎠᏰᎵ ᎤᏍᏢᏂᏍᏔᏅ ᎤᏄᎪᏤ ᎠᏍᎦᏲᎯ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏳᏩᏁᎴᎢ.
En Jezus bestrafte hem zeggende: Zwijg stil en ga van hem uit! En de booze geest, hem in het midden neder geworpen hebbende, ging van hem uit zonder hem iets te beschadigen.
36 ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᎵᏃᎮᎴ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎴᎢ; ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎧᏁᎢᏍᏗ ᎯᎠ? ᎤᏤᎵᎦᏯᏰᏃ ᎠᎴ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎨᏒ ᏕᎬᏗᎭ ᏕᎧᏁᏤ ᎠᏂᎦᏓᎭ ᏗᏓᏅᏙ, ᎠᎴ ᎠᏂᏄᎪᎦ.
En er kwam een verbaasdheid over allen en zij spraken tot malkander zeggende: Welk een woord is dit, dat Hij met macht en kracht de onzuivere geesten gebiedt en zij gaan uit?
37 ᏕᎦᏃᏣᎸᏃ ᎾᎿᎭᏂᎬᎾᏛ ᏚᏰᎵᏏᏙᎴᎢ.
En er ging een gerucht van Hem uit naar alle plaats van den omtrek.
38 ᏚᎴᏅᏃ ᎤᏄᎪᏤ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᏌᏩᏂᏃ ᎦᏁᎸ ᏭᏴᎴᎢ. ᏌᏩᏂᏃ ᎤᏓᎵᎢ ᎤᏥ ᎤᏣᏘ ᎤᏗᎴᎲᏍᎨᎢ; ᎬᏩᏔᏲᏎᎴᏃ ᎤᏍᏕᎸᏗᏱ.
En Hij stond op en ging uit de synagoge naar het huis van Simon. De schoonmoeder nu van Simon was lijdende aan een zware koorts; en zij vroegen Hem voor haar.
39 ᎦᏅᎬᏃ ᎾᎥ ᎤᎴᏁ, ᎠᎴ ᎤᏍᎦᏤ ᎤᏗᎴᎲᏍᎬᎢ, ᎤᏙᎣᎴᏃ ᎤᏗᎴᎲᏍᎬᎢ, ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎤᏗᏛᎮ, ᎠᎴ ᏚᏍᏕᎸᎪᏙᎴᎢ.
En over haar heen buigende bestrafte Hij de koorts, en deze verliet haar; en zij stond aanstonds op en bediende hen.
40 ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᏭᏕᎵᎨ ᏅᏙ ᏂᎦᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏧᏂᏢᎩ ᏧᏁᎯ ᏕᎬᏩᏘᏃᎮᎴᎢ, ᎠᎴ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᏚᏏᏔᏕ ᎠᎴ ᏚᏅᏩᏁᎢ
En toen de zon onderging brachten allen die kranken hadden aan allerlei ziekten, dezen tot Hem; en Hij leide aan een ieder hunner de handen op en genas hen.
41 ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᎾᏍᏉ ᎬᏩᏂᏄᎪᎨ ᎤᏂᏣᏖᎢ, ᎠᏁᎷᎲᏍᎨ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ; ᏂᎯ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ. ᏚᏍᎦᏤᏃ ᏚᏅᏍᏓᏕᎴ ᎤᏂᏁᎢᏍᏗᏱ; ᎠᏂᎦᏔᎮᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᏒᎢ.
En er gingen ook booze geesten uit van velen, schreeuwende en zeggende: Gij zijt de Zone Gods! En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, daar zij wisten dat Hij de Christus was.
42 ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᎤᎩᏨᏅ ᎤᏂᎨᏎ ᎠᎴ ᎢᎾᎨ ᏭᎶᏎᎢ; ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎬᏩᏲᎴᎢ, ᎠᎴ ᎬᏩᎷᏤᎴᎢ, ᎠᎴ ᎬᏩᏗᎩᏯᏍᎨᎢ, ᏞᏍᏗ ᏍᎩᏯᏓᏅᎡᎸᎩ ᎬᏬᏎᎮᎢ.
Als het nu dag was geworden ging Hij uit en vertrok naar een eenzame plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem, en zij hielden Hem tegen, opdat Hij niet van hen zou weggaan.
43 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏎ ᎾᏍᏉ ᏗᏐᎢ ᏕᎦᏚᏩᏗᏒ ᎦᏥᏯᎵᏥᏙᏁᏗ ᎠᎩᏃᎮᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ ᏨᎩᏅᏒ.
Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook aan de andere steden het Evangelie van het koninkrijk Gods verkondigen, want daartoe ben Ik uitgezonden.
44 ᎠᎴ ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏓᏓᏁᎸ ᎨᎵᎵ.
En Hij predikte in de synagogen van Galilea.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 4 >