< איכה 4 >

איכה יועם זהב ישנא הכתם הטוב תשתפכנה אבני קדש בראש כל חוצות 1
Hoe heeft het goud zijn glans verloren, Hoe dof is het edel metaal; Hoe werden de heilige stenen Op alle hoeken der straten gesmeten.
בני ציון היקרים המסלאים בפז--איכה נחשבו לנבלי חרש מעשה ידי יוצר 2
Hoe werden de kostelijke zonen van Sion, Waard hun gewicht aan het fijnste goud, Als aarden kruiken behandeld, Het maaksel van den pottenbakker.
גם תנין (תנים) חלצו שד היניקו גוריהן בת עמי לאכזר כי ענים (כיענים) במדבר 3
Zelfs jakhalzen reiken de borst, En zogen haar welpen: Maar de dochter van mijn volk was hardvochtig Als de struisen in de woestijn.
דבק לשון יונק אל חכו בצמא עוללים שאלו לחם פרש אין להם 4
De tong van de zuigeling kleefde van dorst Aan zijn gehemelte vast; De kinderen vroegen om brood, Maar niemand, die het hun brak.
האכלים למעדנים נשמו בחוצות האמנים עלי תולע חבקו אשפתות 5
Die van lekkernijen smulden, Versmachtten op straat; Die op purper werden gedragen, Omarmden de mesthoop.
ויגדל עון בת עמי מחטאת סדם ההפוכה כמו רגע ולא חלו בה ידים 6
Want de schuld van de dochter van mijn volk Is groter dan de zonde van Sodoma: En dàt werd in een oogwenk vernield, Zonder dat iemand de hand er aan sloeg.
זכו נזיריה משלג צחו מחלב אדמו עצם מפנינים ספיר גזרתם 7
Haar vorsten waren witter dan sneeuw En blanker dan melk, Hun lijven roder dan koralen, Hun lokken glansden als saffier.
חשך משחור תארם לא נכרו בחוצות צפד עורם על עצמם יבש היה כעץ 8
Maar hun gelaat werd zwarter dan roet, Men kende ze in de straten niet meer; Hun huid lag verschrompeld om hun gebeente, Verdroogd als hout.
טובים היו חללי חרב מחללי רעב שהם יזבו מדקרים מתנובת שדי 9
Die het zwaard had doorboord, voeren beter, Dan die door de honger werden gekweld, Zij versmachtten en werden gemarteld, Omdat ze geen veldvruchten oogstten.
ידי נשים רחמניות--בשלו ילדיהן היו לברות למו בשבר בת עמי 10
Tedere vrouwen hebben met eigen hand Haar kinderen gekookt; Ze dienden haar tot voedsel Bij de ondergang van de dochter van mijn volk.
כלה יהוה את חמתו שפך חרון אפו ויצת אש בציון ותאכל יסדתיה 11
Jahweh heeft zijn volle gramschap doen woeden, Uitgestort zijn grimmige toorn, Een vuur ontstoken in Sion, Dat zijn grondslagen heeft verteerd.
לא האמינו מלכי ארץ וכל (כל) ישבי תבל כי יבא צר ואויב בשערי ירושלם 12
Nooit konden de koningen der aarde geloven, Nooit iemand ter wereld: Dat de verdrukker en vijand Binnen Jerusalems poorten zou rukken.
מחטאות נביאיה עונת כהניה השפכים בקרבה דם צדיקים 13
Het was om de zonden van de profeten, Om de schuld van zijn priesters, Die binnen zijn muren Onschuldig bloed hadden vergoten.
נעו עורים בחוצות נגאלו בדם בלא יוכלו יגעו בלבשיהם 14
Ze zwierven als melaatsen op straat, Bezoedeld met bloed; Men mocht hen niet aanraken, Zelfs niet bij hun kleren.
סורו טמא קראו למו סורו סורו אל תגעו--כי נצו גם נעו אמרו בגוים לא יוספו לגור 15
Op zij; onrein! riep men ze toe; Terug, terug, raakt ze niet aan! Neen, ze moeten vluchten, onder de heidenen zwerven; Hier mogen ze langer niet blijven!
פני יהוה חלקם לא יוסיף להביטם פני כהנים לא נשאו זקנים (וזקנים) לא חננו 16
Het aanschijn van Jahweh heeft ze verstrooid, Het blikt niet meer op hen neer; Het heeft de priesters niet ontzien, De oudsten niet gespaard.
עודינה (עודינו) תכלינה עינינו אל עזרתנו הבל בצפיתנו צפינו אל גוי לא יושע 17
Toch keken wij nog smachtend uit Naar redding: maar tevergeefs; Op onze wachtpost bleven wij staren Naar een volk, dat ons toch niet zou helpen.
צדו צעדינו מלכת ברחבתינו קרב קצנו מלאו ימינו כי בא קצנו 18
Men bespiedde ons bij iedere stap, Zelfs op onze pleinen konden we niet gaan. Nabij was ons einde, onze dagen voorbij; Ja, ons eind was gekomen!
קלים היו רדפינו מנשרי שמים על ההרים דלקנו במדבר ארבו לנו 19
Onze vervolgers waren nog sneller Dan adelaars in de lucht; Ze zetten ons na op de bergen, Belaagden ons in de woestijn.
רוח אפינו משיח יהוה נלכד בשחיתותם אשר אמרנו בצלו נחיה בגוים 20
Onze levensadem, de gezalfde van Jahweh, Werd in hun kuilen gevangen; Hij, van wien wij hadden gedacht: In zijn schaduw leven wij onder de volken.
שישי ושמחי בת אדום יושבתי (יושבת) בארץ עוץ גם עליך תעבר כוס--תשכרי ותתערי 21
Jubel en juich maar, dochter van Edom, Die het land van Oes bewoont: Ook u zal de beker worden gereikt; Ge zult u bedrinken, en u ontbloten!
תם עונך בת ציון--לא יוסיף להגלותך פקד עונך בת אדום גלה על חטאתיך 22
Uw schuld is ten einde, dochter van Sion: Hij zal u nooit meer verbannen! Maar ùw schuld zal Hij straffen, dochter van Edom, Uw zonden openbaren!

< איכה 4 >