< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 13 >

1 ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏥᏌ ᎤᏄᎪᏨᎩ ᎠᏓᏁᎸᎢ, ᎠᎴ ᎥᏓᎷᎶᏗ ᎤᏪᏅᎩ.
Die dag verliet Jesus het huis, en zette Zich neer aan het meer.
2 ᎤᏂᏣᏘᏃ ᏴᏫ ᎬᏩᏓᏡᏫᏍᏔᏅᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏥᏳᎯ ᎤᏣᏅᎩ, ᎠᎴ ᎤᏪᏅᎩ. ᏂᎦᏗᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎹᏳᎶᏗ ᎠᏂᏙᎾᎥᎩ.
En een talrijke menigte verzamelde zich om Hem heen, zodat Hij in een boot ging zitten, terwijl heel de menigte op de oever bleef staan.
3 ᏕᎤᏬᏁᏔᏅᏃ ᎤᏣᏘ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ; ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎬᏂᏳᏉ, ᎠᏫᏍᎩ ᎤᏫᏒᏎᎢ.
En Hij sprak hun in gelijkenissen over vele dingen. Hij zeide: Zie, de zaaier ging uit om te zaaien.
4 ᎤᏫᏒᏃ ᎢᎦᏛ ᏅᏃᎱᎶᏗ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᏥᏍᏆᏃ ᎤᏂᎷᏤ ᎠᎴ ᎤᏄᏘᏐᏁᎢ.
En onder het zaaien viel een gedeelte langs de weg; en de vogels uit de lucht kwamen, en pikten het op.
5 ᎢᎦᏛᏃ ᏅᏲᎯ ᎨᏒ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎦᏲᎵ ᎦᏓ ᎦᎳᎨᏴᎢ, ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎤᎵᏰᏁᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏌᎨᎢᏳ ᎨᏒ ᎦᏓ.
Een ander gedeelte viel op de steengrond, waar het niet veel aarde had. Aanstonds kwam het op, omdat het geen diepe aarde had;
6 ᎠᏎᏃ ᏅᏙ ᏧᎧᎸᏨ ᎤᎴᏴᏎᎢ, ᏂᏚᎿᎭᏍᏕᏢᎾᏃ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎿᎭᏍᎬᏤᏉ.
maar toen de zon was opgegaan, werd het verschroeid en verdorde, daar het geen wortel geschoten had.
7 ᎢᎦᏛᏃ ᎠᏄᎦᎸᎯ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎠᏄᎦᎸᏃ ᏧᏛᏒ ᎤᏁᏄᎳᏍᏔᏁᎢ.
Een ander gedeelte viel tussen de doornen; de doornen schoten op, en verstikten het.
8 ᎢᎦᏛᏍᎩᏂ ᎣᏒ ᎦᏙᎯ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎦᏔᏔᏁᎢ, ᎢᎦᏛ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᎤᏁᏉᏤᎢ, ᎢᎦᏛᏃ ᏑᏓᎳᏍᎪᎯ ᎤᏁᏉᏤᎢ, ᎢᎦᏛᏃ ᏦᎠᏍᎪᎯ ᎤᏁᏉᏤᎢ.
Een ander gedeelte viel op de goede aarde; en het droeg vrucht: honderd- zestig- dertigvoud.
9 ᎩᎶ ᏕᎦᎷᎨᏍᏗ ᎤᏛᎪᏗᏱ ᏩᏛᎬᎦ.
Wie oren heeft om te horen, hij hore.
10 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙᏃ ᏕᎯᏬᏁᏗᏍᎬ ᏥᏕᎭᏟᎶᏍᏓᏁᎭ?
Nu kwamen de leerlingen naar Hem toe, en zeiden: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?
11 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎩᏂ ᏂᎯ ᎡᏥᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᎢᏦᎵᏍᏗᏱ ᎤᏕᎵᏛ ᎨᏒ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬ ᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ, Ꮎ-ᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᎨᎦᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ ᏱᎩ.
Hij antwoordde hun: U is het gegeven, de geheimen van het rijk der hemelen te kennen; hun echter niet.
12 ᎩᎶᏰᏃ ᎤᎮᏍᏗ ᎠᏥᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎤᏣᏘᏃ ᎤᎮᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᏄᎲᎾ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏥᎩᎡᏗᏉ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎤᎲᎢ.
Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, hem zal ook ontnomen worden, wat hij bezit.
13 ᎾᏍᎩ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏥᏕᎦᏥᏯᏟᎶᏍᏓᏁᎭ, ᎠᏂᎪᏩᏘᏍᎬᏰᏃ ᎥᏝ ᏱᎾᏛᎩᎭ ᎠᎴ ᎥᏝ ᏱᏃᎵᎦ.
Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen; omdat ze ziende zijn en toch niet zien, horende en toch niet horen noch verstaan.
14 ᎠᎴ ᎠᏁᎲ ᎤᏙᎯᏳᏅ ᎢᏌᏯ ᏧᏙᎴᎰᏎᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᎢᏣᏛᎩᏍᎬ ᎢᏣᏛᎩᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏦᎵᎨᏍᏗ; ᎠᎴ ᎢᏥᎪᏩᏘᏍᎬ ᎢᏥᎪᏩᏘᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏣᏙᎴᎰᏍᎨᏍᏗ.
In hen wordt de voorzegging van Isaias vervuld: Met de oren zult gij horen, en niet verstaan, En scherp zult gij zien, en niet inzien.
15 ᎯᎠᏰᏃ ᏴᏫ ᏧᏂᎾᏫ ᏚᎵᏦᎲᏒ, ᎠᎴ ᏓᏂᎵᎷᎬ ᎦᏲᎵᏳ ᏓᏛᎩᎭ, ᎠᎴ ᏗᏂᎦᏙᎵ ᏚᏂᏍᏚᏅ; ᎾᏍᎩ ᏗᏂᎦᏙᎵ ᏗᎬᏩᏂᎪᏩᏛᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏓᏂᎵᎷᎬ ᏗᎬᏩᎾᏛᎪᏙᏗᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏧᏂᎾᏫ ᏗᎬᏩᏃᎵᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏗᎬᏩᎾᏓᏁᏟᏴᎡᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏚᎾᏓᏅᏛ, ᎠᎴ ᏗᎦᎦᏥᏅᏬᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
Want verstokt is het hart van dit volk, Hun oren zijn hardhorig, En hun ogen gesloten; Opdat ze niet zouden zien met de ogen, En horen met de oren, En verstaan met het hart; Opdat zij zich niet zouden bekeren, En Ik hen zou genezen.
16 ᏂᎯᏍᎩᏂ ᏗᏥᎦᏙᎵ ᏗᎦᎸᏉᏔᏅᎯ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏓᎪᏩᏘᎭ, ᎠᎴ ᏕᏥᎵᎷᎬᎢ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏓᏛᎩᎭ;
Maar gelukkig zijn uw ogen, omdat ze zien; en uw oren, omdat ze horen.
17 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯᏰᏃ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎤᎾᏚᎸᏛ ᎤᏥᎪᏩᏛᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏥᎪᏩᏘᎭ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎤᏂᎪᎲᎯ ᏱᎩ; ᎠᎴ ᎤᎾᏛᎪᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏣᏛᎩᎭ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎤᎾᏛᎦᏅᎯ ᏱᎩ.
Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen wensten te zien wat gij ziet, en ze zagen het niet; te horen wat gij hoort, en ze hoorden het niet.
18 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎢᏣᏛᎬᎦ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᎠᏫᏍᎩ.
Hoort gij dus, wat de gelijkenis van den zaaier betekent:
19 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎠᏛᎬᎦ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᎾᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᏂᎪᎵᎬᎾᏃ ᏥᎨᏐᎢ, ᎿᎭᏉ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᎦᎷᎪᎢ ᎠᎴ ᎤᎩᎡᎰ ᎠᏫᏒ ᎤᎾᏫᏱ. ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᏃᎱᎶᏗ ᏣᏫᏎᎢ.
Als iemand het woord over het koninkrijk hoort en het niet wil verstaan, dan komt de boze en rooft weg, wat in zijn hart is gezaaid; dat is wat langs de weg is gezaaid.
20 ᎯᎠᏃ ᎾᏍᎩ ᏅᏲᎯ ᏣᏫᏎᎢ; ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎠᎴ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎤᎵᎮᎵᏨᎯ ᏥᏓᏓᏂᎸᎪᎢ;
En wat op de steengrond gezaaid werd is hij, die het woord verneemt en het terstond met vreugde aanvaardt;
21 ᎠᏎᏃ ᏂᏚᎿᎭᏍᏕᏢᎾᏉ ᎨᏐᎢ, ᎠᎴ ᏞᎦᏉ ᏥᏓᎧᎿᎭᏩᏕᎪᎢ; ᎠᎩᎵᏴᏰᏃ ᎦᎾᏄᎪᎢ ᎠᎴ ᎧᏃᎮᏛ ᏛᎵᏰᎢᎸᏍᏓ ᎠᎦᏕᏯᏙᏓ, ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏚᏬᏕᎯᎰᎢ.
hij heeft echter geen wortel geschoten, maar is onstandvastig; en als er verdrukking of vervolging ontstaat om wille van het woord, is hij aanstonds geërgerd.
22 ᎯᎠᏃ ᎾᏍᏉ ᎠᏄᎦᎸᎯ ᏣᏫᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎡᎶᎯᏃ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎨᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏓᎵᏓᏍᏛ ᎠᏂᏁᏄᎳᏍᏗᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎾᏍᎩᏃ ᎾᎦᏔᏛᏍᎬᎾᏉ ᎨᏐᎢ. (aiōn g165)
Wat in de doornen gezaaid werd, is hij, die wel luistert naar het woord; maar de beslommering van de wereld en het bedriegelijke van de rijkdom verstikken het woord. en het blijft zonder vrucht. (aiōn g165)
23 ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎣᏒ ᎦᏙᎯ ᏣᏫᏎᎢ; ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ ᎠᎴ ᏥᎪᎵᎪᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏣᎦᏔᏛᏍᎪᎢ, ᎠᎴ ᏥᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪᎢ, ᎢᎦᏛ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᎤᏁᏉᏨᎯ, ᎢᎦᏛᏃ ᏑᏓᎳᏍᎪᎯ, ᎢᎦᏛᏃ ᏦᎠᏍᎪᎯ.
Maar wat op de goede aarde gezaaid werd, is hij, die het woord verneemt en begrijpt, en die ook vruchten draagt; bij den een geeft het een honderd-, bij een ander een zestig-, bij een derde een dertigvoud.
24 ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᎤᎶᎨᏒ ᏧᏫᏎᎢ.
Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, en Hij sprak: Het rijk der hemelen is gelijk aan een man, die goed zaad op zijn akker zaaide.
25 ᎠᏎᏃ ᏴᏫ ᎤᏂᎵᏅᏨ, ᎤᏍᎦᏯ ᎤᎷᏤ ᎤᏲ ᎤᎦᏔ ᎤᏫᏎ ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎠᏫᏒ ᎤᏑᏴᏁᎢ; ᎠᎴ ᎢᎤᏪᏅᏎ.
Maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid onder de tarwe, en ging heen.
26 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎵᏰᏅ ᎠᎴ ᎤᎦᏔᏔᏅ ᎾᏍᏉ ᎤᏲ ᎤᎾᏄᎪᏤᎢ.
Toen nu het graan was opgeschoten en vrucht had gezet, vertoonde zich ook het onkruid.
27 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᎬᏩᎷᏤᎴᎢ, ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ; ᏍᎩᏅᏏᏓᏍᏗ, ᏝᏍᎪ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᏱᏣᏫᏎ ᏣᎶᎨᏒᎢ? ᎦᏙ ᏗᎦᎵᏍᏙᏓᎭ ᎤᏲ ᏧᏰᎦ?
Nu kwamen de dienaars van den heer des huizes, en zeiden: Heer, hebt ge geen goed zaad op uw akker gezaaid; waar komt dan het onkruid vandaan?
28 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎩᎶ ᎠᎩᏍᎦᎩ ᎾᏍᎩ ᏄᏛᏁᎸ. ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏎᎴᎢ; ᏣᏚᎵᏍᎪᏃ ᎣᎩᏰᎯᏒᏍᏗᏱ?
Hij zei hun: Een vijandig mens heeft dit gedaan. De dienaars zeiden tot hem: Wilt ge dus, dat we het gaan uitwieden?
29 ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎥᏝ, ᎢᏥᏰᎯᏍᎬᏰᏃ ᎤᏲ, ᏱᏕᏥᎿᎭᏍᏕᏢᏓ ᎾᏍᏉ ᎤᏣᎴᏍᏗ.
Maar hij antwoordde: Neen; want bij het uitwieden van het onkruid, zoudt gij ook de tarwe kunnen uittrekken.
30 ᎤᏁᎳᎩ ᎢᎫᎳᎭ ᏫᏓᏛᎯ ᎬᏂ ᎠᎦᏛᎾᏨᎭ; ᎿᎭᏉᏃ ᎠᎦᏛᎾᏨ ᎯᎠ ᏅᏓᎦᏥᏪᏎᎵ ᎠᏂᏍᎫᏕᏍᎩ; ᎢᎬᏱ ᎢᏥᏟᏌ ᎤᏲ, ᎠᎴ ᏗᏦᏛᏣ ᏗᎪᎲᏍᏙᏗ, ᎤᏣᎴᏍᏗᏍᎩᏂ ᎢᏥᏟᏌ ᎠᎩᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ.
Laat beide opgroeien tot de oogst; in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bussels, om het te verbranden, maar brengt de tarwe in mijn schuur. —
31 ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏥᎸ ᎤᎦᏔ, ᎠᏍᎦᏯ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᏧᏫᏎ ᎤᎶᎨᏒᎢ.
Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, en sprak: Het rijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide.
32 ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᏥᏬᏓᎪᎾᏛᏗ ᎤᏍᏗᎩᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎤᎦᏔ, ᎠᏎᏃ ᎠᏛᎯ ᏥᏬᏓᎪᎾᏛᏗ ᎤᏛᏂᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎤᏰᎿᎭᎥᎢ, ᎠᎴ ᏡᎬ ᏥᏂᎦᎵᏍᏗᎭ, ᎾᏍᎩᏃ ᏥᏍᏆ ᏣᏂᎷᎪᎢ, ᏚᏩᏂᎦᎸ ᏣᎾᎭᏗᏍᎪᎢ.
Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het is opgewassen is het groter dan het tuingewas, en wordt het een boom, zodat de vogels in de lucht in zijn takken komen nestelen. —
33 ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏬᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᎪᏙᏗ, ᎾᏍᎩ ᎠᎨᏴ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᏧᏑᏴᏁ ᏦᎢ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏒ ᎦᎸᎢ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎤᎪᏐᏅ.
Nog een andere gelijkenis sprak Hij tot hen: Het rijk der hemelen is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw onder drie maten meel mengde, totdat het meel geheel was gegist.
34 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎦᏗᏳ ᏥᏌ ᏚᏬᏁᏔᏅᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᏂᏓᏟᎶᏍᏓᏁᎲᎾᏃ ᎨᏒ ᎥᏝ ᏱᏚᏬᏁᏔᏁᎢ.
Dit alles zeide Jesus tot de menigte in gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak hij hun niet toe;
35 ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎠᏰᎸᏒᎩ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᏓᏥᏍᏚᎢᏏ ᏥᎣᎵ ᏕᎦᏟᎶᏍᏗᏍᎬᎢ, ᏓᏥᏁᎢᏍᏔᏂ ᎤᏕᎵᏛ ᎠᏍᏆᏂᎪᏛ ᎡᎶᎯ ᏧᏙᏢᏅ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ.
opdat vervuld zou worden, wat door den profeet was voorzegd: "Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, en openbaren, wat verborgen was van de grondvesting der wereld af."
36 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᏚᏰᎵᎯᏍᏔᏅ ᎤᏂᏣᏘ, ᎠᏓᏁᎸ ᏭᏴᎸᎩ; ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏗᏍᎩᏲᏏᏌᏏ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᎤᏲ ᏧᎵᏰᏁ ᏠᎨᏏ.
Toen Hij de menigte had laten gaan, keerde Hij naar huis terug. Nu kwamen zijn leerlingen naar Hem toe, en zeiden: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker.
37 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᏧᏫᏎᎢ ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ;
Hij antwoordde hun: Die het goede zaad uitzaait, is de Mensenzoon;
38 ᏠᎨᏏᏃ ᎾᏍᎩ ᎡᎳᏂᎬᎢ; ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᎾᏍᎩ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎠᏁᎯ; ᎤᏲᏃ ᏧᎵᏰᏁ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᏧᏪᏥ;
de akker is de wereld; het goede zaad zijn de kinderen van het rijk; het onkruid zijn de kinderen van den boze;
39 ᎠᎦᏍᎩᏃ ᎾᏍᎩ ᏧᏫᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎩᎾ; ᎤᎦᏛᎾᎢᏍᏗᏱᏃ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ ᎡᎶᎯ; ᎠᏂᏍᎫᏕᏍᎩᏃ ᎾᏍᎩ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ. (aiōn g165)
de vijand, die het zaaide, is de duivel; de oogst is het einde der wereld; de maaiers zijn de engelen. (aiōn g165)
40 ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏲ ᏣᏂᏟᏏᏍᎪ ᎠᎴ ᏣᎾᎪᎲᏍᏗᏍᎪ ᎠᏥᎸᏱ, ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ ᎯᎠ ᎡᎶᎯ. (aiōn g165)
Zoals dus het onkruid verzameld en in het vuur wordt verbrand, zo zal het ook geschieden aan het einde der wereld. (aiōn g165)
41 ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏙᏓᎦᏅᏏ ᏧᏤᎵ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᏙᏛᏃᏣᎴᏏ ᏂᎦᏛ ᏗᎾᏓᏙᏕᏍᏗᏍᎩ ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎠᏂᏍᎦᏅᎩ,
De Mensenzoon zal zijn engelen zenden. Ze zullen uit zijn rijk alle ergernisgevers verzamelen, en hen die ongerechtigheid plegen,
42 ᏗᎪᏢᏒᏃ ᎠᏥᎸᏱ ᏫᏙᏛᎾᏓᎡᏏ; ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.
en ze in de vuuroven werpen; daar zal geween zijn en gekners der tanden.
43 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎬᏩᏂᏔᎷᎩᏍᎩ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏂᏙᏓ ᎤᏤᎵᎪᎯ, ᏅᏙ ᎾᏍᎩᏯᎢ. ᎩᎶ ᏕᎦᎵᎷᎨᏍᏗ ᎤᏛᎪᏗᏱ ᏩᏛᎬᎦ.
Dan zullen de rechtvaardigen blinken als de zon in het rijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, hij hore.
44 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏕᎵᏛ ᏠᎨᏏ ᏣᎰᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᏩᏛ, ᏣᏕᎸᏍᎪᎢ, ᎠᎵᎮᎵᎬᏃ ᎢᏳᏍᏘ ᏤᎪᎢ ᏥᏫᎦᎾᏕᎪ ᏂᎦᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛᎢ, ᎠᎴ ᏥᏭᏩᏍᎪ ᎾᏍᎩ ᏠᎨᏏ.
Het rijk der hemelen is gelijk aan een schat, die in de akker begraven is. De man, die hem vindt, verbergt hem; en vol vreugde daarover gaat hij alles verkopen, wat hij bezit, en koopt die akker.
45 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎦᏃᏗᏍᎩ ᏥᏚᏲᎮ ᏧᏬᏚᎯ ᏓᎬᎾ-ᎢᏳᎾᏍᏗ.
Nog is het rijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone paarlen zocht.
46 ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᏩᏛᎲ ᏌᏉ ᎤᏣᏘ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᏓᎬᎾ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏪᏅᏎ ᏭᎾᏗᏅᏎ ᏂᎦᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏩᏎᎢ.
Toen hij een kostbare parel had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat, en kocht haar.
47 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᎦᏯᎷᏗ ᏥᏭᎾᏓᎢᏅᏎ ᎠᎺᏉᎯ, ᎠᎴ ᏥᏚᏂᏂᏴᎮ ᎾᏂᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ;
Nog is het rijk der hemelen gelijk aan een net, dat in de zee wordt uitgeworpen, en waarmee allerlei soort van vis wordt gevangen.
48 ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᎧᎵᏨ ᎠᎹᏳᎶᏗ ᎤᏂᎾᏏᏃᎴᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏅᏁᎢ, ᎠᏃᏍᏛᏃ ᏗᏖᎵᏙ ᏚᏂᎸᏔᏁᎢ, ᎤᏂᏲᏃ ᏚᎾᏓᎢᏅᏎᎢ.
Toen het vol was, trok men het op het strand, zette zich neer, en zocht de goede vissen uit om ze in vaten te doen, maar de slechte gooide men weg.
49 ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎡᎶᎯ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ; ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᏛᏂᎷᏥ, ᏙᏛᎾᎦᎴᏅᏔᏂ ᎤᏂᏁᎫᏥᏛ ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏅᏘ; (aiōn g165)
Zo zal het ook gaan aan het einde der wereld. De engelen zullen uitgaan, en de bozen van de rechtvaardigen scheiden. (aiōn g165)
50 ᎤᏂᏁᎫᏥᏛᏃ ᏫᏙᏛᎾᏓᎡᏏ ᏗᎪᏢᏒ ᎠᏥᎸᏱ, ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.
En zij zullen ze in de vuuroven werpen; daar zal geween zijn en gekners der tanden.
51 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏦᎵᎩᏧ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ? ᎥᎥ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎥᎬᏬᏎᎸᎩ.
Hebt gij dit alles begrepen? Ze zeiden Hem: Ja. En Hij zei hun:
52 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎩᎶ ᏗᎪᏪᎵᏍᎩ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ ᎠᎨᏲᏅᎯ ᏥᎨᏐᎢ, ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏥᏙᏗᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏗᏤ ᎠᎴ ᏧᏪᏘ.
Zo is iedere schriftgeleerde, die onderwezen is in het rijk der hemelen, gelijk aan een huisvader, die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn brengt.
53 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᎿᎭᏉ ᏥᏌ ᎤᏍᏆᏛ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏓᏟᎶᏍᏗᏍᎬᎢ, ᎤᏂᎩᏒᎩ.
Toen Jesus met deze gelijkenissen ten einde was, ging Hij heen.
54 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎤᎷᏨ ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏚᏪᏲᏅᎩ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎤᎵᏍᏙᏔᏅ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᏣᎦᏔ ᎿᎭᎠ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏥᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎭ?
Nadat Hij in zijn vaderstad was gekomen, onderrichtte Hij hen in hun synagoge. zodat ze verbaasd waren en zeiden: Waar heeft Hij die wijsheid en wonderkracht vandaan?
55 ᎯᎠᎧᏂ ᏗᏁᏍᎨᏍᎩ ᎤᏪᏥ, ᎺᎵᎧᏂ ᎤᏥ, ᎠᎴᎧᏂ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᏥᎻ, ᎠᎴ ᏦᏏ ᎠᎴ ᏌᏩᏂ ᎠᎴ ᏧᏓᏏ?
Is Hij niet de zoon van den timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broers niet Jakobus, Josef, Simon en Judas?
56 ᎠᎴᎧᏂ ᏧᏙ ᏂᎦᏛ ᎡᏍᎦᏂ ᏣᏁᎭ? ᎦᏙᏃ ᎤᎵᏍᏙᏔᏅ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᏧᏪᎭ?
En leven zijn zusters niet allen onder ons? Waar heeft Hij dan dit alles vandaan?
57 ᎥᎬᏩᎪᏁᎶᎯᏎᎸᎩᏃ; ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎥᏝ ᎾᏥᎸᏉᏛᎾ ᏱᎨᏐᎢ, ᎤᏩᏒᏍᎩᏂᏃᏅ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎠᎴ ᎤᏩᏒ ᎦᏁᎸᎢ.
En ze ergerden zich aan Hem. Maar Jesus zeide hun: Een profeet wordt enkel in zijn geboortestad en in zijn eigen familie miskend.
58 ᎥᏝᏃ ᏳᏣᏖ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎾᎿᎭᏱᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎴᎢ, ᎾᏃᎯᏳᎲᏍᎨᎾ ᎨᏒ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ.
En om hun ongeloof deed Hij er maar weinig wonderen.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᏚ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 13 >