< Uruyan Yuhana 1 >

1 Ulelere upunu mbeleng Yesu Kristi na Kutelle wa nighe, a duro achin me imon ncin dak nan nya nayiri baat. A taa iyinno inin nan nyan ntuu ngono kadura me udu nkiti kuchin mye Yohanna.
De openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft;
2 Yohanna belle uliru ulele vat nin likara imon ile na awa yene ubeleng nliru Kutelle nin nimon inyenu idya na iwa belin kitenen Yesu Kristi.
Dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft.
3 Unan mmariari ame na adin bellu inyerti nin liwui li kang nin vat nalenge na idin lanzu tigwulan nlenge na adin su uliru nin nuu Kutelle a yinna nimon ile na ina nyertin nan nye, bara kuben daa susut.
Zalig is hij, die leest, en zijn zij, die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren, hetgeen in dezelve geschreven is; want de tijd is nabij.
4 Yohanna, udu ni anan dortu Kutelle kuzor nan nyan Asiya: Ubolu Kutelle udu anun nin nmang unuzu ngye na adi, nin awa di, nin le na a din cinu, nin nnuzu kiti nanan kiti ti ruhu kuzor na i di nnbun kutet tigo me,
Johannes aan de zeven Gemeenten, die in Azie zijn: genade zij u en vrede van Hem, Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven geesten, die voor Zijn troon zijn;
5 nin nuzu kitin Yesu Kristi, na amere iyizi mba kiden, unan burnu maru, unan burnu nfitu nanya na nan kul, nin na nan tigo kitene nago in yii. U du kitime na adinin su bite, amini na bunku nari nanya nnye na adin suu bite amini nati i suun nari ti nuzu nnanya na lapi bit lar nnmii me,
En van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste der koningen der aarde. Hem, Die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed.
6 amini ntari anan kipin tigo, apriests ucindu kiti Kutelle nin Ncif me, kitime ngongong nin na agang saligang. Usonani. (aiōn g165)
En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn g165)
7 Yenen, a din cinu nin na wut, vat nizi baa yenu nghye, ligowe nin na le na iwa jotugye. Ti lem vat inyi ba su lidurun bar ame. Eh, Usonani.
Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja, amen.
8 Cikilari Kutelle inworo, “Mere Ucizune nin Malzine,” “ule na adi, a wa di, nin nghe na a din cinu, ame unan Likalin.”
Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.
9 Meng, Yohanna-gwana mine ule na indi sonu nniu nin teru kibinai urume ligo nan ghinu nan nya kipin tigo Kutelle alenge na idi nanya Yesu na nwadi kitine Fikuru fongo na idin yicu fining Patmos bara uliru Kutelle nin shaida Yesu.
Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en in het Koninkrijk, en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.
10 Meng wa di nan Ruhu lirin Cikilari. Nlanza liwui nafo lin kulantung kang kimal nighe.
En ik was in den geest op den dag des Heeren; en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin,
11 Li wuiye woro, “Nyertine nan nya kugbundulung kufa ninyerte imong ile na uyene, utuumung udu nilarin lira kuzor, in Uafisawa, Usamaruna, Upagamus, Utiyatira, Usadis, Ufiladelfiya nin cin du Ulaudikiya.”
Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven Gemeenten, die in Azie zijn, namelijk naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatire, en naar Sardis, en naar Filadelfia, en naar Laodicea.
12 Ngitirno nnan yene sa liwui nghaari din liru nin mi, nan gitirno in yene tica nla nizinaria kuzor yisin.
En ik keerde mij om, om te zien de stem, die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren;
13 Kiyitik tica nlee, umong wa diku nafo Usaun Nnit, awa shoon kulutuk ijakaka ku duru abunu me, nin likpa na liwa kilin figiri me.
En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel;
14 Litie nin titi me wadi pau nafo uwulu, nafo nkalkali, a iyizi me nafo lilem nla.
En Zijn hoofd en haar was wit, gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen gelijk een vlam vuurs;
15 Afa nabunu me wadi, nafo uwaltu fikoro fishine, nafo fikoro fishine fongo na ijuju ikpelte fining kuwetel, a liwui me nafo uduu mmyen kurawa.
En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren.
16 Awa miin iyini kuzor ncara ulime me, a kusangali kileo nasari aba nucu nnuu me. Umuro me walta nafo uwui ugberere.
En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was, gelijk de zon schijnt in haar kracht.
17 Nan yene ghe, ndeo nabunu me nafo ule na akuu. A tarda ucara ulime me kitene ning a woro, “Na uwa lanza fiu ba. Merie unan cizunu nin ni maline,
En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste;
18 nin lenge na adi nin lai. Meng wa ku, vat nani yene, ndi nin lai sa ligang! Mmini di nin nimon nnpun nkul nin nisek. (aiōn g165, Hadēs g86)
En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. (aiōn g165, Hadēs g86)
19 Barnani nyertine ile imon na uyene, ile na idi, nin nile na iba yitu kimal nilele.
Schrijf, hetgeen gij gezien hebt, en hetgeen is, en hetgeen geschieden zal na dezen:
20 Uyinu nbeleng niyini kuzor ine na unyeshine na uwa yene nchara ulime nighe, a tica inla nizinariya kuzore: iyini kuzore nono kadura Kutelle ndu nilari nlira kuzorari, a tica nla kuzore nilari nlira kuzorari.
De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechter hand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn de engelen der zeven Gemeenten; en de zeven kandelaren, die gij gezien hebt, zijn de zeven Gemeenten.

< Uruyan Yuhana 1 >