Ruth 4

1 Intussen had Bóoz zich naar de stadspoort begeven en was daar gaan zitten. En zie, daar kwam de losser voorbij, over wien hij gesproken had. Bóoz riep: Zeg, man, kom hier eens even zitten. En hij kwam naderbij en zette zich neer.

И Вооз прииде ко вратом и седе тамо: и се, ужик мимоидяше, о немже глагола Вооз. И рече ему Вооз: уклонився сяди зде. Он же уклонися и седе.

2 Daarna haalde Booz tien mannen uit de oudsten der stad, en zeide: Neemt ook gij hier even plaats. En ook zij zetten zich neer.

И поя Вооз десять мужей от старейшин града, и рече: сядите зде. И седоша.

3 Nu sprak hij tot den losser: Noömi, die uit de velden van Moab is teruggekeerd, moet het stuk land van onzen bloedverwant Elimélek verkopen.

И рече Вооз ужику: часть села, яже есть брата нашего Елимелеха, яже дадеся Ноеммине возвратившейся от села Моавля:

4 Ik heb gemeend, u hiervan op de hoogte te moeten brengen en u te zeggen: Neem het over in tegenwoordigheid van hen, die hier zitten, en ten overstaan van de oudsten van mijn volk. Wilt ge de losser zijn, goed; maar wilt ge geen losser zijn, zeg het mij, dan weet ik het. Want er is geen andere losser dan gij, en ik na u. Hij antwoordde: Ik zal de losser zijn.

аз же рекох: явлю тебе сие во ухо твое, глаголя, пристяжи пред седящими и пред старейшины людий моих: и аще ужичествуеши, ужичествуй: аще же не ужичествуеши, повеждь ми, да ведаю: яко несть разве тебе еже ужичествовати ближший, и аз есмь по тебе. Он же рече: аз есмь, ужичествую.

5 Maar Bóoz vervolgde: Wanneer gij van Noömi dit stuk land overneemt, moet ge ook Rut, de moabietische, de vrouw van den overledene nemen, om zijn naam op zijn erfdeel in stand te houden.

И рече Вооз: в день в оньже пристяжеши село от руки Ноеммини, и от Руфы Моавитяныни жены умершаго, и сию достоит ти пояти, да возставиши имя умершаго в наследие его.

6 Toen zei de losser: Dan kan ik voor mij geen losser zijn; anders zou ik mijn eigen erfdeel maar schaden. Maak gij van mijn losrecht gebruik; ik kan hier geen losser zijn.

И рече ужик: не возмогу ужичествовати себе, да не разсыплю наследия моего: ужичествуй себе ты ужичество мое, аз бо не возмогу ужичествовати.

7 Nu was men oudtijds in Israël bij iedere lossing en ruil gewoon, om ter bekrachtiging van wat dan ook zijn schoen uit te trekken, en hem den ander over te reiken; in Israël was dit de manier, om iets zijn beslag te geven.

И сие управление бысть прежде во Израили о ужичествовании и о пременении, еже укрепити всякое слово: и иззуваше муж сапог свой, и даяше подругу своему ужичествующу ужичество его: и сие бяше свидетелство во Израили.

8 Toen dan ook de losser tot Bóoz zeide: Neem mijn losrecht maar over, trok hij zijn schoen uit, en gaf hem die.

И рече ужик Воозу: пристяжи себе ужичество мое. И иззув сапог свой, даде ему.

9 Daarop sprak Bóoz tot de oudsten en heel het volk: Gij zijt thans getuigen, dat ik van Noömi overneem al wat Elimélek, Kiljon en Machlon heeft toebehoord.

И рече Вооз старейшинам и всем людем: свидетеле вы днесь, яко пристяжах днесь вся, яже Елимелехова, и вся елика суть Хелеонова и Маалонова, от руки Ноеммини:

10 En ook Rut, de moabietische, de vrouw van Machlon, neem ik als vrouw, opdat de naam van den overledene op zijn erfdeel kan blijven voortbestaan, en niet verloren ga bij zijn bloedverwanten en stadgenoten. Gij zijt er thans de getuigen van.

ксему же Руфь Моавитяныню жену Маалоню поемлю себе в жену возставити имя умершаго в наследие его, да не погибнет имя умершаго от братии его и от племене людий его: свидетеле вы днесь.

11 En al het volk bij de poort en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen! Jahweh make de vrouw, die uw huis binnengaat, als Rachel en Lea, die tezamen het huis van Israël hebben gebouwd. Word machtig in Efrata, en in Betlehem beroemd.

И отвещаша вси людие иже у врат: свидетеле есмы. И старейшины реша: да даст Господь жене твоей, входящей в дом твой, якоже Рахили и яко Лии, яже создаша обе дом Израилев, и сотвориша силу во Ефрафе, и будет имя в Вифлееме:

12 Als het huis van Fáres, die Tamar aan Juda gebaard heeft, worde uw huis door het kroost, dat Jahweh u schenken zal bij deze jonge vrouw.

и буди дом твой якоже дом Фаресов, егоже роди Фамарь Иуде, от семене твоего даст тебе Господь от рабы сея чада.

13 Zo nam Bóoz Rut tot zijn vrouw. En toen hij zich met haar had verenigd, verleende Jahweh haar zwangerschap, en ze baarde een zoon.

И поя Вооз Руфь, и бысть ему жена, и вниде к ней: и даде ей Господь зачати, и роди сына.

14 Toen zeiden de vrouwen tot Noömi: Gezegend zij Jahweh, die u thans een losser schenkt. Zijn naam zal genoemd worden in Israël!

И рекоша жены к Ноеммине: благословен Господь, Иже не разсыпа ужика твоего днесь, и прозовется имя твое во Израили,

15 Hij zal u weer jong maken en uw ouderdom steunen; want uw schoondochter, die u liefheeft, en die u beter is dan zeven zonen, heeft hem gebaard.

и будет тебе во обращающаго душу и в прекормление старости твоея, яко сноха твоя, возлюбившая тебе, роди сына, яже есть блага тебе паче седми сынов.

16 Toen nam Noömi het kind, legde het aan haar boezem en verzorgde het.

И взя Ноемминь отроча, и положи е на лоне своем, и бысть ему кормилица.

17 En de buren gaven het een naam en zeiden: Noömi heeft een zoon gekregen. En ze noemden hem Obed. Hij werd de vader van Jesse, den vader van David.

И прозваша соседи имя его, глаголюще: родися сын Ноеммине. И нарекоша имя ему Овид: сей есть отец Иессеа, отца Давидова.

18 Dit is de geslachtslijst van Fáres. Fáres was de vader van Esron,

И сия родства Фаресова: Фарес роди Есрома:

19 Esron van Aram, Aram van Amminadab.

Есром же роди Арама: Арам же роди Аминадава:

20 Amminadab van Naässon, Naässon van Salmon,

Аминадав же роди Наассона: Наассон же роди Салмона:

21 Salmon van Bóoz, Bóoz van Obed,

Салмон же роди Вооза: Вооз же роди Овида:

22 Obed van Jesse, Jesse de vader van David.

Овид же роди Иессеа: Иессей же роди Давида.