< ᏉᎳ ᎶᎻ ᎠᏁᎯ ᏧᏬᏪᎳᏁᎸᎯ 2 >

1 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎥᏝ ᏗᏣᏢᏫᏍᏙᏗ ᏱᏣᎭ, ᏂᎯ ᏴᏫ ᏂᏥᎥᏉ ᏗᏧᎪᏗᏍᎩ; ᎾᎿᎭᏰᏃ ᏅᏩᏓᎴ ᏕᎯᏳᎪᏓᏁᎲ ᏨᏒ ᏕᎭᏓᏚᎪᏓᏁᎭ; ᏂᎯᏰᏃ ᏚᎪᏗᏍᎩ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎭᏛᏁᎭ.
Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen.
2 ᎠᏎᏃ ᎢᏗᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎫᎪᏗᏍᎬ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏕᎫᎪᏓᏁᎲ ᎾᏍᎩ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ.
En wij weten, dat het oordeel Gods naar waarheid is, over degenen, die zulke dingen doen.
3 ᏥᎪᏃ ᎭᏓᏅᏖᏍᎬ ᏂᎯ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᏚᎪᏓᏁᎯ ᏥᎩ ᎾᏍᎩ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᎭᏛᏁᎯ ᏥᎩ, ᏔᏚᏓᎳᎡᎵ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏭᎪᏙᏗ ᎨᏒᎢ?
En denkt gij dit, o mens, die oordeelt dengenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?
4 ᏥᎪᎨ ᏅᎵᏌᎵᏉ ᎯᏰᎸᏍᎦ ᏄᏧᏈᏍᏛ ᎤᏓᏅᏘᏳ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎬᏂᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎪᎯᏗᏳ ᎤᏁᎳᎩ ᏒᎵᏍᎬᎢ, ᏂᎦᏔᎲᎾᏉ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏘᏳ ᎨᏒ ᏣᏘᏁᎬ ᏣᏁᏟᏴᏍᏗ ᎨᏒ ᏣᏓᏅᏛᎢ?
Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?
5 ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎯᏍᏓᏱᏳ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏣᏁᏟᏴᏛ ᏂᎨᏒᎾ ᏣᎾᏫ ᎯᏟᏏᎭ ᎤᏔᎳᏬᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᏣᏤᎵ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎠᎵᏱᎶᎸᎭ ᎤᏓᎳᏬᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏚᏳᎪᏛ ᏧᏭᎪᏙᏗ ᎨᏒ ᎦᎾᏄᎪᏫᏒᎭ;
Maar naar uw hardigheid, en onbekeerlijk hart, vergadert gij uzelven toorn als een schat, in den dag des toorns, en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.
6 ᎾᏍᎩ ᎾᏂᎥ ᏧᎫᏴᎡᏗ ᏥᎩ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ;
Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken;
7 ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᏗᏅᏂᏗᏳ ᎬᎾᎢᏒ ᏧᏂᏯᏍᏗᎭ ᏗᎬᏩᎸᏌᏛ ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎵᏍᏆᏗᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᎬᏂᏛ ᏧᎫᏴᏓᏁᏗ ᏥᎩ; (aiōnios g166)
Dengenen wel, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven; (aiōnios g166)
8 Ꮎ-ᏍᎩᏂ [ ᎤᏁᎳᏅᎯ ] ᏗᏂᎦᏘᎴᎩ ᏥᎩ, ᎠᎴ ᎾᏃᎯᏳᎲᏍᎬᎾ ᏥᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒᎢ, ᏂᏚᏳᎪᏛᎾᏍᎩᏂ ᎨᏒ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᏥᎩ; ᎤᏔᎳᏬᎯᏍᏗ ᎠᎴ ᎤᎿᎭᎸᎯ ᎨᏒ ᎤᏂᎷᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Maar dengenen, die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden;
9 ᎤᏕᏯᏙᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏂᎷᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏂᎥ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏲ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ, ᎠᏂᏧᏏ ᎢᎬᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎪᎢ;
Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwade werkt, eerst van den Jood, en ook van den Griek;
10 ᏗᎬᏩᎸᏌᏛᏍᎩᏂ ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ, ᎠᎴ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎤᏂᎷᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏂᎥ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎨᏒ ᎣᏍᏛ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ, ᎠᏂᏧᏏ ᎢᎬᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎪᎢ;
Maar heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk, die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek.
11 ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏗᎦᎸᏉᏗᏍᎩ ᏱᎩ.
Want er is geen aanneming des persoons bij God.
12 ᎾᏂᎥᏰᏃ ᎩᎶ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏄᏂᎲᎾ ᎾᏍᏉ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎬᏔᏅᎾ ᎤᏂᎩᎵᏲᎢᏍᏗ; ᎠᎴ ᎾᏂᎥ ᎩᎶ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎤᏂᎯ, ᎾᏍᎩ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎨᎬᏓᏁᏗ ᏗᎨᎫᎪᏓᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ,
Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;
13 ᎥᏝᏰᏃ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᎾᏛᎩᏍᎩ ᎾᏂᏍᎦᏅᎾ ᏱᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏓᎧᏅᎢ, ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏍᎩᏂ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏚᏓᎴᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
(Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden;
14 ᏧᎾᏓᎴᏅᏛᏰᏃ ᏴᏫ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏄᏂᎲᎾ ᏥᎩ, ᎤᏅᏒ ᎤᎾᏓᏅᏖᏛ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᏱᎾᎾᏛᏁᎭ, ᎾᏍᎩ ᎯᎠ, ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏄᏂᎲᎾ ᏥᎩ, ᎤᏅᏒᏉ ᎨᏒ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎾᎾᎵᏍᏗᎭ;
Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet;
15 ᎾᏍᎩ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏅᏁᎭ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᏧᏂᎾᏫᏱ ᎪᏪᎸᎢ, ᏚᎾᏓᏅᏛ ᎾᏍᏉ ᎪᎯᏳᏙᏗᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬ ᏓᎾᏓᏚᎯᏍᏗᏍᎬ, ᎠᎴ ᏓᎾᏓᏚᏓᎴᏍᎬᎢ.
Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende).
16 ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏕᎵᏛ ᎨᏒ ᏴᏫ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᏕᎫᎪᏓᏁᎸᎭ, ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᎬᏗᏍᎬᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᎠᏆᏤᎵ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ.
In den dag wanneer God de verborgene dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie.
17 ᎬᏂᏳᏉ, ᎠᏧᏏ ᏕᏣᏙᎥ, ᎠᎴ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏣᎵᏍᎦᏍᏙᏗ, ᎠᎴ ᎯᏯᏢᏆᏍᏙᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ,
Zie, gij wordt een Jood genaamd en rust op de wet; en roemt op God,
18 ᎠᎴ ᎯᎦᏔᎭ ᏄᏍᏛ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎯᎪᏩᏘᎭ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏧᏓᎴᎿᎭᎢ ᎨᏒᎢ, ᎡᏤᏲᏅᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ;
En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen, die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet;
19 ᎠᎴ ᎥᏝ ᏱᏣᏜᏓᏏᏛᎡᎭ ᏨᏒ ᏔᏘᏂᏙᎯ ᎨᏒ ᏗᏂᎨᏫ, ᎢᎦ ᏔᏘᏍᏓᏁᎯ ᎨᏒ ᎤᎵᏏᎬ ᎠᏂᏂ,
En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen, die in duisternis zijn;
20 ᏖᏲᎲᏍᎩ ᎨᏒ ᏄᎾᏓᏅᏛᎾ, ᏗᏂᏲᎵ ᏖᏲᎲᏍᎩ, ᎾᏍᎩ ᏣᏍᏆᏂᎪᏗ ᎠᎦᏙᎥᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒ ᏗᏟᎶᏍᏔᏅᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ ᎪᏪᎸᎢ.
Een onderrichter der onwijzen, en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet.
21 ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎯ ᏅᏩᏓᎴ ᎯᏰᏲᎲᏍᎩ ᏥᎩ, ᏝᏍᎪ ᏨᏒ ᏯᏓᏕᏲᎲᏍᎦ? ᏂᎯ ᎭᎵᏥᏙᎲᏍᎬ ᏞᏍᏗ ᏣᏃᏍᎩᏒᎩ ᏣᏗᎭ, ᏥᎪ ᎢᎯᏃᏍᎩᎭ?
Die dan een anderen leert, leert gij uzelven niet? Die predikt, dat men niet stelen zal, steelt gij?
22 ᏂᎯ, ᏞᏍᏗ ᏣᏓᏲᏁᎸᎩ ᏣᏗᎭ, ᏥᎪ ᎢᎭᏓᏲᏁᎭ? ᏂᎯ, ᎤᏁᎴᏅᎯ ᏗᏰᎸᎯ ᏥᏕᎯᏂᏆᏘᎭ, ᏥᎪ ᏂᎯ ᎪᎱᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗ ᎯᏐᏢᏗᎭ?
Die zegt, dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige?
23 ᏂᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏣᏢᏆᏙᏗᎭ, ᎯᏲᏍᏗᏍᎬᏍᎪ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᏐᏢᎯ ᏂᏴᏁ ᎤᏁᎳᏅᎯ?
Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet?
24 ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᏚᏙᎥ ᎬᏩᏂᏐᏢᏗ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎠᏁᎲᎢ ᏂᎯ ᎢᏨᏂᏌᏛ, ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸᎢ.
Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is.
25 ᎠᎱᏍᏕᏍᏗᏰᏃ ᎨᏒ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᏣᏍᏕᎵᎭ ᎢᏳᏃ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᏱᎿᎭᏛᏁᎭ; ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎯᏲᏍᏗᏍᎩ ᏱᎩ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ, ᎡᏣᎱᏍᏕᏎᎸᎯ ᎨᏒ ᎡᏣᎱᏍᏕᏎᎸᎯᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ.
Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden.
26 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᎠᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏯᏍᏆᏂᎪᏗᎭ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅᎢ, ᏝᏍᎪ ᎾᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎾ ᎨᏒ ᎠᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᎨᏒ ᎠᏥᏰᎸᎾᏁᏗ ᏱᎦᎩ?
Indien dan de voorhuid de rechten der wet bewaart, zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis gerekend worden?
27 ᎠᎴ ᏝᏍᎪ ᎠᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ, ᎾᏍᎩ ᎤᏕᏅᏉ ᏄᏍᏛ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᏍᏆᏂᎪᏗᏍᎩ ᏱᏙᎨᏧᎪᏓᏏ ᏂᎯ, ᎪᏪᎵ ᎠᎴ ᎠᎱᏍᏕᏍᏗ ᎨᏒ ᏗᎬᏗ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎯᏲᏍᏗᏍᎩ?
En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt?
28 ᎥᏝᏰᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏧᏏ ᏱᎩ, ᎦᏚᏉ ᎢᏗᏢ ᎠᏧᏏ ᏱᎩ; ᎥᏝ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᎱᏍᏕᏍᏗ ᎨᏒ ᏱᎩ, ᎦᏚᏉ ᎢᏗᏢ ᎤᏇᏓᎸᏉ ᏱᎩ;
Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is;
29 ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎠᏧᏏ, ᎾᏍᎩ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎠᏧᏏ ᏥᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᎱᏍᏕᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎾᏫᏱ ᎡᎯ ᏥᎩ, ᎤᏓᏅᏙᎩᎯ ᎡᎯ, ᎥᏝᏃ ᎪᏪᎵᏉ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᏗᎧᎿᎭᏩᏕᎩ; ᎾᏍᎩ ᎥᏝ ᏴᏫᏉ ᎬᏩᎸᏉᏙᏗ ᏱᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯᏍᎩᏂ.
Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.

< ᏉᎳ ᎶᎻ ᎠᏁᎯ ᏧᏬᏪᎳᏁᎸᎯ 2 >