< Sie Tokosra 8 >

1 Na Tokosra Solomon el pangonma mwet kol nukewa lun sruf ac ota lun Israel nu yorol nu Jerusalem, elos in tuh usla Tuptup in Wuleang lun LEUM GOD liki acn Zion, Siti sel David, nu in Tempul.
Nu riep koning Salomon de oudsten van Israël en alle stamhoofden en familievorsten der Israëlieten bij zich naar Jerusalem, om de verbondsark van Jahweh uit de Davidstad, of de Sion, naar haar plaats te brengen.
2 Elos nukewa fahsreni ke pacl in Kufwen Iwen Aktuktuk ke malem akitkosr, su malem Ethanim.
Zo trokken alle mannen van Israël naar koning Salomon op voor het feest, dat in de maand Etanim, de zevende maand, werd gevierd.
3 Ke mwet kol uh nukewa fahsreni, na mwet tol elos srukak Tuptup in Wuleang
Toen nu al de oudsten van Israël gekomen waren, namen de priesters de ark op,
4 ac usla nu in Tempul. Mwet Levi ac mwet tol elos oayapa moklela Lohm Nuknuk sin LEUM GOD ac kufwa nukewa kac, nu in Tempul.
en brachten haar met de openbaringstent en al de heilige voorwerpen, die in de tent waren, naar boven; de levieten droegen met de priesters mee.
5 Tokosra Solomon ac mwet Israel nukewa tukeni nu ye mutun Tuptup in Wuleang, ac kisakin sheep ac cow arulana pus, tia ku in oaoala.
Koning Salomon zelf ging met al de Israëlieten, die zich bij hem hadden gevoegd, voor de ark uit, en offerde zoveel schapen en runderen, dat ze niet meer te tellen of te berekenen waren.
6 Na mwet tol elos usla Tuptup in Wuleang nu in Tempul, ac likiya in Acn Mutal Na Mutal ye cherub luo.
Daarop brachten de priesters de verbondsark van Jahweh naar haar plaats in het binnenste van de tempel, in het Allerheiligste, en zetten haar onder de vleugels der cherubs.
7 Posohksok lun cherub inge asrosrelik ac sunya tuptup sac ac srenenu usyen tuptup sac.
De cherubs spreidden dus hun vleugels over de ark uit, en overschaduwden de ark en haar draagstangen.
8 Mwet se fin tu suwosna nu mutun Acn Mutal Na Mutal, el ac ku in liye pukun srenenu inge, tusruktu el tia ku in liye el fin tu ke kutena acn saya. (Srenenu inge oasr na we nwe misenge.)
Deze waren zo lang, dat men de uiteinden ervan in het Heilige, dat voor het Allerheiligste lag, kon zien, maar daarbuiten niet meer; ze zijn daar gebleven tot op deze dag.
9 Wangin ma oan in Tuptup in Wuleang sayen eot luo ma Moses el tuh likiya loac Fineol Sinai, ke LEUM GOD El orala wulela se yurin mwet Israel tukun elos illa liki acn Egypt.
In de ark was niets dan de twee stenen tafelen, die Moses op de berg Horeb erin had gelegd; het waren de tafelen van het Verbond, dat Jahweh bij de uittocht uit Egypte met de Israëlieten gesloten had.
10 Ke mwet tol elos illa liki Tempul uh, na kitin pacl ah na pukunyeng se nwakla in Tempul uh,
Zodra de priesters het Heilige hadden verlaten, vervulde een wolk het huis van Jahweh.
11 ac kalem kac sarmelik ke wolana lun LEUM GOD, pwanang elos tia ku in folokyak in oru ma kunalos.
Door die wolk konden de priesters niet blijven staan, om hun dienstwerk te verrichten; want de glorie van Jahweh vervulde de tempel van Jahweh.
12 Na Solomon el pre ac fahk, “LEUM GOD, kom orala faht uh, A kom sulela in muta in acn lohsr matoltol.
Nu sprak Salomon: De zon heeft Jahweh aan de hemel geplaatst, Maar zelf besloot Hij, in een wolk te vertoeven.
13 Inge, nga musaela sie tempul wolana nu sum, Sie acn kom in muta we nwe tok.”
Zo kon ik het wagen, U een tempel te bouwen. Een huis, waar Gij eeuwig zult wonen! (Het staat in het Liederenboek.)
14 Ke mwet uh tu insac, Tokosra Solomon el forang nu selos, ac el siyuk tuh God Elan akinsewowoyalos.
Hierop keerde de koning zich om, en zegende heel de gemeenschap van Israël. En terwijl allen overeind gingen staan,
15 El fahk, “Kaksakin LEUM GOD lun Israel! El oru oana wuleang ma El orala nu sel David, papa tumuk, ke El tuh fahk nu sel,
sprak hij: Geprezen zij Jahweh, Israëls God, wiens hand heeft volbracht, wat zijn mond tot mijn vader David heeft gesproken:
16 ‘Oe ke pacl se nga tuh use mwet luk liki acn Egypt nwe misenge, nga tiana sulela sie siti in acn Israel nufon in musaela sie tempul, yen mwet uh in alu nu sik we. A nga tuh sulekomla, David, in leum fin mwet luk.’”
"Sinds de dag, dat Ik mijn volk Israël uit Egypte heb geleid, heb Ik geen enkele stad van al de stammen van Israël uitverkoren, om Mij daar een tempel te bouwen, waarin mijn Naam zou wonen. Maar Jerusalem heb Ik uitverkoren, om daar mijn Naam te doen wonen; en David heb Ik uitgekozen, om over mijn volk te heersen!"
17 Ac Solomon el tafwela ac fahk, “David, papa tumuk, el tuh nunku elan musai sie tempul tuh in nien alu nu sin LEUM GOD lun Israel,
Daarom wilde mijn vader David een tempel bouwen voor de Naam van Jahweh, Israëls God.
18 tuh pa LEUM GOD El fahk nu sel, ‘Pwaye sum in lungse musaela sie tempul nu sik,
Maar Jahweh sprak tot mijn vader David: "Het was goed van U, het plan op te vatten, om een tempel te bouwen voor mijn Naam.
19 tusruktu kom ac tiana musai, a wen se nutum su ma nutum na pwaye, pa ac musai sie tempul sik.’
Maar niet gij zult de tempel bouwen; doch uw zoon, die uit uw lenden voortkomt, zal een tempel bouw voor mijn Naam."
20 “Ac inge LEUM GOD El akpwayeye wulela lal. Nga aolla papa tumuk in tokosra lun Israel, ac nga musaela Tempul uh tuh in nien alu nu sin LEUM GOD lun Israel.
En Jahweh heeft zijn belofte vervuld. Want ik ben mijn vader David opgevolgd en heb mij neergezet op de troon van Israël, zoals Jahweh gezegd had. En nu heb ik voor Jahweh, Israëls God, een tempel gebouwd,
21 Ac nga oayapa akoela sie acn in Tempul nu ke Tuptup in Wuleang, su nein eot luo ma simla wuleang su LEUM GOD El orala yurin mwet matu lasr ke El usalosme liki acn Egypt.”
en daarin een plaats bereid voor de ark, waar het Verbond berust, dat Jahweh met onze vaderen gesloten heeft, toen Hij hen uit Egypteland leidde.
22 Na Solomon el som ac tu mutun loang sac ye mutun mwet Israel nukewa, ac el sralak paol
Toen ging Salomon ten aanschouwen van heel de gemeenschap van Israël voor het altaar van Jahweh staan, strekte zijn handen naar de hemel uit,
23 ac pre ac fahk, “O LEUM GOD lun Israel, wangin sie god oana kom in kusrao lucng ku fin faclu ten! Kom liyaung wuleang lom nu sin mwet lom, ac akkalemye lungse lom nu selos ke pacl elos akos kom ke insialos nufon.
en sprak: Jahweh, God van Israël! Geen god boven in de hemel of beneden op aarde is gelijk aan U; want in goedertierenheid houdt Gij U aan het verbond met uw dienaren, die met geheel hun hart voor uw aanschijn wandelen.
24 Kom sruokyana wulela lom nu sel David, papa tumuk, ac misenge kas nukewa akpwayeyuk.
Ook aan uw dienaar David, mijn vader, hebt Gij vervuld wat Gij hem hebt gezegd. Wat uw mond beloofde, heeft uw hand volbracht, zoals blijkt op deze dag.
25 Ac inge, LEUM GOD lun Israel, nga pre tuh kom in oayapa liyaung wulela se saya ma kom tuh orala nu sin papa tumuk ke kom fahk nu sel mu sie sin tulik natul pa ac tokosra fin acn Israel in pacl nukewa, elos fin oaru na in akos kom oana el tuh oru.
Welnu dan, Jahweh, Israëls God, vervul aan uw dienaar David, mijn vader, ook de belofte, die Gij hem deedt: "Nooit zal het U aan een man ontbreken, die voor mijn aanschijn op Israëls troon is gezeten, indien uw zonen slechts op hun gedrag willen letten en voor mijn aanschijn wandelen, zoals gij voor mijn aanschijn gewandeld hebt."
26 Ouinge, O LEUM GOD lun Israel, lela ma nukewa ma kom tuh wulela nu sin mwet kulansap lom, David papa tumuk, in akpwayeyuk.
Jahweh, God van Israël, moge ook deze belofte, die Gij mijn vader David, uw dienaar, gedaan hebt, toch worden vervuld!
27 “Tusruktu, LEUM GOD, ya pwaye kom ku in muta fin faclu? Finne yohk acn inkusrao a koflana neinkomyak, na fuka tuh Tempul se nga musaela inge in fal nu sum?
Maar zou God dan werkelijk op aarde wonen? Zie de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten; hoe dan dit huis, dat ik heb gebouwd!
28 LEUM GOD luk, nga mwet kulansap lom. Porongo pre luk, ac topuk mwe siyuk luk nu sum misenge.
Jahweh, mijn God, luister naar het bidden en smeken van uw dienaar, en hoor het geroep en het gebed, dat uw dienaar vandaag tot U richt.
29 Karingin Tempul se inge ke len ac fong, acn se su kom sulela mwet uh in alu nu sum we. Porongeyu ke nga ac forang nu ke Tempul se inge ac pre.
Moge uw ogen dag en nacht over dit huis blijven waken, over de plaats, waarvan Gij gezegd hebt: "Mijn Naam zal daar wonen!" Hoor het gebed, dat uw dienaar op deze plaats tot U opzendt;
30 Lohng pre luk, ac pre lun mwet lom ke elos ac forang nu ke acn se inge ac pre. Porongekut ke kom muta in acn sum inkusrao, ac nunak munas nu sesr.
luister naar de smeekbede, die uw dienaar en Israël, uw volk, op deze plaats tot U richten. En wanneer Gij ze hoort, in de hemel, uw woonstede, verhoor ze dan ook, en schenk vergiffenis.
31 “Fin oasr fahkya mu sie mwet el orala ma koluk nu sin sie pac mwet, ac utuku el nu ye mutun loang lom in Tempul se inge tuh elan orala fulahk lal lah wangin mwatal,
Wanneer iemand tegen zijn naaste misdoet, en deze hem een eed oplegt als bewijs voor zijn onschuld, en hij voor die eed in dit huis verschijnt voor uw altaar:
32 O LEUM GOD, lohng inkusrao me. Nununku mwet kulansap lom inge. Sang kalyei nu sel su fal in kalyeiyuk ke sripen ma koluk el orala, ac aksukosokyela mwet se su wangin mwatal.
luister dan in de hemel, en richt uw dienaren; veroordeel den schuldige, door zijn daad op zijn hoofd te doen neerkomen. maar stel den onschuldige in het gelijk, door hem voor zijn onschuld te belonen.
33 “Ke pacl mwet lom Israel kutangyukla sin mwet lokoalok lalos ke sripen elos oru ma koluk lain kom, na elos fin forla ac auliyak, ac tuku nu ke Tempul se inge ac pre nu sum ke inse pusisel tuh kom in nunak munas nu selos,
Wanneer Israël, uw volk, omdat het tegen U heeft gezondigd, door zijn vijand wordt verslagen, maar het bekeert zich tot U, prijst uw Naam en bidt en smeekt tot U in dit huis:
34 nga siyuk tuh kom in lohng mwe siyuk lalos inkusrao me. Nunak munas ke ma koluk lun mwet lom, ac folokunulosme nu in acn se ma kom tuh sang nu sin mwet matu lalos.
luister dan in de hemel, vergeef de zonden van Israël, uw volk, en laat het terugkeren naar het land, dat Gij aan zijn vaderen hebt geschonken.
35 “Ke pacl kom sruokya af lom mweyen mwet lom oru ma koluk lain kom, na elos fin auliyak ac forma nu ke Tempul se inge ac pre nu sum ke inse pusisel tuh kom in nunak munas nu selos,
Wanneer de hemel gesloten blijft en er geen regen valt, omdat ze tegen U zondigen, maar ze bidden dan op deze plaats, prijzen uw Naam en bekeren zich van hun zonden, omdat Gij ze vernedert:
36 lipsre pre lalos inkusrao me. Nunak munas ke ma koluk lun tokosra ac lun mwet Israel, ac luti nu selos in oru ma suwohs. Na kom, O LEUM GOD, fah supwama af nu fin facl se sum inge, su kom sang nu sin mwet lom tuh in mwe usru lalos nwe tok.
luister dan in de hemel, vergeef de zonden van uw dienaar en van Israël, uw volk; wijs het de goede weg, die het bewandelen moet, en geef weer regen op uw land, dat Gij aan uw volk hebt geschonken als erfdeel.
37 “Ke pacl in sracl, ku mas upa sikyak fin acn uh, ku fokin acn uh musalla ke eng ac fol upa ac un locust, ku ke pacl mwet lokoalok elos mweuni mwet lom, ku elos maskin mas keok,
Wanneer het land wordt geteisterd door hongersnood of pest, door korenbrand of verdorring, door sprinkhaan of knaagbek; wanneer het volk in een van zijn poorten door den vijand wordt benauwd, of bezocht wordt door plagen en ziekten;
38 porongo pre lalos. Fin oasr inmasrlon mwet lom mwet Israel, su pulakunak asor na pwaye, ac asroeot paolos nu ke Tempul se inge ac pre nu sum,
wanneer iemand van uw volk Israël, in het bijzonder, in droefheid of leed komt bidden en smeken, en zijn handen uitstrekt naar dit huis:
39 lohng pre lalos. Porongalos in acn sum inkusrao, ac nunak munas nu selos ac kasrelos. Kom mukena pa etu nunak su oan insien mwet uh. Oru nu sin kais sie mwet fal nu ke orekma lal,
luister dan in de hemel, uw woonstede, en schenk vergiffenis; grijp in en vergeld eenieder zijn werken. Want Gij kent de harten; Gij alleen kent het hart aller mensen.
40 tuh mwet lom fah ku in akos kom in pacl nukewa ke elos muta fin facl se su kom sang nu sin mwet matu lasr.
Dan zullen zij U vrezen heel hun leven in het land, dat Gij aan onze vaderen hebt geschonken.
41 “Ac oayapa, ke pacl sie mwetsac el tuku liki sie acn loessula ke sripen pweng keim,
Zelfs wanneer een vreemdeling, die niet tot uw volk Israël behoort, terwille van uw Naam uit een ver land zal komen, en in dit huis verschijnt, om te bidden,
42 ac el forma nu ke Tempul se inge ac pre nu sum, mweyen el lohng ke Ine kulana lom ac ma sakirik puspis kom oru nu sin mwet lom,
omdat hij van uw grote Naam, uw sterke hand en uw gespierde arm heeft gehoord:
43 lohng pre lal. Lohng mwe siyuk lal yen kom muta we inkusrao, na mwet nukewa faclu fah etekom ac akos kom, oana ke mwet Israel lom elos oru. Na elos fah etu lah Tempul se nga musaela inge pa acn mwet uh in alu nu sum we.
luister dan in de hemel, uw woonstede, en doe wat deze vreemdeling U vraagt; opdat alle volkeren der aarde uw naam mogen kennen, U vrezen als Israël, uw volk, en mogen ondervinden, dat de tempel, die ik voor U heb gebouwd, uw Naam draagt.
44 “Ke pacl kom sapkin nu sin mwet lom in som nu ke mweun lain mwet lokoalok lalos, ac elos pre nu sum in kutena acn elos oasr we, ac elos forma nu ke siti se inge su kom sulela, ac nu ke Tempul se inge su nga musaela nu sum,
Wanneer uw volk op uw bevel tegen den vijand ten strijde trekt, en zij bidden tot Jahweh in de richting van de stad, die Gij hebt uitverkoren, en van het huis, dat ik voor uw Naam heb gebouwd:
45 lohng pre lalos. Porongalos inkusrao me, ac sang kutangla nu selos.
luister dan in de hemel naar hun bidden en smeken, en verschaf hun recht.
46 “Ke pacl mwet lom oru ma koluk lain kom (aok, wangin sie mwet tia oru ma koluk) na ke sripen kom kasrkusrak selos kom sang mwet lokoalok lalos in kutangulosla ac usalosla in mwet kapir nu in facl saya, facl sac finne oan loesla,
Wanneer ze tegen U zondigen—want er is niemand, die niet zondigt—en Gij levert ze in uw toorn aan een vijand over, zodat ze gevangen worden weggevoerd naar het land van dien vijand, veraf of dichtbij;
47 porongo pre lun mwet lom. Elos finne muta in acn sacn, a elos fin auliyak ac pre nu sum ac fahkak lupan koluk lalos su arulana yohk, O LEUM GOD, lohng pre lalos.
wanneer ze dan in het land hunner ballingschap tot nadenken komen, zich bekeren en in het land van hen, die ze wegvoerden, smekend tot U zeggen: "We hebben gezondigd, en slecht en goddeloos gehandeld";
48 In facl se ingo, elos fin auliyak ke inse pwaye ac pre nu sum, ac forma nu ke facl se inge su kom sang nu sin mwet matu lasr, aok siti se inge su kom sulela, ac Tempul se su nga musaela nu sum inge,
wanneer ze zich met geheel hun hart en geheel hun ziel tot U bekeren in het land hunner vijanden, die hen hebben weggevoerd, en ze bidden tot U in de richting van het land, dat Gij aan hun vaderen hebt geschonken, in de richting van de stad, die Gij hebt uitverkoren, en van het huis, dat ik voor uw Naam heb gebouwd:
49 na lohng pre lalos. Porongalos yen sum inkusrao, ac pakoten nu selos.
luister dan in de hemel, uw woonstede, naar hun bidden en smeken, en verschaf hun recht.
50 Nunak munas nu selos ke ma koluk lalos ac ma nukewa elos oru lain kom, ac oru tuh mwet lokoalok lalos in kulang nu selos.
Schenk vergiffenis aan het volk, dat tegen U misdeed, en vergeef hun al de zonden, die ze tegen U bedreven; laat ze genade vinden bij hun ontvoerders, opdat dezen zich over hen ontfermen.
51 Elos mwet na lom, su kom use liki acn Egypt, sie acn su arulana fol, oana sie funyu.
Want ze zijn uw volk en uw erfdeel; Gij hebt ze uit die smeltoven, uit Egypte, geleid!
52 “LEUM GOD Fulatlana, lela kom in ngetnget kulang nu sin mwet lom Israel ac tokosra lalos in pacl nukewa, ac lohng pre lalos ke pacl nukewa elos pang nu sum tuh kom in kasrelos.
Houd dus uw ogen open voor het gebed van uw dienaar en van Israël, uw volk, en verhoor hen steeds, wanneer ze tot U smeken.
53 Kom sulelosla liki inmasrlon mwet nukewa tuh elos in mwet lom sifacna, oana ke kom akkalemye nu selos sel Moses, mwet kulansap lom, in pacl se kom use mwet matu lasr liki acn Egypt.”
Want uit alle volkeren der aarde hebt Gij ze tot uw erfdeel verkoren, zoals Gij door uw dienaar Moses gezegd hebt, toen Gij onze vaderen uit Egypte hebt geleid, o Jahweh, mijn Heer!
54 Tukun Solomon el aksafyela pre lal nu sin LEUM GOD, el tuyak mutun loang sac, yen se na ma el tuh sikukmutunte ac sralak paol we.
Toen Salomon heel dit smeekgebed tot Jahweh had opgezonden, stond hij op van Jahweh’s altaar, waarvoor hij geknield had gelegen, de handen naar de hemel uitgestrekt.
55 El siyuk ke sie pusra lulap tuh God Elan akinsewowoye mwet nukewa su tukeni in acn sac. El fahk,
En rechtovereind sprak hij met luider stem deze zegen over heel de gemeenschap van Israël uit:
56 “Kaksakin LEUM GOD, su asang misla nu sin mwet lal oana El tuh wulela kac. El liyaung na wulela wolana lal nukewa su El tuh fahkak nu sel Moses, mwet kulansap lal.
Gezegend zij Jahweh, die, zijn belofte getrouw, zijn volk Israël rust heeft gegeven. Niet één woord van al de beloften, die Hij door zijn dienaar Moses gedaan heeft, is onvervuld gebleven.
57 Lela LEUM GOD lasr in wi kut na, oana ke El tuh wi mwet matu lasr. Lela Elan tia fahsr liki kut, ku siskutla.
Moge Jahweh, onze God, met ons zijn, zoals Hij met onze vaderen geweest is, en ons nooit verlaten, ons nooit verwerpen.
58 Lela Elan oru kut in aksol, tuh kut in ku in moul fal nu ke ma lungse lal pacl nukewa, ac kut in moulkin ac liyaung ma sap lal ac oakwuk lal su el sang nu sin mwet matu lasr.
Moge Hij onze harten tot Zich neigen, opdat wij al zijn wegen bewandelen, en zijn geboden, wetten en voorschriften onderhouden, die Hij aan onze vaderen heeft gegeven.
59 Lela tuh LEUM GOD lasr in esam pre se inge, oayapa mwe siyuk luk nu sel inge in pacl nukewa. Lela tuh Elan pakoten nu sin mwet Israel ac nu sin tokosra lalos, fal nu ke mwe enenu lalos len na len.
Moge de bede, die ik smekend tot Jahweh, onzen God, heb gericht, dag en nacht voor zijn aanschijn blijven, opdat Hij zijn dienaar en Israël, zijn volk, dagelijks geve wat zij behoeven,
60 Na mutunfacl uh nufon fah etu lah LEUM GOD mukena pa God pwaye, ac wangin sie sayal.
en alle volkeren der aarde weten, dat Jahweh God is en anders geen.
61 Lela kowos, mwet lal, in pwayena nu sin LEUM GOD lasr pacl nukewa, ac akos ma sap ac oakwuk nukewa lal, oana ke kowos oru misenge.”
Mogen uw harten steeds onverdeeld aan Jahweh, onzen God, toebehoren, zodat gij volgens zijn wetten blijft leven, en evenals nu zijn geboden onderhoudt.
62 Na Tokosra Solomon ac mwet nukewa su welul, elos orek kisa nu sin LEUM GOD.
Nu bracht de koning met heel Israël offers aan Jahweh;
63 El kisakin longoul luo tausin cow ac siofok longoul tausin sheep, tuh in mwe kisa in akinsewowo. Ouinge tokosra ac mwet nukewa kisaela Tempul.
twee en twintig duizend runderen en honderd twintig duizend schapen droeg Salomon als vredeoffer aan Jahweh op. Zo wijdde de koning met al de Israëlieten de tempel van Jahweh in.
64 In len sac pacna el oayapa akmutalye ipin acn se infulwen kalkal se ke mutun Tempul, na el kisakin mwe kisa firir, ac mwe kisa wheat, ac kiris ke kosro ma kisakinyuk nu ke kisa in akinsewowo we. El oru ma inge, mweyen loang bronze sac srikla lac nu ke mwe kisa inge nukewa.
Bij die gelegenheid wijdde de koning het middelste gedeelte van de voorhof voor de tempel van Jahweh, omdat men ook daar brandoffers, spijsoffers en het vet van de vredeoffers moest opdragen. Want op het bronzen altaar voor het aanschijn van Jahweh was geen plaats genoeg voor al die brand- en spijsoffers en voor het vet van al die vredeoffers.
65 Ke inkul in Tempul uh, Solomon ac mwet Israel nukewa elos akfulatye Kufwen Iwen Aktuktuk ke len itkosr. Oasr un mwet na lulap se su tuku yen loessula, oe ke Innek In Utyak Nu Hamath epang nwe ke masrol nu Egypt in acn eir.
Daarna vierde Salomon met al de Israëlieten, die van de weg naar Chamat af tot aan de beek van Egypte in grote menigte tezamen waren gekomen, zeven dagen lang het feest voor het aanschijn van Jahweh, onzen God.
66 Ke len se akoalkosr, Solomon el supwalik mwet uh nu yen selos. Elos nukewa kaksakunul ac som nu yen selos ke engan, ke sripen mwe insewowo nukewa ma LEUM GOD El sang nu sel David, mwet kulansap lal, ac nu sin mwet Israel, mwet lal.
Op de achtste dag liet hij het volk gaan. Zij namen afscheid van den koning, en gingen met opgewekt hart naar huis, blij als ze waren over al het goede, dat Jahweh voor David, zijn dienaar, en voor Israël, zijn volk, had gedaan.

< Sie Tokosra 8 >