< 1 Rois 8 >

1 Lorsqu'au bout de vingt ans, Salomon eut achevé de bâtir le temple du Seigneur et son palais, il rassembla dans Sion tous les anciens d'Israël pour enlever de la ville de David (la même que Sion) l'arche de l'alliance du Seigneur,
Nu riep koning Salomon de oudsten van Israël en alle stamhoofden en familievorsten der Israëlieten bij zich naar Jerusalem, om de verbondsark van Jahweh uit de Davidstad, of de Sion, naar haar plaats te brengen.
2 Au mois d'Athanin;
Zo trokken alle mannen van Israël naar koning Salomon op voor het feest, dat in de maand Etanim, de zevende maand, werd gevierd.
3 Et les prêtres transportèrent l'arche,
Toen nu al de oudsten van Israël gekomen waren, namen de priesters de ark op,
4 Ainsi que le tabernacle du témoignage, et les objets consacrés dans le tabernacle du témoignage.
en brachten haar met de openbaringstent en al de heilige voorwerpen, die in de tent waren, naar boven; de levieten droegen met de priesters mee.
5 Et le roi et tout Israël, devant l'arche, sacrifiaient des brebis et des bœufs en quantité innombrable.
Koning Salomon zelf ging met al de Israëlieten, die zich bij hem hadden gevoegd, voor de ark uit, en offerde zoveel schapen en runderen, dat ze niet meer te tellen of te berekenen waren.
6 Les prêtres introduisirent l'arche à sa place, dans l'oracle du temple, dans le Saint des saints, sous les ailes des chérubins.
Daarop brachten de priesters de verbondsark van Jahweh naar haar plaats in het binnenste van de tempel, in het Allerheiligste, en zetten haar onder de vleugels der cherubs.
7 Car les chérubins déployaient leurs ailes au-dessus de l'emplacement de l'arche, et ils en couvraient l'arche et ses leviers.
De cherubs spreidden dus hun vleugels over de ark uit, en overschaduwden de ark en haar draagstangen.
8 Ces leviers étaient dressés, et leurs extrémités se voyaient dès l'entrée du Saint des saints devant l'oracle, mais on ne pouvait les voir du dehors.
Deze waren zo lang, dat men de uiteinden ervan in het Heilige, dat voor het Allerheiligste lag, kon zien, maar daarbuiten niet meer; ze zijn daar gebleven tot op deze dag.
9 Il n'y avait rien dans l'arche sinon les deux tables de pierre, les tables de l'alliance que Moïse y avait déposées sur le mont Horeb, et sur lesquelles le Seigneur avait écrit son alliance avec les fils d'Israël lorsqu'ils revenaient de la terre d'Égypte.
In de ark was niets dan de twee stenen tafelen, die Moses op de berg Horeb erin had gelegd; het waren de tafelen van het Verbond, dat Jahweh bij de uittocht uit Egypte met de Israëlieten gesloten had.
10 Or, quand les prêtres sortirent du Saint des saints il advint qu'une nuée remplit le temple.
Zodra de priesters het Heilige hadden verlaten, vervulde een wolk het huis van Jahweh.
11 Et les prêtres ne purent y demeurer, ni faire le service divin, à cause de la nuée; car la gloire du Seigneur avait rempli le temple.
Door die wolk konden de priesters niet blijven staan, om hun dienstwerk te verrichten; want de glorie van Jahweh vervulde de tempel van Jahweh.
12 Et les prêtres ne purent y demeurer, ni faire le service divin, à cause de la nuée; car la gloire du Seigneur avait rempli le temple.
Nu sprak Salomon: De zon heeft Jahweh aan de hemel geplaatst, Maar zelf besloot Hij, in een wolk te vertoeven.
13 Et les prêtres ne purent y demeurer, ni faire le service divin, à cause de la nuée; car la gloire du Seigneur avait rempli le temple.
Zo kon ik het wagen, U een tempel te bouwen. Een huis, waar Gij eeuwig zult wonen! (Het staat in het Liederenboek.)
14 Alors, le roi se retourna vers le peuple, et il bénit tout Israël, et toute l'Église d'Israël était restée debout.
Hierop keerde de koning zich om, en zegende heel de gemeenschap van Israël. En terwijl allen overeind gingen staan,
15 Et il dit: Béni soit aujourd'hui le Seigneur Dieu d'Israël, qui, de sa bouche, a parlé concernant David mon père, et qui de ses mains a rempli ses promesses, disant:
sprak hij: Geprezen zij Jahweh, Israëls God, wiens hand heeft volbracht, wat zijn mond tot mijn vader David heeft gesproken:
16 Depuis le jour où j'ai tiré de l'Égypte mon peuple Israël, je n'ai choisi en Israël ni ville, ni tribu, pour qu'on bâtit un temple où résidât mon Nom; puis, j'ai choisi Jérusalem pour que mon nom y réside, et j'ai choisi David pour qu'il soit sur mon peuple Israël.
"Sinds de dag, dat Ik mijn volk Israël uit Egypte heb geleid, heb Ik geen enkele stad van al de stammen van Israël uitverkoren, om Mij daar een tempel te bouwen, waarin mijn Naam zou wonen. Maar Jerusalem heb Ik uitverkoren, om daar mijn Naam te doen wonen; en David heb Ik uitgekozen, om over mijn volk te heersen!"
17 Or, mon père avait en son cœur la pensée de bâtir un temple au nom du Seigneur Dieu d'Israël.
Daarom wilde mijn vader David een tempel bouwen voor de Naam van Jahweh, Israëls God.
18 Et le Seigneur dit à David, mon père: En récompense de ce que la pensée t'est venue au cœur de bâtir un temple à mon nom, tu as fait de belles actions, parce que cette pensée était en ton cœur.
Maar Jahweh sprak tot mijn vader David: "Het was goed van U, het plan op te vatten, om een tempel te bouwen voor mijn Naam.
19 Néanmoins, tu ne bâtiras point ce temple, mais ton fils, qui sortira de toi, le bâtira à mon nom.
Maar niet gij zult de tempel bouwen; doch uw zoon, die uit uw lenden voortkomt, zal een tempel bouw voor mijn Naam."
20 Le Seigneur a relevé la parole qu'il avait dite, j'ai été suscité à la place de David mon père; et je me suis assis sur le trône d'Israël, comme l'avait dit le Seigneur; et j'ai bâti un temple au nom du Seigneur Dieu d'Israël.
En Jahweh heeft zijn belofte vervuld. Want ik ben mijn vader David opgevolgd en heb mij neergezet op de troon van Israël, zoals Jahweh gezegd had. En nu heb ik voor Jahweh, Israëls God, een tempel gebouwd,
21 J'y ai préparé un emplacement pour l'arche qui renferme l'alliance du Seigneur avec nos pères, tandis qu'il les ramenait de la terre d'Égypte.
en daarin een plaats bereid voor de ark, waar het Verbond berust, dat Jahweh met onze vaderen gesloten heeft, toen Hij hen uit Egypteland leidde.
22 Ensuite, Salomon se tint devant l'autel du Seigneur et devant toute l'Église d'Israël; il étendit les deux mains vers le ciel,
Toen ging Salomon ten aanschouwen van heel de gemeenschap van Israël voor het altaar van Jahweh staan, strekte zijn handen naar de hemel uit,
23 Et il dit: Seigneur Dieu d'Israël, il n'est point au ciel ni sur la terre de Dieu tel que vous, gardant alliance et miséricorde pour le serviteur qui marche de tout son cœur devant vous.
en sprak: Jahweh, God van Israël! Geen god boven in de hemel of beneden op aarde is gelijk aan U; want in goedertierenheid houdt Gij U aan het verbond met uw dienaren, die met geheel hun hart voor uw aanschijn wandelen.
24 Vous avez gardé cette alliance et cette miséricorde, pour votre serviteur David; car vous avez parlé de votre bouche, et de vos mains vous avez rempli vos promesses; comme il se voit aujourd'hui.
Ook aan uw dienaar David, mijn vader, hebt Gij vervuld wat Gij hem hebt gezegd. Wat uw mond beloofde, heeft uw hand volbracht, zoals blijkt op deze dag.
25 Maintenant, Seigneur Dieu d'Israël, gardez pour votre serviteur David, mon père, cette parole que vous lui avez dite: Il ne manquera jamais d'hommes de ton sang pour être assis sur le trône d'Israël devant ma face, pourvu que les enfants observent leurs voies, et qu'ils marchent à mes yeux comme toi-même as marché.
Welnu dan, Jahweh, Israëls God, vervul aan uw dienaar David, mijn vader, ook de belofte, die Gij hem deedt: "Nooit zal het U aan een man ontbreken, die voor mijn aanschijn op Israëls troon is gezeten, indien uw zonen slechts op hun gedrag willen letten en voor mijn aanschijn wandelen, zoals gij voor mijn aanschijn gewandeld hebt."
26 Maintenant, Seigneur Dieu d'Israël, que votre promesse à David mon père, votre serviteur, soit confirmée.
Jahweh, God van Israël, moge ook deze belofte, die Gij mijn vader David, uw dienaar, gedaan hebt, toch worden vervuld!
27 Est-il donc croyable que Dieu réside sur la terre parmi les hommes? Si le ciel et le ciel des cieux ne peuvent vous contenir, combien moins encore ce temple que j'ai bâti à votre nom?
Maar zou God dan werkelijk op aarde wonen? Zie de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten; hoe dan dit huis, dat ik heb gebouwd!
28 O Seigneur Dieu d'Israël, ayez égard à ma demande; écoutez aujourd'hui la prière que vous fait votre serviteur.
Jahweh, mijn God, luister naar het bidden en smeken van uw dienaar, en hoor het geroep en het gebed, dat uw dienaar vandaag tot U richt.
29 Que vos yeux soient ouverts nuit et jour sur ce temple, sur ce lieu dont vous avez dit: C'est là que sera mon nom; et écoutez-y la prière que vous y fait nuit et jour votre serviteur.
Moge uw ogen dag en nacht over dit huis blijven waken, over de plaats, waarvan Gij gezegd hebt: "Mijn Naam zal daar wonen!" Hoor het gebed, dat uw dienaar op deze plaats tot U opzendt;
30 Oui, vous écouterez la prière de votre serviteur et de votre peuple Israël, toutes les fois qu'ils prieront en ce lieu; vous les entendrez du lieu que vous habitez au ciel; et vous agirez, et vous serez indulgent.
luister naar de smeekbede, die uw dienaar en Israël, uw volk, op deze plaats tot U richten. En wanneer Gij ze hoort, in de hemel, uw woonstede, verhoor ze dan ook, en schenk vergiffenis.
31 Quelque péché qu'un homme ait commis contre son prochain, même quand il aura songé à le maudire, s'il vient, s'il se confesse, dans le temple devant votre autel,
Wanneer iemand tegen zijn naaste misdoet, en deze hem een eed oplegt als bewijs voor zijn onschuld, en hij voor die eed in dit huis verschijnt voor uw altaar:
32 Du haut du ciel vous l'entendrez et vous agirez, et vous jugerez le peuple d'Israël, de telle sorte que l'inique sera considéré comme inique; que vous ferez retomber sur sa tête son égarement dans ses voies, que le juste sera justifié, et que vous le rétribuerez selon son équité.
luister dan in de hemel, en richt uw dienaren; veroordeel den schuldige, door zijn daad op zijn hoofd te doen neerkomen. maar stel den onschuldige in het gelijk, door hem voor zijn onschuld te belonen.
33 Lorsque votre peuple Israël tombera devant ses ennemis parce qu'il aura péché contre vous, ils se convertiront, ils rendront gloire au nom du Seigneur; ils prieront, et ils supplieront en votre temple:
Wanneer Israël, uw volk, omdat het tegen U heeft gezondigd, door zijn vijand wordt verslagen, maar het bekeert zich tot U, prijst uw Naam en bidt en smeekt tot U in dit huis:
34 Alors, du haut du ciel vous les écouterez, vous leur remettrez leurs péchés, et vous les ramènerez dans la terre que vous avez donnée à leurs pères.
luister dan in de hemel, vergeef de zonden van Israël, uw volk, en laat het terugkeren naar het land, dat Gij aan zijn vaderen hebt geschonken.
35 Lorsque vous aurez fermé le ciel, et qu'il n'y aura plus de pluie parce que les fils d'Israël auront péché contre vous, ils prieront en ce lieu; ils rendront gloire au nom du Seigneur, et ils détesteront leurs péchés, après que vous les aurez humiliés,
Wanneer de hemel gesloten blijft en er geen regen valt, omdat ze tegen U zondigen, maar ze bidden dan op deze plaats, prijzen uw Naam en bekeren zich van hun zonden, omdat Gij ze vernedert:
36 Et du haut du ciel vous les écouterez, et vous remettrez les péchés de vos serviteurs, de votre peuple; vous leur montrerez la bonne voie qu'ils doivent suivre, et vous accorderez de la pluie à la terre que vous avez donnée pour héritage à votre peuple.
luister dan in de hemel, vergeef de zonden van uw dienaar en van Israël, uw volk; wijs het de goede weg, die het bewandelen moet, en geef weer regen op uw land, dat Gij aan uw volk hebt geschonken als erfdeel.
37 Lorsqu'il y aura famine, lorsqu'il y aura mortalité par suite de la chaleur brûlante ou du ravage des sauterelles, lorsqu'il y aura rouille des blés, lorsqu'un ennemi opprimera le peuple en l'une de ses villes, lorsqu'il y aura partout accident et peine,
Wanneer het land wordt geteisterd door hongersnood of pest, door korenbrand of verdorring, door sprinkhaan of knaagbek; wanneer het volk in een van zijn poorten door den vijand wordt benauwd, of bezocht wordt door plagen en ziekten;
38 Toute prière, toute supplication que l'homme vous fera dans le temple les mains étendues, après avoir reconnu la plaie de son cœur,
wanneer iemand van uw volk Israël, in het bijzonder, in droefheid of leed komt bidden en smeken, en zijn handen uitstrekt naar dit huis:
39 Vous l'écouterez du haut du ciel, du lieu où est votre demeure; vous serez miséricordieux, vous agirez et vous rétribuerez l'homme selon sa voie, selon ce que vous aurez vu dans son cœur, car vous seul connaissez le cœur de tous les fils des hommes.
luister dan in de hemel, uw woonstede, en schenk vergiffenis; grijp in en vergeld eenieder zijn werken. Want Gij kent de harten; Gij alleen kent het hart aller mensen.
40 Ainsi auront-ils crainte de vous tout le temps qu'ils vivront en la terre que vous avez donnée à nos pères.
Dan zullen zij U vrezen heel hun leven in het land, dat Gij aan onze vaderen hebt geschonken.
41 Lorsque l'étranger qui n'est point de votre peuple,
Zelfs wanneer een vreemdeling, die niet tot uw volk Israël behoort, terwille van uw Naam uit een ver land zal komen, en in dit huis verschijnt, om te bidden,
42 Entrera aussi et priera dans ce lieu,
omdat hij van uw grote Naam, uw sterke hand en uw gespierde arm heeft gehoord:
43 Du haut du ciel, du lieu où est votre demeure, vous accomplirez tout ce que vous aura demandé l'étranger, afin que tous les peuples connaissent votre nom, qu'ils aient crainte de vous comme le peuple d'Israël, et qu'ils sachent que votre nom est invoqué dans ce temple que j'ai bâti.
luister dan in de hemel, uw woonstede, en doe wat deze vreemdeling U vraagt; opdat alle volkeren der aarde uw naam mogen kennen, U vrezen als Israël, uw volk, en mogen ondervinden, dat de tempel, die ik voor U heb gebouwd, uw Naam draagt.
44 Si votre peuple va en guerre contre ses ennemis dans une voie où vous lui ferez prendre la fuite, il invoquera le nom du Seigneur en se tournant vers la ville que vous vous êtes choisie, et vers le temple que j'ai bâti à votre nom,
Wanneer uw volk op uw bevel tegen den vijand ten strijde trekt, en zij bidden tot Jahweh in de richting van de stad, die Gij hebt uitverkoren, en van het huis, dat ik voor uw Naam heb gebouwd:
45 Et, du haut du ciel, vous écouterez sa demande et sa prière, et vous rendrez sur lui votre jugement.
luister dan in de hemel naar hun bidden en smeken, en verschaf hun recht.
46 Ils pècheront contre vous, car il n'est point d'homme qui ne pèche, et vous les emmènerez, vous les livrerez à leurs ennemis, et les captifs seront conduits en une terre voisine ou lointaine.
Wanneer ze tegen U zondigen—want er is niemand, die niet zondigt—en Gij levert ze in uw toorn aan een vijand over, zodat ze gevangen worden weggevoerd naar het land van dien vijand, veraf of dichtbij;
47 Et, dans la terre où on les aura conduits, ils convertiront leurs cœurs, ils se repentiront dans le lieu de leur exil, et ils vous prieront, disant: Nous avons péché, nous avons été déréglés et iniques.
wanneer ze dan in het land hunner ballingschap tot nadenken komen, zich bekeren en in het land van hen, die ze wegvoerden, smekend tot U zeggen: "We hebben gezondigd, en slecht en goddeloos gehandeld";
48 Et ils reviendront à vous de tout leur cœur, de toute leur âme, en la demeure de leurs ennemis où vous les aurez transportés; et ils vous prieront, tournés vers la terre que vous avez donnée à leurs pères, vers la ville que vous vous êtes choisie, et vers ce temple que j'ai bâti au nom du Seigneur.
wanneer ze zich met geheel hun hart en geheel hun ziel tot U bekeren in het land hunner vijanden, die hen hebben weggevoerd, en ze bidden tot U in de richting van het land, dat Gij aan hun vaderen hebt geschonken, in de richting van de stad, die Gij hebt uitverkoren, en van het huis, dat ik voor uw Naam heb gebouwd:
49 Et du haut du ciel, du lieu où est votre demeure, vous les écouterez,
luister dan in de hemel, uw woonstede, naar hun bidden en smeken, en verschaf hun recht.
50 Vous leur remettrez leurs iniquités, leurs péchés contre vous, et toutes leurs prévarications; vous leur accorderez d'exciter la compassion des ennemis qui les retiendront en captivité, et ceux-ci leur feront miséricorde.
Schenk vergiffenis aan het volk, dat tegen U misdeed, en vergeef hun al de zonden, die ze tegen U bedreven; laat ze genade vinden bij hun ontvoerders, opdat dezen zich over hen ontfermen.
51 Car c'est votre peuple, c'est votre héritage, que vous avez tiré de la terre d'Égypte, du milieu d'une fournaise de fer.
Want ze zijn uw volk en uw erfdeel; Gij hebt ze uit die smeltoven, uit Egypte, geleid!
52 Que vos yeux, que vos oreilles, restent ouverts à la prière que vous fait votre serviteur, à la prière que vous fait votre peuple Israël; écoutez-les en toutes les choses pour lesquelles ils vous invoqueront.
Houd dus uw ogen open voor het gebed van uw dienaar en van Israël, uw volk, en verhoor hen steeds, wanneer ze tot U smeken.
53 Car c'est vous qui les avez mis à part, entre tous les autres peuples, pour être votre héritage, comme vous l'aviez promis à Moïse, lorsque vous avez ramené nos pères de la terre d'Égypte, Seigneur, ô Seigneur.
Want uit alle volkeren der aarde hebt Gij ze tot uw erfdeel verkoren, zoals Gij door uw dienaar Moses gezegd hebt, toen Gij onze vaderen uit Egypte hebt geleid, o Jahweh, mijn Heer!
54 Lorsque Salomon eut achevé toute cette prière, cette oraison au Seigneur, il se tint debout après s'être agenouillé devant l'autel du Seigneur; puis, les mains étendues vers le ciel,
Toen Salomon heel dit smeekgebed tot Jahweh had opgezonden, stond hij op van Jahweh’s altaar, waarvoor hij geknield had gelegen, de handen naar de hemel uitgestrekt.
55 Debout, il bénit à haute voix toute l'Église d'Israël, et il dit:
En rechtovereind sprak hij met luider stem deze zegen over heel de gemeenschap van Israël uit:
56 Béni soit aujourd'hui le Seigneur qui a donné la paix à Israël son peuple, selon tout ce qu'il avait dit! Nulle de ses paroles ne s'est trouvée en défaut parmi toutes les bonnes paroles qu'il avait dites par la bouche de Moïse, son serviteur.
Gezegend zij Jahweh, die, zijn belofte getrouw, zijn volk Israël rust heeft gegeven. Niet één woord van al de beloften, die Hij door zijn dienaar Moses gedaan heeft, is onvervuld gebleven.
57 Puisse le Seigneur Dieu être avec nous comme il a été avec nos pères, puisse-t-il ne nous jamais abandonner, et ne nous point détourner
Moge Jahweh, onze God, met ons zijn, zoals Hij met onze vaderen geweest is, en ons nooit verlaten, ons nooit verwerpen.
58 D'incliner vers lui nos cœurs, de marcher dans toutes ses voies et d'observer tous ses commandements, tous les préceptes qu'il a donnés à nos pères.
Moge Hij onze harten tot Zich neigen, opdat wij al zijn wegen bewandelen, en zijn geboden, wetten en voorschriften onderhouden, die Hij aan onze vaderen heeft gegeven.
59 Puissent ces prières que je viens de faire ici devant le Seigneur notre Dieu être près de lui nuit et jour, qu'elles donnent la justice à votre serviteur, et à votre peuple Israël, à jamais.
Moge de bede, die ik smekend tot Jahweh, onzen God, heb gericht, dag en nacht voor zijn aanschijn blijven, opdat Hij zijn dienaar en Israël, zijn volk, dagelijks geve wat zij behoeven,
60 Afin que tous les peuples de la terre sachent que le Seigneur Dieu est le seul Dieu, et qu'il n'y a point d'autre Dieu que lui.
en alle volkeren der aarde weten, dat Jahweh God is en anders geen.
61 Puissent nos cœurs être parfaits devant le Seigneur notre Dieu, marcher saintement dans ses préceptes, et observer ses commandements, comme aujourd'hui.
Mogen uw harten steeds onverdeeld aan Jahweh, onzen God, toebehoren, zodat gij volgens zijn wetten blijft leven, en evenals nu zijn geboden onderhoudt.
62 Ensuite, le roi et tous les fils d'Israël immolèrent des victimes devant le Seigneur.
Nu bracht de koning met heel Israël offers aan Jahweh;
63 Et le roi Salomon sacrifia des hosties pacifiques et les offrit au Seigneur: vingt-deux mille bœufs, cent vingt mille brebis; puis, le roi et tous les fils d'Israël firent la dédicace du temple du Seigneur.
twee en twintig duizend runderen en honderd twintig duizend schapen droeg Salomon als vredeoffer aan Jahweh op. Zo wijdde de koning met al de Israëlieten de tempel van Jahweh in.
64 Ce jour-là, le roi consacra le milieu du parvis devant la façade du temple; car c'est là qu'il fit les holocaustes et les sacrifices, et qu'il brûla la graisse des hosties pacifiques, parce que l'autel d'airain dressé devant le Seigneur était trop petit pour suffire aux holocaustes et aux hosties pacifiques.
Bij die gelegenheid wijdde de koning het middelste gedeelte van de voorhof voor de tempel van Jahweh, omdat men ook daar brandoffers, spijsoffers en het vet van de vredeoffers moest opdragen. Want op het bronzen altaar voor het aanschijn van Jahweh was geen plaats genoeg voor al die brand- en spijsoffers en voor het vet van al die vredeoffers.
65 Et le roi Salomon, ce jour-là, commença la fête, et avec lui tout Isarël, une immense assemblée accourue depuis les gorges d'Emath jusqu'au fleuve d'Égypte, devant le Seigneur notre Dieu, au temple qu'on lui avait bâti; ils mangeaient, buvaient et se réjouissaient devant le Seigneur notre Dieu, pendant sept jours.
Daarna vierde Salomon met al de Israëlieten, die van de weg naar Chamat af tot aan de beek van Egypte in grote menigte tezamen waren gekomen, zeven dagen lang het feest voor het aanschijn van Jahweh, onzen God.
66 Et le huitième jour, Salomon congédia le peuple, et ils bénirent le roi. Et chacun s'en retourna en sa demeure plein de joie, le cœur pénétré des biens que le Seigneur avait accordés à David son serviteur, ainsi qu'à Israël son peuple.
Op de achtste dag liet hij het volk gaan. Zij namen afscheid van den koning, en gingen met opgewekt hart naar huis, blij als ze waren over al het goede, dat Jahweh voor David, zijn dienaar, en voor Israël, zijn volk, had gedaan.

< 1 Rois 8 >