< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 14 >

1 ᎾᏁᏳ ᎡᎶᏛ ᏅᎩ ᎢᎦᏚᎩ ᎨᏒ ᏍᏓᏚᎩ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎤᏛᎦᏁ ᏕᎦᏃᏣᎸ ᏥᏌ.
In dien tijd hoorde de vorst Herodes het gerucht van Jezus,
2 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ; ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏣᏂ ᏗᏓᏪᏍᎩ; ᏙᎤᎴᏅ ᏧᏲᎱᏒᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗᏳ ᏥᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎭ.
en zeide tot zijn dienaren: Deze is Johannes de Dooper; hij is verrezen van de dooden en daarom werken die krachten in hem.
3 ᎡᎶᏛᏰᏃ ᎤᏂᏴᎮ ᏣᏂ ᎠᎴ ᎤᎸᎴᎢ ᎠᎴ ᎤᏍᏚᏁ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ, ᏈᎵᎩ ᎡᎶᏛ ᏗᎾᏓᏅᏟ ᎤᏓᎵᎢ ᎡᎶᏗᏏ ᏧᏙᎢᏛ ᎤᏍᏛᏗᏍᎨᎢ.
Want Herodes had Johannes gevangen en gebonden en hem in de gevangenis gezet om Herodias, de vrouw van zijn broeder Filippus.
4 ᏣᏂᏰᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᎡᎶᏛ; ᎥᏝ ᏚᏳᎪᏛ ᏱᎩ ᎾᏍᎩ ᏣᏓᏰᎭ.
Want Johannes had tot hem gezegd: Gij moogt haar niet hebben.
5 ᎠᎴ ᎤᏚᎵᏍᎨ ᎤᎯᏍᏗᏱ, ᎠᏎᏃ ᏓᏍᎦᎢᎮ ᏴᏫ, ᎠᏙᎴᎰᏍᎩᏰᏃ ᎤᏂᏰᎸᏎ ᏣᏂ.
En hij wilde hem dooden, maar vreesde het volk, want zij hielden hem voor een profeet.
6 ᎠᏎᏃ ᎿᎭᏉ ᎡᎶᏛ ᎤᏕᏅ ᎢᏳ ᎢᎦ ᏚᏂᎳᏫᏨ, ᎡᎶᏗᏏ ᎤᏪᏥ ᎠᏛ ᎤᎾᎵᏍᎩᎡᎴᎢ, ᎠᎴ ᎣᏎ ᎤᏰᎸᏁ ᎡᎶᏛ.
Maar toen de kroningsdag van Herodes gevierd werd, danste de dochter van Herodias in het midden, en behaagde aan Herodes.
7 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏎᎵᏔᏁ ᎤᏚᎢᏍᏓᏁᎴ ᎤᏁᏗᏱ ᏄᏍᏛᏉ ᎤᏔᏲᎸᎢ.
Daarom beloofde hij onder eede dat hij haar geven zou wat zij zou begeeren.
8 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏥ ᎤᏪᏲᏅᎯ ᏂᎨᏎᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎠᏂ ᏍᎩᏲᎮᎸᎭ ᏣᏂ ᏗᏓᏬᏍᎩ ᎤᏍᎪ ᎠᏖᎵᏙ ᎦᎶᏕᏍᏗ.
En zij, door haar moeder vooraf opgezet, zeide: Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes den Dooper.
9 ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎤᏲᎢᏳ ᎤᏰᎸᏁᎢ, ᎠᏎᏃ ᎤᏎᎵᏔᏅᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎾᏍᎩ ᎠᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎩ ᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏁᎢ, ᎤᏁᏤ ᎠᏥᏁᏗᏱ.
En de koning werd bedroefd; doch om de eeden en ter wille van de gasten, gebood hij het haar te geven.
10 ᎤᏓᏅᏎᏃ ᏭᏂᏍᎫᏕᏎ ᏣᏂ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ.
En hij zond heen en onthoofdde Johannes in de gevangenis.
11 ᎤᏍᎪᏃ ᎤᏂᏲᎴ ᎠᏖᎵᏙᎩᎯ, ᎠᎴ ᎤᏂᏁᎴ ᎠᏛ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏥ ᏭᏁᎴᎢ.
En zijn hoofd werd gebracht op een schotel en aan het meisje gegeven, en zij bracht het aan haar moeder.
12 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎤᏂᎷᏤ ᎠᎴ ᎤᏂᏁᏎ ᎠᏰᎸᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᏂᏌᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᏁᏅᏎ ᏭᏂᏃᏁᎴ ᏥᏌ.
En zijn discipelen kwamen en namen het lijk weg en begroeven het, en zij kwamen het aan Jezus berichten.
13 ᏥᏌᏃ ᎤᏛᎦᏅ, ᏥᏳ ᎤᏦᏔᏅᎩ ᎾᎿᎭᎤᏂᎩᏒᎩ ᎤᏓᏰᎵᎸ ᎢᎾᎨ ᏭᎶᏒᎩ. ᎿᎭᏉᏃ ᏴᏫ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎡᎳᏗ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᎡᎩ ᏕᎦᏚᎲ ᏙᏓᏳᏁᏅᏒᎩ.
En toen Jezus het hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een eenzame plaats, alleen.
14 ᏥᏌᏃ ᎤᏣᎢᏒ ᏚᎪᎲᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ, ᎠᎴ ᏚᏪᏙᎵᏨᎩ, ᎠᎴ ᏚᏅᏩᏅᏧᏂᏢᎩ.
En de scharen dit vernemende, volgden Hem te voet uit de steden, en toen Hij uitging zag Hij een groote schare, en kreeg innerlijk medelijden met hen, en genas hun kranken.
15 ᎤᏒᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎬᏩᏍᏓᏩᏙᎯ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎠᏂ ᎢᎾᎨᏉ, ᎠᎴ ᎢᎦ ᎤᎶᏐᏂᏗ, ᏥᏤᎾᏉᏃ ᎩᏲᏏ ᎯᎠ ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ, ᎠᎴ ᏙᏗᎦᏚᎲ ᏫᎠᏂᎶᎯ, ᎾᎿᎭᎤᏅᏒ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ ᎤᏂᏩᏒᎭ.
En toen het avond geworden was, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is al voorbij; laat nu de scharen van U, opdat zij heengaan naar de dorpen en voor zich zelven spijzen koopen.
16 ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᎠᏎ ᎥᎤᏁᏅᏍᏗ ᏱᎩ, ᏂᎯᏉ ᏗᏤᎳᏍᏓ.
Maar Jezus zeide tot hen: Het is niet noodig dat zij weggaan: geeft gij hun te eten.
17 ᎯᎠᏃ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏂ ᎯᏍᎩᏉ ᎦᏚ ᏙᎩᎭ, ᏔᎵᏉᏃ ᎠᏣᏗ.
Maar zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf brooden en twee visschen!
18 ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏂ ᏗᏍᎩᏲᎯᏏ.
En Hij zeide: Brengt Mij die hier.
19 ᏚᏁᏤᎸᏃ ᎤᏂᏣᏘ ᎧᏁᏍᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᎾᏅᏗᏱ, ᏚᎩᏒᏃ ᎯᏍᎩ ᎦᏚ ᎠᎴ ᏔᎵ ᎠᏣᏗ ᏚᏁᏒ, ᎦᎸᎳᏗᏃ ᏫᏚᎧᎾᏅ ᎤᎵᎮᎵᏨᎩ, ᎠᎴ ᏚᎬᎭᎷᏴ ᏚᏁᎸᎩ ᎦᏚ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᎾᏍᎩᏃ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏂᏣᏘ ᏫᏚᏂᏁᎸᎩ.
En Hij gebood de scharen neder te zitten op het gras, en Hij nam de vijf brooden en de twee visschen en zag op naar den hemel en dankte. En de brooden gebroken hebbende, gaf Hij ze aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de scharen.
20 ᏂᎦᏛᏃ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏅᎩ ᎠᎴ ᏚᏃᎸᏒᎩ, ᎠᎴ ᎤᏄᏘᏒᎩ ᎤᎵᎬᎭᎷᏴᎯ ᎤᏘᏴᎯ ᏔᎳᏚ ᎢᏯᎧᎵᎢ ᏔᎷᏣ.
En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen het overschot der stukken op, twaalf volle korven.
21 ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏅᎯᏃ ᎯᏍᎩᎭ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎾᏂᎥᎩ, ᏂᏓᏁᏢᏛᎾ ᎠᏂᎨᏴ ᎠᎴ ᏗᏂᏲᎵ.
Zij nu, die gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen.
22 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏥᏌ ᏚᏅᏫᏍᏔᏅᎩ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏥᏳᎯ ᎤᎾᏦᏗᏱ, ᎠᎴ ᎢᎬᏱ ᏂᏚᏂᏐᎯᏍᏗᏱ ᎠᏏ ᏓᏰᎵᎯᏍᏗᏍᎬ ᎤᏂᏣᏘ.
En Jezus dwong terstond de discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit naar de overzijde te varen, terwijl Hij de scharen van zich zou laten.
23 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏰᎵᎯᏍᏔᏅ ᎤᏂᏣᏘ ᎣᏓᎸ ᎤᎿᎭᎷᏒᎩ ᎤᏩᏒ ᎨᏒᎢ, ᎤᏓᏙᎵᏍᏔᏅᏒᎩ. ᎤᏒᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎾᎿᎭᎤᏩᏒᏉ ᎨᏒᎩ.
En toen Hij de scharen van zich gelaten had, ging Hij alleen op den berg om te bidden. En het was avond en Hij was alleen.
24 ᏥᏳᏃ ᎿᎭᏉ ᎠᏰᎵ ᎥᏓᎵ ᏩᏂᏂᏒᎩ ᎤᏝᏗᏍᏔᏂᏙᎲ ᎠᎹ ᏓᎵᏍᏗᎳᏁᎬᎢ, ᎤᏃᎴᏰᏃ ᎢᎬᏱᏢ ᏓᏳᎦᏛᎩ.
Het schip nu was al midden in de zee, geslingerd door de golven, want zij hadden tegenwind.
25 ᎿᎭᏉᏃ ᏅᎩᏁ ᎢᏳᎾᏓᏁᏟᏴᏛ ᎨᏒ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏒᏃᏱ ᏥᏌ ᏫᏚᎷᏤᎸᎩ ᎥᏓᎵ ᎦᏚᎢ ᎠᎢᏒᎩ.
En in de vierde nachtwake kwam Hij tot hen af, wandelende op de zee.
26 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎪᎲ ᎥᏓᎵ ᎦᏚᎩ; ᎠᎢᏒᎢ ᎤᎾᏓᏅᏖᏔᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎾᏰᎯ ᎯᎠ. ᎠᏂᏍᎦᎢᎲᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎾᎵᏍᏔᏅᎩ.
En zij, Hem op de zee ziende wandelen, ontroerden en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van vreeze.
27 ᎠᏎᏃ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏥᏌ ᏚᏁᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎤᎦᎵᏍᏗᏉ ᎢᏣᏓᏅᏓᏓ, ᎠᏴᏉᏰᏃ, ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᎦᎢᎮᏍᏗ.
Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Hebt moed, Ik ben het, vreest niet!
28 ᏈᏓᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎢᏳᏃ ᏂᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᏍᎩᏁᏥ ᏫᎬᎷᏤᏗᏱ ᎠᎹᏱ ᎦᏚᎢ.
En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, zoo Gij het zijt, gebied mij dan tot U te komen op het water!
29 ᎡᎮᎾ, ᎤᏛᏅᎩ. ᎿᎭᏉᏃ ᏈᏓ ᏥᏳᎯ ᎤᏣᎢᏒ ᎠᎹᏱ ᎦᏚᎢ ᎠᎢᏒᎩ ᏥᏌ ᏤᏙᎲ ᏩᎦᏛᎩ.
En Hij zeide: Kom! En van het schip afdalende, wandelde Petrus op het water om tot Jezus te komen.
30 ᎠᏎᏃ ᏅᏙᎴᎰᏒ ᎠᏍᏓᏱᏳ ᎦᏃᎸᎥᏍᎬ ᎤᏍᎦᎸᎩ, ᎠᎴ ᎤᎴᏅᎲ ᎦᏃᏴᎬ ᎤᏪᎷᏅᎩ, ᏣᎬᏫᏳᎯ ᏍᎩᏍᏕᎸ, ᎤᏛᏅᎩ.
Maar toen hij den sterken wind zag, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij!
31 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏥᏌ ᏭᏙᏯᏅᎯᏛ ᏭᏂᏴᎲᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎤᏍᏗ ᏦᎯᏳᎯ, ᎦᏙᎯ ᎥᏣᏜᏓᏏᏛᏏ?
En terstond strekte Jezus zijn hand uit, greep hem en zeide tot hem: Kleingeloovige, waartoe getwijfeld?
32 ᏥᏳᎯᏃ ᎢᎤᎾᏣᏅ ᎦᏃᎸᎥᏍᎬ ᎤᏑᎵᎪᏨᎩ.
En toen zij in het schip geklommen waren, bedaarde de wind.
33 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏳᎯ ᎤᎾᏣᎢ ᎤᏂᎷᏨ ᎬᏩᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᏂᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ.
En die in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gods Zoon zijt Gij!
34 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏂᏐᏨ ᎨᏂᏏᎳᏗ ᎤᏂᎷᏨᎩ.
Toen zij nu overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennezareth.
35 ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏁᎯ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎬᏬᎵᏨ, ᎬᏩᏚᏫᏛ ᏚᎾᏓᏅᏏᏙᎸᎩ, ᏕᎬᏩᏘᏃᎮᎸᎩ ᏂᎦᏛ ᏧᏂᏢᎩ.
En de mannen van die plaats kenden Hem en zonden naar dien ganschen omtrek, en brachten tot Hem allen die krank waren.
36 ᎬᏩᏔᏲᏎᎸᎩᏃ ᎦᏓᎷᏯᏛᏉ ᎾᏍᏉ ᎤᏄᏩᎥ ᎤᎾᏒᏁᏗᏱ, ᏂᎦᏛᏃ ᎤᎾᏒᏂᎸᎯ ᏚᎾᏗᏩᏒᎩ.
En zij baden Hem om alleen den zoom van zijn kleed aan te raken. En zoo velen dien aanraakten, werden genezen.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 14 >