< ܒ-ܩܘܪ̈ܝܢܬܝܐ 8 >

ܡܘܕܥܝܢܢ ܠܟܘܢ ܕܝܢ ܐܚܝܢ ܛܝܒܘܬܗ ܕܐܠܗܐ ܕܐܬܝܗܒܬ ܒܥܕܬܐ ܕܡܩܕܘܢܝܐ 1
Voorts maken wij u bekend, broeders, de genade van God, die in de Gemeenten van Macedonie gegeven is.
ܕܒܒܘܩܝܐ ܤܓܝܐܐ ܕܐܘܠܨܢܗܘܢ ܝܬܝܪܘܬܐ ܗܘܬ ܠܚܕܘܬܗܘܢ ܘܥܘܡܩܐ ܕܡܤܟܢܘܬܗܘܢ ܐܬܝܬܪ ܒܥܘܬܪܐ ܕܦܫܝܛܘܬܗܘܢ 2
Dat in vele beproeving der verdrukking de overvloed hunner blijdschap, en hun zeer diepe armoede overvloedig geweest is tot den rijkdom hunner goeddadigheid.
ܤܗܕ ܐܢܐ ܓܝܪ ܕܐܝܟ ܚܝܠܗܘܢ ܘܝܬܝܪ ܡܢ ܚܝܠܗܘܢ ܒܨܒܝܢ ܢܦܫܗܘܢ 3
Want zij zijn naar vermogen (ik betuig het), ja, boven vermogen gewillig geweest;
ܒܥܘ ܡܢܢ ܒܒܥܘܬܐ ܤܓܝܐܬܐ ܕܢܫܬܘܬܦܘܢ ܒܛܝܒܘܬܐ ܕܬܫܡܫܬܐ ܕܩܕܝܫܐ 4
Ons met vele vermaning biddende, dat wij wilden aannemen de gave en de gemeenschap dezer bediening, die voor de heiligen geschiedt.
ܘܠܐ ܐܝܟ ܡܐ ܕܤܒܪܝܢ ܗܘܝܢ ܐܠܐ ܢܦܫܗܘܢ ܐܫܠܡܘ ܠܘܩܕܡ ܠܡܪܢ ܘܐܦ ܠܢ ܒܨܒܝܢܗ ܕܐܠܗܐ 5
En zij deden niet alleen, gelijk wij gehoopt hadden, maar gaven zichzelven eerst aan den Heere en daarna aan ons, door den wil van God.
ܕܚܢܢ ܢܒܥܐ ܡܢ ܛܛܘܤ ܕܐܝܟ ܕܫܪܝ ܗܟܢܐ ܢܫܠܡ ܒܟܘܢ ܐܦ ܛܝܒܘܬܐ ܗܕܐ 6
Alzo dat wij Titus vermaanden, dat, gelijk hij te voren begonnen had, hij ook alzo nog deze gave bij u voleinden zou.
ܐܠܐ ܐܝܟܢܐ ܕܒܟܠܡܕܡ ܡܬܝܬܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܒܗܝܡܢܘܬܐ ܘܒܡܠܬܐ ܘܒܝܕܥܬܐ ܘܒܟܠ ܚܦܝܛܘ ܘܒܚܘܒܢ ܕܠܘܬܟܘܢ ܗܟܢܐ ܐܦ ܒܗܕܐ ܛܝܒܘܬܐ ܬܬܝܬܪܘܢ 7
Zo dan, gelijk gij in alles overvloedig zijt, in geloof, en in woord, en in kennis, en in alle naarstigheid, en in uw liefde tot ons, ziet, dat gij ook in deze gave overvloedig zijt.
ܠܐ ܗܘܐ ܡܦܩܕ ܦܩܕ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܐܠܐ ܒܚܦܝܛܘܬܐ ܕܚܒܪܝܟܘܢ ܫܪܪܐ ܕܚܘܒܟܘܢ ܡܢܤܐ ܐܢܐ 8
Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als door de naarstigheid van anderen ook de oprechtheid uwer liefde beproevende.
ܝܕܥܝܢ ܐܢܬܘܢ ܓܝܪ ܛܝܒܘܬܗ ܕܡܪܢ ܝܫܘܥ ܡܫܝܚܐ ܕܡܛܠܬܟܘܢ ܐܬܡܤܟܢ ܟܕ ܐܝܬܘܗܝ ܥܬܝܪܐ ܕܐܢܬܘܢ ܒܡܤܟܢܘܬܗ ܬܥܬܪܘܢ 9
Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden.
ܡܡܠܟ ܕܝܢ ܡܠܟ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܗܕܐ ܕܡܥܕܪܐ ܠܟܘܢ ܡܛܠ ܕܡܢ ܐܫܬܩܕܝ ܫܪܝܬܘܢ ܠܘ ܠܡܨܒܐ ܒܠܚܘܕ ܐܠܐ ܐܦ ܠܡܥܒܕ 10
En ik zeg in dezen mijn mening; want dit is u oorbaar, als die niet alleen het doen, maar ook het willen van over een jaar te voren hebt begonnen.
ܗܫܐ ܕܝܢ ܫܠܡܘ ܒܥܒܕܐ ܗܘ ܡܕܡ ܕܨܒܝܬܘܢ ܕܐܝܟܢܐ ܕܗܘܐ ܠܟܘܢ ܤܘܘܚܐ ܠܡܨܒܐ ܗܟܢܐ ܒܥܒܕܐ ܬܫܠܡܘܢ ܡܢ ܡܐ ܕܐܝܬ ܠܟܘܢ 11
Maar nu voleindigt ook het doen; opdat, gelijk als er geweest is de volvaardigheid des gemoeds om te willen, er ook alzo zij het voleindigen uit hetgeen gij hebt.
ܐܢ ܓܝܪ ܨܒܝܢܐ ܐܝܬܘܗܝ ܐܝܟ ܡܐ ܕܐܝܬ ܠܗ ܗܟܘܬ ܡܬܩܒܠ ܠܐ ܗܘܐ ܐܝܟ ܡܐ ܕܠܝܬ ܠܗ 12
Want indien te voren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft.
ܠܐ ܗܘܐ ܓܝܪ ܕܠܐܚܪܢܐ ܬܗܘܐ ܪܘܚܬܐ ܘܠܟܘܢ ܐܘܠܨܢܐ 13
Want dit zeg ik niet, opdat anderen zouden verlichting hebben, en gij verdrukking;
ܐܠܐ ܒܫܘܝܘܬܐ ܗܘܘ ܒܙܒܢܐ ܗܢܐ ܕܝܬܝܪܘܬܟܘܢ ܕܝܠܟܘܢ ܬܗܘܐ ܠܚܤܝܪܘܬܗܘܢ ܕܗܠܝܢ ܕܐܦ ܝܬܝܪܘܬܗܘܢ ܕܗܢܘܢ ܬܗܘܐ ܠܚܤܝܪܘܬܟܘܢ ܕܝܠܟܘܢ ܕܬܗܘܐ ܫܘܝܘܬܐ 14
Maar opdat uit gelijkheid, in dezen tegenwoordigen tijd, uw overvloed zij om hun gebrek te vervullen; opdat ook hun overvloed zij om uw gebrek te vervullen, opdat er gelijkheid worde.
ܐܝܟ ܕܟܬܝܒ ܕܗܘ ܕܐܤܓܝ ܫܩܠ ܠܐ ܐܬܝܬܪ ܠܗ ܘܗܘ ܕܩܠܝܠ ܫܩܠ ܠܐ ܐܬܒܨܪ ܠܗ 15
Gelijk geschreven is: Die veel verzameld had, had niet over; en die weinig verzameld had, had niet te weinig.
ܛܝܒܘ ܕܝܢ ܠܐܠܗܐ ܕܝܗܒܗ ܚܦܝܛܘܬܐ ܗܕܐ ܚܠܦܝܟܘܢ ܒܠܒܗ ܕܛܛܘܤ 16
Doch Gode zij dank, Die dezelfde naarstigheid voor u in het hart van Titus gegeven heeft;
ܒܥܘܬܢ ܓܝܪ ܩܒܠ ܘܡܛܠ ܕܛܒ ܒܛܝܠ ܠܗ ܡܢ ܨܒܝܢܗ ܢܦܩ ܨܐܕܝܟܘܢ 17
Dat hij de vermaning heeft aangenomen, en zeer naarstig zijnde, gewillig tot u gereisd is.
ܫܕܪܢ ܕܝܢ ܥܡܗ ܠܐܚܘܢ ܐܝܢܐ ܕܬܫܒܘܚܬܗ ܒܐܘܢܓܠܝܘܢ ܒܟܠܗܝܢ ܥܕܬܐ 18
En wij hebben ook met hem gezonden den broeder, die lof heeft in het Evangelie door al de Gemeenten;
ܗܟܢܐ ܕܐܦ ܡܓܒܐ ܓܒܐ ܡܢ ܥܕܬܐ ܕܢܦܘܩ ܥܡܢ ܒܛܝܒܘܬܐ ܗܕܐ ܕܡܫܬܡܫܐ ܡܢܢ ܠܫܘܒܚܗ ܕܝܠܗ ܕܐܠܗܐ ܘܠܠܘܒܒܢ ܕܝܠܢ 19
En dat niet alleen, maar hij is ook van de Gemeenten verkoren, om met ons te reizen met deze gave, die van ons bediend wordt tot de heerlijkheid des Heeren Zelven, en de volvaardigheid uws gemoeds;
ܩܢܝܛܝܢܢ ܕܝܢ ܒܗܕܐ ܕܠܐ ܐܢܫ ܢܤܝܡ ܒܢ ܡܘܡܐ ܒܗܕܐ ܪܒܘܬܐ ܕܡܫܬܡܫܐ ܡܢܢ 20
Dit verhoedende, dat ons niemand moge lasteren in dezen overvloed, die van ons wordt bediend;
ܝܨܝܦܝܢܢ ܓܝܪ ܕܫܦܝܪܬܐ ܠܐ ܩܕܡ ܐܠܗܐ ܒܠܚܘܕ ܐܠܐ ܐܦ ܩܕܡ ܒܢܝܢܫܐ 21
Als die bezorgen, hetgeen eerlijk is, niet alleen voor den Heere, maar ook voor de mensen.
ܫܕܪܢ ܕܝܢ ܥܡܗܘܢ ܐܦ ܠܐܚܘܢ ܐܝܢܐ ܕܠܢ ܒܩܐ ܒܟܠܙܒܢ ܒܤܓܝܐܬܐ ܕܚܦܝܛܐ ܗܘ ܗܫܐ ܕܝܢ ܝܬܝܪܐܝܬ ܚܦܝܛ ܒܬܘܟܠܢܐ ܤܓܝܐܐ ܕܥܠܝܟܘܢ 22
Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder, welken wij in vele dingen dikmaals beproefd hebben, dat hij naarstig is; en nu veel naarstiger, door het groot vertrouwen, dat hij heeft tot ulieden.
ܐܢ ܗܟܝܠ ܛܛܘܤ ܫܘܬܦܐ ܗܘ ܕܝܠܝ ܘܡܥܕܪܢܐ ܒܟܘܢ ܘܐܢ ܐܚܝܢ ܐܚܪܢܐ ܫܠܝܚܐ ܐܢܘܢ ܕܥܕܬܐ ܕܫܘܒܚܗ ܕܡܫܝܚܐ 23
Hetzij dan Titus, hij is mijn metgezel en medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der Gemeenten, en een eer van Christus.
ܡܟܝܠ ܬܚܘܝܬܐ ܕܚܘܒܟܘܢ ܘܫܘܒܗܪܢ ܕܒܟܘܢ ܒܗܘܢ ܚܘܘ ܒܦܪܨܘܦ ܥܕܬܐ ܟܠܗܝܢ 24
Bewijst dan aan hen de bewijzing uwer liefde, en van onzen roem van u, ook voor het aangezicht der Gemeenten.

< ܒ-ܩܘܪ̈ܝܢܬܝܐ 8 >