< Uruyan Yuhana 17 >

1 Warum nanya nono kadura Kutelle ule na a wadi nin kukurum kun zur ada adworiyi, “Da, ima dursufe ucan mmolu nkaruwa udiya ule na a sosin kitene myein gbardan,
En een uit de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts, ik zal u tonen het oordeel der grote hoer, die daar zit op vele wateren;
2 Ame ule na Ago nyii na su uzina nan ghe, kitane ntoro in zina mye anang lisosin nanyan nyie na so bolm.”
Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben, en die de aarde bewonen zijn dronken geworden van den wijn harer hoererij.
3 Gono kadura Kutelle yerai nanyan Ruhu udu kusho, inin yene uwani sosin kitene nfon funanan tene a wa kulung nin tizogo tisa. Finawe wadi ni nati kuzur nin na wulu.
En hij bracht mij weg in een woestijn, in den geest, en ik zag een vrouw, zittende op een scharlaken rood beest, dat vol was van namen der gods lastering, en had zeven hoofden en tien hoornen.
4 Uwane wa shon imoon nmyein nafa, nin myein mi shine nwoltu anin su kuyok nin nizinariya, atala a ciine, nin natan luu luu. A wa myein ncara mye ka kuk nizinariya ka kuluno nin nimoon izenzen, nin dinong nzwa mye.
En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en versierd met goud, en kostelijk gesteente, en paarlen, en had in hare hand een gouden drinkbeker, vol van gruwelen, en van onreinigheid harer hoererij.
5 Kitenemye i wa yertin imemong na iwa nyeshin: “UBABILA UDIYA, UNAH NA KARUWA NIN NIMON IZEMZEM NYII ULELE.”
En op haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk Verborgenheid; het grote Babylon, de moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde.
6 Nwa yene uwanii une nta bomn nin myii nanit alau nin myii nanan nizi iban Yesu. Kubi ko nanyene ghe nwa su umamaki kan.
En ik zag, dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met grote verwondering.
7 Unan kadura Kutelle woroi, “Bara iyanghai usu umamaki? Mma belen fi umaana inwane nin funawan tine nan ayonghe (finawan tene fo na fidi nin nati kuzur nin nawulu kuzur).
En de engel zeide tot mij: Waarom verwondert gij u? Ik zal u zeggen de verborgenheid der vrouw en van het beest, dat haar draagt, hetwelk de zeven hoofden heeft en de tien hoornen.
8 Fina nawan tene na uyene fiwan duku, fiduku nene ba, bara nani fidin cinu unuzu nanyan kuwu ku cancam sa ligang. Ama li ubun mmolsu. Alenge na isosin nyei, alenge na ina yertin tisamene nanya kubaga nlai ba uwaaru ukyen nye-iwa yene finawa fone bara na awa diku na aduku nene ba adin cinu. (Abyssos g12)
Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en het zal opkomen uit den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het is. (Abyssos g12)
9 Nene kitin nan kpilizu ujinjin. Kuzure titudu kuzurari alenge na uwane sosin ku.
Hier is het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit.
10 Inan ago kuzurari tutung. Ago afaun namalu diyu, warun duku, na umong nsa da ba; a wadak, ama yiti na nin damdaunu ba.
En het zijn ook zeven koningen; de vijf zijn gevallen, en de een is, en de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven.
11 Finawan tene fo na fiduku, na fiduku nene ba, amere litime ugo unlir; bara nani adi nanya nago kuzure, amanin du nmulsu nanit.
En het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de zeven en gaat ten verderve.
12 Awulu likure na uwa yene ago likure na uwa yene ago likurari alenge na isa sere kipin tigo mene ba, bara na ima seru likara nafo ago nanya kube kurun ligowe nin finawantene.
En de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op een ure met het beest.
13 Alele dinin kibinai kirum inin naa likara tigo mene kiti finawan tene.
Dezen hebben enerlei mening, en zullen hun kracht en macht het beest overgeven.
14 Ima su likum nin kukame. Bara nani ku kame ma li nani nin likum bara na ame Cikilari nilariari nin go nago-ligowe ninghe alenge na ina fere nani, anang yenu sa uyenu.”
Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren, en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen.
15 Unan kadura Kutelle wa woroi, “Nmyene na uyene, kikaa na ukaruwe sosinku, anitari, ligozin nanit, nipinpin, nin tilem tilem.
En hij zeide tot mij: De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken, en scharen, en natien, en tongen.
16 Awulu likure na uyene-unung nan finawan tene ma nari ukaruwe, utighe aso usane nin fisere, ima li inawamye ima jujughe nin nla.
En de tien hoornen, die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest maken, en naakt; en zij zullen haar vlees eten, en zullen haar met vuur verbranden.
17 Kutelle nati nanya nayii mene iyeru unufe mye nyenu ine likara udu funawan tene asu tigo udu kubi ko na uliru Kutelle nkulu.
Want God heeft hun in hun harten gegeven, dat zij Zijn mening doen, en dat zij enerlei mening doen, en dat zij hun koninkrijk het beest geven, totdat de woorden Gods voleindigd zullen zijn.
18 Uwane na uyene, kipin kidyawari na kidi tigo kitene nago nyii vat.”
En de vrouw, die gij gezien hebt, is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde.

< Uruyan Yuhana 17 >