Genesis 36
1 Dit zijn de nakomelingen van Esau of Edom.
And these [are] the generations of Esau; this is Edom.
2 Esau had zich de volgende vrouwen uit de kanaänietische meisjes genomen: Ada, de dochter van den Chittiet Elon; Oholibama, de dochter van Ana, de kleindochter van den Chiwwiet Sibon;
And Esau took to himself wives of the daughters of the Chananites; Ada, the daughter of Aelom the Chettite; and Olibema, daughter of Ana the son of Sebegon, the Evite;
3 Basemat, de dochter van Jisjmaël, de zuster van Nebajot.
and Basemath, daughter of Ismael, sister of Nabaioth.
4 Ada baarde aan Esau Elifaz; Basemat Reoeël;
And Ada bore to him Eliphas; and Basemath bore Raguel.
5 Oholibama baarde Jeoesj, Jalam en Kórach. Dit zijn de zonen van Esau, die hem in het land Kanaän werden geboren.
And Olibema bore Jeus, and Jeglom, and Core; these [are] the sons of Esau, which were born to him in the land of Chanaan.
6 Daarna nam Esau zijn vrouwen, zonen en dochters en allen, die tot zijn gezin behoorden, met zijn kudde, runderen en al de bezittingen, die hij in het land Kanaän verworven had, en trok van zijn broer Jakob weg naar een ander land.
And Esau took his wives, and his sons, and his daughters, and all the persons of his house, and all his possessions, and all his cattle, and all that he had got, and all things whatever he had acquired in the land of Chanaan; and Esau went forth from the land of Chanaan, from the face of his brother Jacob.
7 Want zij bezaten te veel, om bij elkander te blijven; het land, waar zij woonden, kon hen wegens hun kudden niet onderhouden.
For their substance was too great for them to dwell together; and the land of their sojourning could not bear them, because of the abundance of their possessions.
8 Esau of Edom ging zich dus in het gebergte Seïr vestigen.
And Esau lived in mount Seir; Esau, he is Edom.
9 Dit is de geslachtslijst van Esau, den vader van Edom, in het gebergte Seïr.
And these [are] the generations of Esau, the father of Edom in the mount Seir.
10 Dit zijn de namen van Esau’s zonen: Elifaz, de zoon van Esau’s vrouw Ada; Reoeël, de zoon van Esau’s vrouw Basemat.
And these [are] the names of the sons of Esau. Eliphas, the son of Ada, the wife of Esau; and Raguel, the son of Basemath, wife of Esau.
11 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.
And the sons of Eliphas were Thaeman, Omar, Sophar, Gothom, and Kenez.
12 Timna was een bijvrouw van Esau’s zoon Elifaz, en zij baarde aan Elifaz Amalek. Dit waren dus zonen van Esau’s vrouw Ada.
And Thamna was a concubine of Eliphaz, the son of Esau; and she bore Amalec to Eliphas. These [are] the sons of Ada, the wife of Esau.
13 Dit waren de zonen van Reoeël: Náchat en Zérach, Sjamma en Mizza. Ze waren dus zonen van Esau’s vrouw Basemat.
And these [are] the sons of Raguel; Nachoth, Zare, Some, and Moze. These were the sons of Basemath, wife of Esau.
14 Dit waren de zonen van Esau’s vrouw Oholibama, de dochter van Ana, en kleindochter van Sibon. Zij baarde aan Esau Jeoesj, Jalam en Kórach.
And these [are] the sons of Olibema, the daughter of Ana, the son of Sebegon, the wife of Esau; and she bore to Esau, Jeus, and Jeglom, and Core.
15 Dit zijn de stamhoofden van Esau’s zonen: De zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Esau, zijn de stamhoofden van Teman, Omar, Sefo en Kenaz,
These [are] the chiefs of the son of Esau, [even] the sons of Eliphas, the firstborn of Esau; chief Thaeman, chief Omar, chief Sophar, chief Kenez,
16 Kórach, Gatam en Amalek. Ze zijn de stamhoofden van de groep Elifaz in het land Edom. Ze zijn zonen van Ada.
chief Core, chief Gothom, chief Amalec. These [are] the chiefs of Eliphas, in the land of Edom; these are the sons of Ada.
17 Dit zijn de zonen van Esau’s zoon Reoeël: De stamhoofden van Náchat, Zérach, Sjamma en Mizza. Ze zijn de stamhoofden van de groep Reoeël in het land van Edom. Ze zijn zonen van Esau’s vrouw Basemat.
And these [are] the sons of Raguel, the son of Esau; chief Nachoth, chief Zare, chief Some, chief Moze. These [are] the chiefs of Raguel, in the land of Edom; these are the sons of Basemath, wife of Esau.
18 Dit zijn de zonen van Esau’s vrouw Oholibama. De stamhoofden van Jeoesj, Jalam en Kórach. Ze zijn de stamhoofden van de groep Oholibama, de dochter van Ana, de vrouw van Esau.
And these [are] the sons of Olibema, wife of Esau; chief Jeus, chief Jeglom, chief Core. These [are] the chiefs of Olibema, daughter of Ana, wife of Esau.
19 Dit zijn dus de zonen van Esau of Edom met hun stamhoofden.
These [are] the sons of Esau, and these are the chiefs; these are the sons of Edom.
20 En dit zijn de zonen van den Choriet Seïr, de eigenlijke bewoners van het land: Lotan, Sjobal, Sibon, en Ana.
And these [are] the sons of Seir, the Chorrhite, who inhabited the land; Lotan, Sobal, Sebegon, Ana,
21 Verder Disjon, Éser en Disjan. Ze zijn de stamhoofden van de Chorieten, de zonen van Seïr, in het land Edom.
and Deson, and Asar, and Rison. These [are] the chiefs of the Chorrhite, the son of Seir, in the land of Edom.
22 De zonen van Lotan waren Chori en Hemam; de zuster van Lotan was Timna.
And the sons of Lotan [were] Chorrhi and Haeman; and the sister of Lotan, Thamna.
23 Dit zijn de zonen van Sjobal: Alwan, Manáchat, Ebal, Sjefo en Onam.
And these [are] the sons of Sobal; Golam, and Manachath, and Gaebel, and Sophar, and Omar.
24 Dit zijn de zonen van Sibon: Ajja en Ana; dit is de Ana, die de hete bronnen vond in de woestijn, toen hij de ezels van zijn vader Sibon weidde.
And these [are] the sons of Sebegon; Aie, and Ana; this is the Ana who found Jamin in the wilderness, when he tended the beasts of his father Sebegon.
25 Dit zijn de kinderen van Ana: Disjon en Oholibama, de dochter van Ana.
And these [are] the sons of Ana; Deson—and Olibema [was] daughter of Ana.
26 Dit zijn de zonen van Disjon: Chemdan, Esjban, Jitran en Keran.
And these [are] the sons of Deson; Amada, and Asban, and Ithran, and Charrhan.
27 Dit zijn de zonen van Éser: Bilhan, Zaäwan en Akan.
And these [are] the sons of Asar; Balaam, and Zucam, and Jucam.
28 Dit zijn de zonen van Disjan: Oes en Aran.
And these [are] the sons of Rison; Hos, and Aran.
29 Dit zijn dus de stamhoofden van de Chorieten: de stamhoofden van Lotan, Sjobal, Sibon, Ana,
And these [are] the chiefs of Chorri; chief Lotan, chief Sobal, chief Sebegon, chief Ana,
30 Disjon, Éser en Disjan. Het zijn de stamhoofden van de verschillende chorietische stammen in het land Seïr.
chief Deson, chief Asar, chief Rison. These [are] the chiefs of Chorri, in their principalities in the land of Edom.
31 En dit zijn de koningen, die over het land Edom regeerden, eer er een koning heerste over de zonen Israëls.
these [are] the kings which reigned in Edom, before a king reigned in Israel.
32 Béla, de zoon van Beor regeerde in Edom; zijn hofstad heette Dinhaba.
And Balac, son of Beor, reigned in Edom; and the name of his city [was] Dennaba.
33 Na de dood van Béla regeerde Jobab, de zoon van Zérach uit Bosra in zijn plaats.
And Balac died; and Jobab, son of Zara, from Bosorrha reigned in his stead.
34 Na de dood van Jobab regeerde Choesjam uit het land der Temanieten in zijn plaats.
And Jobab died; and Asom, from the land of the Thaemanites, reigned in his stead.
35 Na de dood van Choesjam regeerde Hadad, de zoon van Bedad in zijn plaats. Hij was het, die Midjan in de vlakten van Moab versloeg; zijn stad heette Awit.
And Asom died; and Adad son of Barad, who cut off Madiam in the plain of Moab, ruled in his stead; and the name of his city was Getthaim.
36 Na de dood van Hadad regeerde Samla uit Masreka in zijn plaats.
And Adad died; and Samada of Massecca reigned in his stead.
37 Na de dood van Samla regeerde Sjaoel uit Rechobot aan de rivier in zijn plaats.
Samada died; and Saul of Rhooboth by the river reigned in his stead.
38 Na de dood van Sjaoel regeerde Báal-Chanan, de zoon van Akbor in zijn plaats.
And Saul died; and Ballenon the son of Achobor reigned in his stead.
39 Na de dood van Báal-Chanan, den zoon van Akbor, regeerde Hadar in zijn plaats zijn hofstad heette Paoe. Zijn vrouw heette Mehetabel, en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab.
And Ballenon the son of Achobor died; and Arad the son of Barad reigned in his stead; and the name of his city was Phogor; and the name of his wife was Metebeel, daughter of Matraith, son of Maizoob.
40 En dit zijn de namen van de stamhoofden van Esau volgens hun familie, en naar de naam van hun woonplaats. De stamhoofden van Timna, Alwa en Jetet,
These [are] the names of the chiefs of Esau, in their tribes, according to their place, in their countries, and in their nations; chief Thamna, chief Gola, chief Jether,
41 Oholibama, Ela en Pinon,
chief Olibema, chief Helas, chief Phinon,
42 Kenaz, Teman en Mibsar,
chief Kenez, chief Thaeman, chief Mazar,
43 Magdiël en Iram. Dit zijn dus de stamhoofden van Edom volgens hun woonplaats in het land, dat zij in bezit hadden genomen. Tot zover over Esau, den stamvader van Edom.
chief Magediel, chief Zaphoin. These are the chiefs of Edom in their dwelling-places in the land of their possession; this is Esau, the father of Edom.
