সামসঙ্গীত 139
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. HEERE! Gij doorgrondt en kent mij.
Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten.
Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt al mijn wegen gewend.
Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles.
Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij.
De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij.
Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. (Sheol h7585)
Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;
Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.
Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
12 ১২ বাস্তৱিক তোমাৰ ওচৰত সেই আন্ধাৰ, আন্ধাৰ হৈ নাথাকে; বৰং ৰাতি দিনৰ পোহৰৰ নিচিনাকৈয়ে উজ্জ্বল হয়; তোমাৰ ওচৰত আন্ধাৰ আৰু পোহৰ উভয়েই সমান।
Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.
Want Gij bezit mijn nieren; Gij hebt mij in mijner moeders buik bedekt.
14 ১৪ মই তোমাৰ প্ৰশংসা কৰোঁ; কিয়নো মই অতি বিস্ময় আৰু আশ্চর্যজনক ভাৱে নিৰ্ম্মিত হলোঁ; তোমাৰ কাৰ্যবোৰ আচৰিত, তাক মই ভালদৰেই জানো।
Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel.
15 ১৫ যেতিয়া মোক গোপন স্থানত গঠন কৰা হৈছিল, যেতিয়া মই পৃথিৱীৰ অধঃস্থানত চমৎকাৰ ৰূপে গঢ় লৈছিলোঁ, তেতিয়াও মোৰ দেহ তোমাৰ পৰা লুকাই থকা নাছিল।
Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste delen der aarde.
16 ১৬ তোমাৰ চকুৱে জন্মৰ আগেয়েই মোৰ শৰীৰৰ গঠনহীন প্রকৃতি দেখিলে, তোমাৰ পুস্তকত সকলো লিখা আছিল; মোৰ কাৰণে যি দিনবোৰ নিৰূপিত কৰা হৈছিল, সেই দিনবোৰ সেই সময়ত আৰম্ভই হোৱা নাছিল।
Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van die was.
Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen!
18 ১৮ যদি মই সেইবোৰ গণনা কৰিব বিচাৰো, তেতিয়া সেইবোৰ সংখ্যাত বালিতকৈয়ো অধিক হয়; মই যেতিয়া সাৰ পাওঁ, তেতিয়াওঁ মই তোমাৰ কাষতে থাকো।
Zoude ik ze tellen? Harer is meer, dan des zands; word ik wakker, zo ben ik nog bij U.
O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des bloeds, wijkt van mij!
Die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen.
21 ২১ হে যিহোৱা, যিসকলে তোমাক ঘিণ কৰে, মই জানো তেওঁলোকক ঘিণ নকৰোঁ? যিসকল তোমাৰ বিৰুদ্ধে উঠে, মই জানো তেওঁলোকৰ প্রতি বিৰক্ত নহওঁ?
Zou ik niet haten HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan?
Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.
23 ২৩ হে ঈশ্বৰ, মোৰ বুজ বিচাৰ লোৱা আৰু মোৰ অন্তঃকৰণ জানা; মোক পৰীক্ষা কৰি চোৱা আৰু মোৰ সঙ্কল্পবোৰ জানা;
Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten.
En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.
