< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >

1 ᏥᏳᎯᏃ ᎤᏣᏅ, ᏚᏪᏐᏤᎢ, ᎤᏩᏒᏃ ᎤᏪᏚᎲ ᏭᎷᏤᎢ.
En in het schip gegaan zijnde, voer Jezus over en kwam in zijn eigen stad.
2 ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎬᏩᏘᏃᎮᎴ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏢᎩ ᎤᎸᏓᎸᎥᏍᎩ ᎦᏅᎨ ᎠᏤᏍᏙᎩᎯ; ᏥᏌᏃ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎬᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᎤᎸᏓᎸᎥᏍᎩ; ᎠᏇᏥ, ᎤᎦᎵᏍᏗᏳᏉ ᎭᏓᏅᏓᏓ, ᏣᏍᎦᏅᏨ ᎡᏣᏙᎵᎩ.
En ziet, zij brachten tot Hem een lamme, die op een bed lag. En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den lamme: Zoon, heb goeden moed, uw zonden zijn vergeven.
3 ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎢᎦᏛ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎ ᏚᎾᏓᏅᏛᎢ; ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎠᏐᏢᎢᏍᏗᎭ.
En ziet, sommigen der schriftgeleerden zeiden bij zich zelven: Deze lastert!
4 ᏥᏌᏃ ᎠᎦᏔᎮ ᏄᏍᏛ ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬᎢ, ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎦᏙᏃ ᎤᏲ ᎢᏣᏓᏅᏖᎭ ᏗᏥᎾᏫᏱ?
En Jezus hun gedachten ziende, zeide: Waarom denkt gij kwaad in uw harten?
5 ᎦᏙᎨ ᎤᏍᏗ ᎤᏟ ᎠᎯᏗᏳ ᎧᏁᎢᏍᏗᏱ, ᏥᎪ ᎯᎠ ᏱᎾᎦᏪᎠ, ᏣᏍᎦᏅᏨ ᎡᏣᏙᎵᎩ? ᎯᎠᎨ ᏱᎾᎦᏪᎠ, ᏔᎴᎲᎦ ᎠᎴ ᎨᏓ?
Want wat is gemakkelijker? te zeggen: Uw zonden zijn vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel?
6 ᎠᏗᎾ ᎢᏣᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎠᏍᎦᏅᏨ ᎬᏩᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏂ ᎡᎶᎯ, ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᎤᎸᏓᎸᎥᏍᎩ; ᏔᎴᎲᎦ, ᏣᏤᏍᏙ ᎯᎾᎩ, ᎠᎴ ᏗᏤᏅᏒ ᎮᎾ.
Maar opdat gij weten moogt dat de Zoon des menschen macht heeft, op de aarde zonden te vergeven, — toen zeide Hij tot den lamme: Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis.
7 ᏚᎴᏅᏃ ᏧᏪᏅᏒ ᏭᎶᏎᎢ.
En opstaande, ging hij heen naar zijn huis.
8 ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎤᏂᎪᎲ, ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᎸᏉᏔᏁ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᏧᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ ᏴᏫ.
Doch de scharen, dit ziende, werden bevreesd, en zij gaven God de glorie, die zulk een macht aan de menschen had gegeven.
9 ᏥᏌᏃ ᎾᎿᎭᎤᏓᏅᏒ, ᎤᎪᎲᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᎹᏚ ᏧᏙᎢᏛ, ᎤᏬᎸᎩ ᎠᏰᎵ ᎠᎫᏴᏗᏱ. ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏍᎩᏍᏓᏩᏚᎦ. ᏚᎴᏅᏃ ᎤᏍᏓᏩᏛᏒᎩ.
En Jezus, vandaar heengaande, zag een mensch zitten bij het tolhuis, Mattheüs genaamd, en Hij zeide tot hem: Volg Mij na! En hij stond op en volgde Hem.
10 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᎦᏅᎬ [ ᎠᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬ ] ᎦᎵᏦᏕ, ᎬᏂᏳᏉ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎠᏕᎸ ᎠᏂᎩᏏᏙᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎦᎾ ᎤᏂᎷᏨ ᎤᎾᏂᏢᏅᎩ ᎠᏂᏅᏜᏓᎥ ᏥᏌ ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ.
En het geschiedde toen Hij in het huis aanlag, dat vele tollenaren en zondaren kwamen en mede aanlagen met Jezus en zijn discipelen.
11 ᎠᏂᏆᎵᏏᏃ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ, ᎯᎠ ᏂᏚ ᏂᏪᏎᎸ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ; ᎦᏙᏃ ᏗᏤᏲᎲᏍᎩ ᎠᏕᎸ ᎠᏂᎩᏏᏙᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎦᎾ ᎢᏧᎳᎭ ᎢᎠᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎦ?
En de fariseërs, dit ziende, zeiden tot zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren?
12 ᏥᏌᏃ ᎤᏛᎦᏅ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏂᏚᏂᏢᎬᎾ ᎥᏝ ᎤᏚᎸᏗ ᏱᏄᎾᎵᏍᏓᏁᎰ ᏗᏓᏅᏫᏍᎩ, ᏧᏂᏢᎩᏍᎩᏂ.
Maar Jezus hoorde dit en zeide: Niet de gezonden hebben een geneesmeester noodig, maar de zieken.
13 ᎢᏤᎾᏍᎩᏂ, ᏫᏣᏕᎶᏆ ᎦᏛᎬ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏂᎦᏪᎭ; ᎠᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏆᏚᎵᎭ, ᎥᏝᏃ ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏗᏱ ᎨᏒᎢ. ᎥᏝᏰᏃ ᎾᏂᏍᎦᏅᎾ ᏱᏗᏥᏯᏅᎯᎸ, ᎠᏂᏍᎦᎾᏍᎩᏂ ᏧᏂᏁᏟᏴᏍᏗᏱ ᏚᎾᏓᏅᏛᎢ.
Maar gaat heen en leert wat het is: Barmhartigheid wil Ik en niet een offerande. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen maar zondaars.
14 ᎿᎭᏉᏃ ᏣᏂ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ [ ᏥᏌ ] ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙᏃ ᎠᏴ ᎠᏂᏆᎵᏏᏃ ᏯᏃ ᎠᎹᏟ ᏦᏨᏍᎦ, ᏂᎯᏃ ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎠᎹᏟ ᎾᏅᏍᎬᎾ ᏥᎩ?
Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de fariseërs veel, doch uw discipelen vasten niet?
15 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᏰᎵ ᏕᎨᎦᏨᏍᏗᏍᎬ ᎠᏂᎦᏔᎯ ᏱᏓᎾᏠᏱᎦ ᎠᏏᏉ ᎤᏕᏒᏂᎸᎯ ᎤᏁᎳᏗᏙᎲᎢ? ᎠᏎᏃ ᎢᎦ ᏛᎵᏱᎶᎵ ᏓᎨᏥᏯᏅᎡᎵ ᎤᏕᏒᏂᎸᎯ, ᎩᎳ ᎿᎭᏉ ᎠᎹᏟ ᏛᏅᏂ.
En Jezus zeide tot hen: Kunnen de bruiloftsgasten wel treuren, zoolang de bruidegom bij hen is? Maar er zullen dagen komen, als de bruidegom van hen is weggerukt, en dan zullen zij vasten.
16 ᎥᏝ ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏤ ᏱᎦᎳᏍᏢᏗᏍᎪ ᎤᏪᏘ ᎠᏄᏬᎩᎯ, ᎦᎳᏍᏢᏛᏰᏃ ᏴᎦᏣᎦᎸᏓ ᎠᏄᏬ, ᎤᏓᏣᎦᎸᎲᏃ ᎤᏟ ᎡᏉᎯᏳ ᏱᏂᎦᎵᏍᏓ.
Niemand zet toch een stuk ongekrompen laken op een oud kleed; want dan zou dit nieuwe stuk van het kleed afscheuren en de scheur zou nog erger worden.
17 ᎥᏝ ᎠᎴ ᎢᏤ ᎩᎦᎨ-ᎠᏗᏔᏍᏗ ᏧᏪᏘ ᏗᏑᏢᏛ ᏱᏓᏂᏟᏍᏗᏍᎪᎢ; ᏗᏑᏢᏛᏰᏃ ᏱᏓᏓᏣᎦᎸ, ᎠᎴ ᎩᎦᎨ-ᎠᏗᏔᏍᏗ ᏯᏤᏬᎩ, ᏗᏑᏢᏛᏃ ᏱᏓᏲᎩ. ᎢᏤᏍᎩᏂ ᎩᎦᎨ-ᎠᏗᏔᏍᏗ ᏗᏤ ᏗᏑᏢᏛ ᏓᏂᏟᏍᏗᏍᎪᎢ, ᎢᏧᎳᏃ ᏚᏂᏍᏆᏂᎪᏙᎢ.
Ook giet men geen jongen wijn in oude zakken; want dan zouden de zakken barsten, en de wijn zou wegvloeien, en de zakken zouden verloren zijn. Maar jongen wijn giet men in nieuwe zakken, en dan blijven beide bewaard.
18 ᎠᏏᏉ ᎾᏍᎩ ᏂᏕᎦᏪᏎᎲᎩ, ᎬᏂᏳᏉ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᏄᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎤᎷᏨ ᎤᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏇᏥ ᎠᎨᏳᏣ ᎦᏳᎳ ᎤᏲᎱᏏᏕᎾ. ᎠᏗᎾ ᎮᎾ, ᎯᏯᏒᏂᎸᎭ, ᎠᎭ ᏛᎠᏛᏂᏗᏉ.
En terwijl Hij dit tot hen sprak, ziet, een overste kwam tot Hem, die Hem aanbad en zeide: Mijn dochter is zoo even gestorven, maar kom Gij, leg uw hand op haar, en zij zal leven.
19 ᏥᏌᏃ ᏚᎴᏅ ᎤᏍᏓᏩᏛᏒᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ.
En opstaande, volgde Jezus hem met zijn discipelen.
20 ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎠᎨᏴ ᎤᏢᎩ ᎩᎬ ᎤᏪᏅᎡᎯ ᏔᎳᏚ ᏧᏕᏘᏴᏓ ᎢᎬᏩᎵᏍᏔᏅᎯ, ᎣᏂᏗᏢ ᎤᎷᎯᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎦᏓᎷᏯᏛ ᎤᏄᏩᎥ ᎤᏒᏁᎸᎩ.
En ziet, een vrouw die twaalf jaar lang het bloedvloeien gehad had, kwam van achteren tot Hem en raakte den boord van zijn kleed aan;
21 ᎯᎠᏰᏃ ᏄᏪᏎ ᎤᏓᏅᏛᎢ; ᎢᏳᏃ ᎤᏄᏩᎥᏉ ᏯᏆᏒᏂᎸ, ᎠᏎ ᏯᏆᏗᏫ.
want zij zeide bij zich zelve: Als ik zijn kleed maar aanraak, zal ik genezen zijn.
22 ᏥᏌᏃ ᎤᎦᏔᎲᏒ ᎠᎴ ᎤᎪᎲ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏇᏥ, ᎤᎦᎵᏍᏗᏉ ᎭᏓᏅᏓᏓ. ᏦᎯᏳᏒ ᏣᏗᏫᏍᏓ. ᎠᎨᏴᏃ ᎾᎯᏳᏉ ᎤᏗᏩᏒᎩ.
En Jezus zich omkeerende, en haar ziende, zeide: Dochter, heb goeden moed! uw geloof heeft u behouden! En de vrouw was gezond van die zelfde ure.
23 ᏥᏌᏃ ᏄᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎦᏁᎸ ᎤᎷᏨ, ᎠᎴ ᏚᎪᎲ ᏗᏂᏤᎷᎯᏍᎩ, ᎠᎴ ᏴᏫ ᏓᏂᏴᎬᎢ,
En toen Jezus in het huis van den overste kwam, en de fluitspelers en het woelende volk zag,
24 ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏣᏓᏅᎾ, ᎾᎪᏃ ᎤᏲᎱᏒᎯ ᏱᎩ ᎠᎨᏳᏣ; ᎦᎵᎭᏉᏍᎩᏂ. ᎥᎬᏩᏰᏣᏍᏔᏅᏉᏃ.
zeide Hij: Gaat weg, want het meisje is niet gestorven, maar het slaapt! En zij lachten Hem uit.
25 ᎨᏥᏄᎪᏫᏒᏃ ᏴᏫ, ᎤᏴᎸᎩ ᎤᏬᏰᏂ ᎤᏂᏴᎲᎩ, ᎠᎨᏳᏣᏃ ᏚᎴᏅᎩ.
Maar toen het volk was weggejaagd, ging Hij binnen, en Hij greep haar hand. En het meisje stond op.
26 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏚᏃᏣᎶᏥᏙᎸᎢ ᎾᎿᎭᏂᎬᎾᏛ ᏚᏰᎵᏏᏙᎸᎩ.
En het gerucht hiervan liep door die geheele landstreek.
27 ᏥᏌᏃ ᎾᎿᎭᎤᏓᏅᏒ, ᎠᏂᏔᎵ ᏗᏂᎨᏫ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏒᎩ, ᎤᏁᎷᎬᎩ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎬᎩ, ᏍᎩᏂᏙᎵᎩ ᏂᎯ ᏕᏫ ᎤᏪᏥ.
En toen Jezus vandaar wegging, volgden Hem twee blinden, roepende en zeggende: Ontferm U over ons, o Zoon van David!
28 ᎦᎵᏦᏕᏃ ᎤᏴᎸ, ᏗᏂᎨᏫ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏍᏙᎯᏳᎲᏍᎦᏍᎪ ᏰᎵ ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏆᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ? ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎥᎥ, ᏣᎬᏫᏳᎯ.
En als Hij in huis was gekomen, kwamen de blinden tot Hem, en Jezus zeide tot hen: Gelooft gij dat Ik dat kan doen? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!
29 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏒᏁᎸ ᏗᏂᎦᏙᎵ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏄᏍᏛ ᎢᏍᏙᎯᏳᎲᏍᎬ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᏍᏓᎵᏍᏓᏏ.
Toen opende Hij hun oogen, zeggende: Naar uw geloof geschiede u!
30 ᏗᏂᎦᏙᎵᏃ ᏚᎵᏍᏚᎩᏒᎩ. ᏥᏌᏃ ᏚᏅᏍᏓᏕᎸᎩ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᎤᏙᎴᎰᏒᎩ.
En hun oogen werden geopend. En Jezus verbood hun streng, zeggende: Ziet toe, dat het niemand wete.
31 ᎠᏎᏃ ᎤᎾᏓᏅᏒᏉ ᏚᏂᏃᏣᎳᏅᎩ ᎾᎿᎭᏂᎬᎾᏛᎢ.
Maar zij uitgaande, maakten Hem ruchtbaar in die gansche landstreek.
32 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏄᎪᎬᎢ ᎬᏂᏳᏉ ᎩᎶ ᎬᏩᏘᏃᎮᎸᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏩᎨᏫ, ᎠᏍᎩᎾ ᎤᏯᎢ.
Terwijl dezen nu uitgingen, bracht men tot Hem een stommen mensch, die door een boozen geest bezeten was.
33 ᎠᏍᎩᎾᏃ ᎠᏥᏄᎪᏫᏒ ᎤᏩᎨᏫ ᎤᏬᏂᏒᎩ. ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏳ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᎪᎲᎯ ᏱᎩ ᎢᏏᎵᏱ.
En toen de booze geest was uitgedreven, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Nooit is zoo iets in Israël gezien!
34 ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎠᏂᏍᎩᎾ ᎤᎾᏤᎵ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎬᏗᎭ ᏥᏕᎦᏄᎪᏫᏍᎦ ᎠᏂᏍᎩᎾ.
Maar de fariseërs zeiden: Door den overste der booze geesten werpt Hij de booze geesten uit.
35 ᏥᏌᏃ ᏂᎦᎥ ᏧᏛᎾ ᏕᎦᏚᎲ ᎠᎴ ᏧᏍᏗ ᏕᎦᏚᎲ ᎤᏪᏙᎸᎩ, ᏓᏕᏲᎲᏍᎬᎩ ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎬᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎧᏃᎮᏍᎬᎩ, ᎠᎴ ᏕᎧᏅᏫᏍᎬ ᏂᎦᎥ ᏚᏂᏢᎬ ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎥᏳᎩ ᏴᏫ ᎤᏂᏱᎵᏕᎲᎢ.
En Jezus trok door al de steden en vlekken, leerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des koninkrijks en genezende alle ziekten en kwalen onder het volk.
36 ᏚᎪᎲᏃ ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ, ᏚᏪᏙᎵᏨᎩ, ᎤᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᏩᎾᏉ ᏓᏂᎶᎬᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏗᎦᎴᏲᏨᎯ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎠᏫ ᎤᏂᏃᏕᎾ ᏁᎲᎾ ᏥᎨᏐ ᎤᏂᎦᏘᏯ.
En de scharen ziende, werd Hij over hen bewogen, omdat zij geplunderd en uitgeput waren, als schapen die geen herder hebben.
37 ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᎭᎸ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ; ᎡᏉᎯᏳ ᏠᎨᏏ ᎤᎦᏛᎾᏨᎯ, ᎠᏎᏃ ᎠᏂᎦᏲᎵᏳ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ.
Toen zeide Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders.
38 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎡᏥᏔᏲᏏ ᎤᎶᎨᏛ ᏧᏅᏍᏗᏱ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᎤᎦᏛᎾᏤᎸᎢ.
Bidt dan den Heere van den oogst dat Hij arbeiders in zijn oogst uitzende.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >