< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 16 >

1 ᎠᏂᏆᎵᏏᏃ ᎠᎴ ᎠᏂᏌᏚᏏ ᎤᏂᎷᏨᎩ, ᎬᏩᎪᎵᏰᏍᎬᏃ ᎬᏩᏔᏲᏎᎸᎩ ᏧᎾᏄᎪᏫᏎᏗᏱ ᎤᏰᎸᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏓᏳᎶᏒᎯ.
Nu kwamen de farizeën en sadduceën Hem op de proef stellen, en verlangden, dat Hij hun een teken van de hemel zou tonen.
2 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎤᏒᏂᎦᎵᏍᏓ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏍᎪᎢ; ᎤᎸᎦᎵᏱᏌᏛ ᎨᏎᏍᏗ, ᎦᎸᎶᏰᏃ ᎩᎦᎨᎢᏳ ᎢᎩ.
Maar Hij antwoordde hun: ‘s Avonds zegt gij: Mooi weer, want de hemel ziet rood;
3 ᏑᎾᎴᏃ ᏥᎨᏐᎢ, ᎪᎯ ᎢᎦ ᏥᎩ ᏛᎦᎿᎭᏂ, ᎦᎸᎶᏰᏃ ᎩᎦᎨᎢᏳ ᎢᎩ, ᎠᎴ ᎢᎦᎶᎩᎵᏰᎭ, ᎢᏣᏗᏍᎪᎢ. ᎢᏣᏠᎾᏍᏗ, ᏰᎵᏉ ᎢᏣᏙᎴᎰᏍᎪ ᏄᏍᏛ ᎦᎸᎶᎢ, ᏝᏍᎪᏃ ᏰᎵ ᎨᏣᏙᎴᎰᎯᏍᏗ ᏱᎩ ᎤᏰᎸᏛ ᎢᏳ ᎵᏍᏔᏂᏓᏍᏗ ᎨᏒᎢ?
en ‘s morgens: Vandaag lelijk weer, want de hemel is somber. Het uitzicht van de hemel weet gij te beoordelen, maar kunt gij het dan de tekenen der tijden niet?
4 ᎤᏂᏲ ᎠᎴ ᎤᏂᏁᎫᏥᏛ ᏣᏁᎭ ᎤᏂᏲᎰ ᎤᏰᎸᏛᎢ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏴᎦᎨᎦᎵᏍᎪᎸᏓᏏ ᎤᏰᎸᏛᎢ, ᏦᎾ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᏤᎵ ᎤᏰᎸᏛ ᎤᏩᏒ. ᏚᏓᏅᎡᎸᏃ ᎤᏂᎩᏒᎩ.
Een boos en overspelig geslacht vraagt een teken; en geen teken zal het gegeven worden, dan het teken van Jonas den profeet. Hij liet hen staan en ging heen.
5 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᏚᏂᏐᏨ ᎤᏅᎨᏫᏒᎯ ᎨᏒᎩ ᎤᎾᏕᏃᏗᏱ.
Bij de overvaart vergaten zijn leerlingen, brood mee te nemen.
6 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᎠᎪᏙᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᏌᏚᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
Jesus sprak tot hen: Let op, en wacht u voor het zuurdeeg der farizeën en sadduceën.
7 ᎤᏂᏃᎮᎸᎩᏃ ᎨᏒ ᎤᏅᏒ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏂᎦᏕᏅᎾ ᏥᎩ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ.
Ze bespraken dat met elkander, en zeiden: Dat is, omdat we geen brood hebben meegenomen.
8 ᏥᏌᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎤᏍᏗ ᎢᏦᎯᏳᎯ, ᎦᏙᏃ ᎢᏨᏒ ᎨᏒ ᎢᏥᏃᎮᎭ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗ ᏂᏥᏰᎲᎾ ᎨᏒᎢ?
Jesus bemerkte het, en sprak: Wat bespreekt gij toch met elkander, kleingelovigen? Dat gij geen brood hebt?
9 ᏝᏍᎪ ᎠᏏ ᏱᏦᎵᎦ, ᎠᎴ ᏝᏍᎪ ᏱᏣᏅᏔ ᎯᏍᎩ ᎦᏚ ᎠᎴ ᎯᏍᎩ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᏥᎾᏂᎥᎩ, ᎠᎴ ᎢᏯᎧᎵᎢ ᏔᎷᏣ ᎢᏧᏖᏒᎢ?
Begrijpt gij dan nog niet, en herinnert gij u niet de vijf broden voor vijf duizend mensen, en hoeveel korven gij verzameld hebt?
10 ᎠᎴ ᎦᎵᏉᎩ ᎦᏚ ᏅᎩᏃ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᏥᎾᏂᎥᎩ, ᎠᎴ ᎢᏯᎧᎵᎢ ᏔᎳᏣ ᎢᏧᏖᏒᎢ?
En de zeven broden voor vier duizend mensen, en hoeveel manden gij verzameld hebt?
11 ᎦᏙ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗ ᏂᏦᎵᎬᎾ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏂᏨᏪᏏ ᏝᏍᎩᏂ ᎦᏚ ᏱᏥᏛᎦ, ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᎠᎪᏙᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᏌᏚᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ, ᏥᏨᏲᏏ?
Waarom begrijpt gij niet, dat Ik niet sprak over brood, toen ik zei: Wacht u voor het zuurdeeg der farizeën en sadduceën?
12 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏃᎵᏨᎩ ᏄᏂᏁᏤᎲᎾ ᎨᏒ ᎤᏁᏯᏙᎢᏍᏗᏱ ᎦᏚ ᎠᎪᏙᏗ, ᏓᎾᏕᏲᎲᏍᎬᏍᎩᏂ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᏌᏚᏏ.
Nu begrepen ze, dat Hij hun niet gezegd had, zich te wachten voor het zuurdeeg van brood, maar voor de leer van farizeën en sadduceën.
13 ᏥᏌᏃ ᎤᎷᏨ ᏏᏌᎵᏱ ᏇᎵᎩᏱ, ᏚᏛᏛᏅᎩ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏴ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏥᎩ ᎦᎪ ᎬᏉᏎᎰ ᏴᏫ?
Toen Jesus in de streek van Cesarea Filippi was gekomen, ondervroeg Hij zijn leerlingen: Wie zeggen de mensen, dat de Mensenzoon is?
14 ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎢᎦᏛ ᏣᏂ ᏗᏓᏬᏍᎩ [ ᎨᏦᏎᎰᎢ, ] ᎢᎦᏛᏃ ᎢᎳᏯ, ᎠᏂᏐᎢᏃ ᏤᎵᎹᏯ ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎨᏒᎢ.
Ze zeiden: Sommigen zeggen: Johannes de Doper; anderen: Elias; weer anderen: Jeremias of een van de profeten.
15 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏂᎯᎾᏃ ᎦᎪ ᏍᎩᏲᏎᎭ?
Hij zeide hun: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?
16 ᏌᏩᏂᏃ ᏈᏓ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᎶᏁᏛ ᏂᎯ, ᎬᏂᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ.
Simon Petrus antwoordde: Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God!
17 ᏥᏌᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎣᏏᏳ ᎢᏣᎵᏍᏓᏁᏗ ᏂᎯ ᏌᏩᏂ ᏦᎾ ᎤᏪᏥ; ᎥᏝᏰᏃ ᎤᏇᏓᎵ ᎠᎴ ᎩᎬ ᎾᏍᎩ ᏱᏣᎾᏄᎪᏫᏎᎸ, ᎡᏙᏓᏍᎩᏂ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ.
Jesus antwoordde: Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona; want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemel is.
18 ᎠᏴᏃ ᎯᎠ ᏂᎬᏪᏎᎭ; ᏈᏓ ᏂᎯ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏂ ᎯᎠ ᏅᏲᎯ ᏓᎦᏁᏍᎨᎯ ᎠᏆᏤᎵ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎤᎾᏓᏡᎬᎢ, ᎠᎴ ᏨᏍᎩᏃᎢ ᏓᏍᏚᎲᎢ ᎡᏍᎦ ᎢᏳᏅᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏎᏍᏗ. (Hadēs g86)
En Ik, Ik zeg u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Hadēs g86)
19 ᎠᎴ ᏗᏍᏚᎢᏍᏗ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᏧᏤᎵ ᏙᏓᎬᏕᎵ, ᏂᎦᎥᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᎭᎸᎢᎮᏍᏗ ᎡᎶᎯ, ᎦᎸᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎦᎸᎳᏗ, ᏂᎦᎥᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᎭᎸᎩᏍᎨᏍᏗ ᎡᎶᎯ ᎦᎸᎩᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎦᎸᎳᏗ.
En u zal Ik de sleutels geven van het rijk der hemelen. En al wat ge op aarde zult binden, zal ook in de hemel gebonden zijn; en al wat ge op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn.
20 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏅᏍᏓᏕᎸᎩ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎩᎶ ᎤᏂᏃᏁᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎤᏩᏒ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᏒᎢ.
Toen gebood Hij zijn leerlingen, aan niemand te zeggen, dat Hij de Christus was.
21 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎤᎴᏅᎲᎩ ᏚᏃᏁᎸᎩ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎠᏎ ᎤᏪᏅᏍᏗᏱ ᎨᏒ ᏥᎷᏏᎵᎻ, ᎠᎴ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏧᎩᎵᏲᏤᏗᏱ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ; ᎠᎴ ᎠᏥᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ ᏧᎴᏗᏱ.
Van toen af begon Jesus zijn leerlingen er op te wijzen, dat Hij naar Jerusalem moest gaan, dat Hij veel moest lijden van oudsten, opperpriesters en schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden, en op de derde dag verrijzen.
22 ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᎢᏴᏛ ᏭᏘᏅᏍᏔᏅ ᎤᎴᏅᎲᎩ ᎤᏓᏅᏍᏓᏕᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏭᏅᏍᏙᎯ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᏱᏅᎨᏣᎵᏍᏓᏏ.
Petrus trok Hem ter zijde, en begon Hem tegen te spreken: Dat nooit, Heer; zo iets zal U niet overkomen.
23 ᎤᎦᏔᎲᏒᏃ ᎯᎠ ᎾᏥᏪᏎᎸ ᏈᏓ; ᎠᏆᏐᎭᏛ ᎭᎴᎲᎦ, ᏎᏓᏂ, ᏗᏍᏉᏕᏍᏗᏍᎩᏉ ᏂᎯ, ᎥᏝᏰᏃ ᏯᏓᏅᏕᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ, ᏴᏫᏉᏍᎩᏂ ᎤᎾᏤᎵ ᎭᏓᏅᏕᎭ.
Maar Hij keerde zich om, en zei tot Petrus: Ga weg van Mij, satan; ge zijt Mij een ergernis. Want ge zijt niet bedacht op wat God wil, maar slechts op wat de mensen willen.
24 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ; ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ ᎠᎩᏍᏚᏩᏛᏍᏗᏱ, ᎠᏓᏓᏱᎮᏍᏗ ᎤᏩᏒ, ᎠᎴ ᏧᏓᎿᎭᏩᏛ ᎠᏱᏍᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᎩᏍᏓᏩᏕᎨᏍᏗ.
Toen sprak Jesus tot zijn leerlingen: Zo iemand mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen.
25 ᎩᎶᏰᏃ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ ᎤᏍᏕᎸᏗᏱ ᎬᏅᎢ, ᎤᏲᎱᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎩᎶᏃ ᎤᏲᎱᏎᎮᏍᏗ ᎬᏅᎢ, ᎠᏴ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎤᏩᏛᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen; maar wie om Mij het leven verliest, zal het vinden.
26 ᎦᏙ ᏴᏫ ᏳᏁᏉᏥ ᎢᏳᏃ ᎡᎳᏂᎬ ᎤᏤᎵ ᏱᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎤᏓᏅᏙᏃ ᏳᏲᎱᏎᎸ; ᎠᎴ ᎦᏙ ᏯᎲᎦ ᏴᏫ ᏱᎦᏁᏟᏴᏍᏓ ᎤᏓᏅᏙ.
Wat baat het den mens, zo hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel? Of wat zal de mens in ruil geven voor zijn ziel?
27 ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᏓᎦᎷᏥ ᎤᏙᏓ ᎤᏤᎵ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏄᏬᏍᏕᏍᏗ, ᎠᎴ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᏓᏘᏁᎮᏍᏗ; ᎿᎭᏉᏃ ᏙᏛᎫᏴᎡᎵ ᎾᏂᎥ ᏴᏫ ᏄᏍᏛ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ.
Want de Mensenzoon zal met zijn engelen komen in de heerlijkheid van zijn Vader, en dan zal Hij iedereen volgens zijn werken vergelden.
28 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎩᎶ ᎠᏂ ᏓᏂᏙᎦ ᎥᏝ ᏴᏛᎾᏙᎴᎰᏏ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎬᏂ ᎠᏂᎪᎲᎭ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎾᎿᎭᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎦᎾᏄᎪᏥᎸᎭ.
Voorwaar, Ik zeg u: daar zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen smaken, voordat ze den Mensenzoon zien komen in zijn koninkrijk.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 16 >