< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >

1 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎾᏍᎩ ᎩᎶ ᎠᏂ ᏥᏓᏂᏙᎦ, ᎥᏝ ᏴᏛᎾᏙᎴᎰᏏ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎬᏂ ᎤᏂᎪᎲᎯ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᎦᎷᏨᎭ.
Nog sprak Hij tot hen: Voorwaar, Ik zeg u: Daar zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen smaken, voordat ze het koninkrijk Gods hebben zien komen in kracht.
2 ᏑᏓᎵᏃ ᏫᏄᏒᎸ ᏥᏌ ᏚᏘᏅᏎ ᏈᏓ, ᎠᎴ ᏥᎻ, ᎠᎴ ᏣᏂ, ᎢᏅᏃ ᎢᎦᏘ ᎣᏓᎸ ᏚᎿᎭᎷᏔᏁ ᎢᏴᏛ ᎤᏅᏒ ᎨᏒᎢ; ᎠᎴ ᎤᏓᏁᏟᏴᏎ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ.
Zes dagen later nam Jesus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee, en bracht ze heel afzonderlijk op een hoge berg. En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd.
3 ᏧᏄᏬᏃ ᏚᏔᎷᎩᏍᎨᎢ, ᎤᏣᏘ ᏧᏁᎩᏳ ᎨᏎᎢ ᎥᏃᏥ ᏥᏄᏁᎩᏴ ᎾᏍᎩᏯᎢ; ᎾᏍᎩ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏗᎬᎩᎶᏍᎩ ᎠᏂ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ ᎾᏍᎩ ᎢᏧᏁᎬ ᏱᏂᏙᎦᎬᎦ.
Zijn klederen werden blinkend en wit, zoals geen bleker op aarde ze wit kan maken.
4 ᎬᏂᎨᏒᏃ ᏂᎬᏩᎾᏛᏁᎴ ᎢᎳᏯ ᎠᎴ ᎼᏏ; ᏥᏌᏃ ᎬᏩᎵᏃᎮᏗᏍᎨᎢ.
Elias en Moses verschenen hun, en spraken met Jesus.
5 ᏈᏓᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᏥᏌ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎣᏏᏳ ᎠᏂ ᏥᏕᏙᎭ; ᎠᎴ ᏦᎢ ᏫᏙᏥᎵᏦᏛᎦ; ᏌᏉ ᏂᎯ ᏣᏤᎵᎦ, ᏌᏉᏃ ᎼᏏ ᎤᏤᎵᎦ, ᏌᏉᏃ ᎢᎳᏯ ᎤᏤᎵᎦ.
Toen nam Petrus het woord, en zei tot Jesus: Rabbi, het is ons goed, hier te zijn; laat ons drie tenten opslaan, één voor U, één voor Moses, en één voor Elias.
6 ᎥᏝᏰᏃ ᏯᎦᏔᎮ ᎢᏳᏪᏍᏗᏱ; ᎤᏣᏘᏰᏃ ᎠᏂᏍᎦᎢᎮᎢ.
Hij wist niet goed wat hij zeide; want ze waren met schrik bevangen.
7 ᎤᎶᎩᎸᏃ ᎤᏄᏢᏔᏁᎢ; ᎧᏁᎬᏃ ᎤᎶᎩᎸ ᏧᎾᏄᎪᏤᎢ, ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎨᎢ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᎨᏳᎢ ᎠᏇᏥ; ᎾᏍᎩ ᎡᏣᏛᏓᏍᏓᏏ.
Nu kwam er een wolk, die hen overschaduwde, en uit de wolk klonk een stem: Deze is mijn geliefde Zoon, luistert naar Hem!
8 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏚᎾᎧᎿᎭᏂᏙᎸ, ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎩᎶ ᏳᏂᎪᎮᎢ, ᏥᏌ ᎤᏩᏒ, ᎠᎴ ᎤᏅᏒ.
Op hetzelfde ogenblik keken ze rond, maar zagen niemand meer bij zich dan Jesus alleen.
9 ᏧᏂᎦᏐᎠᏏᏗᏒᏃ ᎣᏓᎸᎢ, ᏚᏁᏤᎴ ᎾᏍᎩ ᎩᎶ ᎤᏂᏃᏁᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᏄᏍᏛ ᎤᏂᎪᎲᎢ, ᎬᏂ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎤᏲᎱᏒ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᎨᏎᏍᏗ ᏚᏬᏎᎴᎢ.
En terwijl ze afdaalden van de berg, verbood Hij hun, aan iemand te vertellen wat ze hadden gezien, voordat de Mensenzoon van de doden was opgestaan.
10 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏪᏒ ᎤᎾᎦᏌᏯᏍᏔᏁᎢ, ᏓᎾᏓᏛᏛᎲᏍᎨ ᎦᏛᎬ ᎠᏲᎱᏒ ᏗᎴᎯᏐᏗ ᎨᏒᎢ.
Ze hielden zich aan dat woord. Toch vroegen ze onder elkander, wat het beduidde: op te staan van de doden.
11 ᎬᏩᏛᏛᏁᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᎦᏙᏃ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎢᎳᏯ ᎢᎬᏱ ᏓᎦᎷᏥ ᏣᎾᏗᏍᎪᎢ?
Ze ondervroegen Hem dus: Waarom zeggen de farizeën en schriftgeleerden dan, dat eerst Elias komen moet?
12 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎢᎳᏯ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎢᎬᏱ ᎤᎷᎯᏍᏗ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎤᏬᏢᎯᏐᏗ; ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᏂᎬᏅᎪᏪᎳ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎠᏥᏃᎮᏍᎬᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏣᏘ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎤᎩᎵᏲᎢᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏎᏉ ᏓᏰᏥᏰᎸᏂ.
Hij gaf hun ten antwoord: Zeker, Elias komt ook eerst, om alles te herstellen. Maar hoe staat er over den Mensenzoon geschreven? Dat Hij veel zal lijden en veracht zal worden.
13 ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎢᎳᏯ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎤᎷᏨ, ᎠᎴ ᏄᏍᏛ ᎤᎾᏚᎵᏍᎬ ᏂᎬᏩᏁᎸ, ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏃᎮᏍᎬᎢ.
En Ik zeg u: Elias is reeds gekomen; maar ze hebben met hem gedaan wat ze wilden, gelijk van hem geschreven staat.
14 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎠᏁᏙᎲ ᎤᎷᏨ, ᎤᏂᏣᏘ ᏚᎪᎮ ᎬᏩᎾᏓᏡᏫᏍᏕᎢ, ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎬᏩᎾᏛᏛᎮᎸᎢᏍᎨᎢ.
Toen zij nu bij de andere leerlingen kwamen, zagen zij hen omringd van een talrijke schare, en van schriftgeleerden, die met hen twistten.
15 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏂᎦᏛ ᏴᏫ, ᎬᏩᎪᎲ, ᎤᏣᏘ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏎᎢ; ᎬᏩᏗᏝᎣᎮᎸᏃ ᎬᏩᏲᎵᎴᎢ.
Zodra het volk Hem zag, liep het verbaasd naar Hem toe, om Hem te begroeten.
16 ᏚᏛᏛᏁᏃ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ, ᎦᏙ ᏕᏣᏛᏛᎮᎸᎥᏍᎦ ᏚᏬᏎᎴᎢ?
Hij vroeg hun: Waarom twist gij met hen?
17 ᎠᏏᏴᏫᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎨᏒ ᎨᎳ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎬᏯᏘᏃᎯᏏ ᎠᏇᏥ, ᎤᏩᎨᏫ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏪᎢ;
Een uit de menigte antwoordde Hem: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die van een stommen geest is bezeten.
18 ᎢᎸᎯᏢᏃ ᎤᏱᎶᎯᏏ ᎤᎩᎸᏍᎪᎢ; ᎠᎴ ᏓᎭᏬᎢᎰᎢ, ᎠᎴ ᏕᎦᎸᏓᎩᏍᎪ ᏕᎦᏄᏙᎬᎢ, ᎠᎴ ᎤᎸᏕᎯᎰᎢ; ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎦᏥᏔᏲᏎᎸ ᎤᏂᏄᎪᏫᏍᏗᏱ; ᎠᏎᏃ ᎤᏂᏄᎸᏅᏉ.
Wanneer hij hem aangrijpt, dan werpt hij hem neer; dan schuimbekt hij, knarst met de tanden, en verstijft. Ik heb uw leerlingen verzocht, hem uit te drijven: maar ze konden het niet.
19 ᎤᏁᏤᎸᏃ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, Ᏺ! ᏂᏦᎯᏳᏒᎾ ᎪᎯ ᏥᏤᎭ! ᎢᎳᎪ ᎢᎪᎯᏛ ᎢᏨᏰᎳᏗᏙᎮᏍᏗ? ᎢᎳᎪ ᎢᎪᎯᏛ ᎤᏁᎳᎩ ᎢᏨᏰᎵᏎᎮᏍᏗ? ᎠᏂ ᎯᏯᏘᏃᎦ.
Hij antwoordde hun: O ongelovig geslacht, hoelang nog zal Ik bij u zijn, hoelang nog zal Ik u dulden? Brengt hem hier bij Mij!
20 ᎤᎾᏘᏃᎮᎴᏃ; ᎤᎪᎲᏃ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᎩᎸᏁᎢ; ᎡᎳᏗᏃ ᎤᏅᏤᎢ, ᎠᎴ ᏓᎭᏬᎢᎲ ᎠᎵᏗᏒᏂᎮᎢ.
Ze brachten hem. Zodra de geest Hem zag, deed hij den knaap de stuipen krijgen; hij viel op de grond, en wentelde zich schuimbekkend rond.
21 ᎤᏛᏛᏁᏃ ᎤᏙᏓ, ᎢᎳᎪ ᏂᎪᎯᎩ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎢᎬᏩᎵᏍᏓᏁᎸᎯ? ᎤᏬᏎᎴᎢ. ᎠᏲᎵᏉ ᎨᏒᎢ, ᎤᏛᏁᎢ;
Hij vroeg aan zijn vader: Hoe lang heeft hij dit al, dat hem dit overkomt? Deze zeide: Van kindsbeen af;
22 ᏯᏃᎩᏳᏃ ᎠᏥᎸᏱ ᎠᎴ ᎠᏑᏱ ᎤᏓᎡᎪᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᎯᏍᏗᏱ; ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᎪᎱᏍᏗ ᎨᏣᏛᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᏍᎩᏍᏙᎵᎩ, ᎠᎴ ᏍᎩᏍᏕᎸ.
dikwijls werpt hij hem in het vuur of in het water om hem te doden. Ach, indien het U mogelijk is, help ons dan, uit medelijden met ons.
23 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏳᏃ ᎨᏦᎯᏳᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᏂᎦᏗᏳ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᎦᏰᎦᏛᏁᏗ ᎪᎯᏳᎲᏍᎩ.
Jesus sprak tot hem: Hoe; indien het U mogelijk is? Alles is mogelijk voor hem die gelooft.
24 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎠᏲᎵ ᎤᏙᏓ ᎤᏪᎷᏁᎢ, ᎠᎴ ᏗᎬᎦᏌᏬᎢᎯ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎪᎢᏳᎲᏍᎦ; ᏍᎩᏍᏕᎸᏏ ᎾᏉᎯᏳᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Aanstonds riep de vader van den knaap onder tranen uit: Ik geloof; kom mijn ongeloof te hulp.
25 ᏥᏌᏃ ᎤᎪᎲ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎾᏁᎷᎩᏍᎬ ᎠᎾᏓᏟᏏᏍᎬᎢ, ᎤᏍᎦᏤ ᎦᏓᎭ ᎠᏓᏅᏙ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏨᎨᏩ ᎠᎴ ᏗᏣᎵᎡᎾ ᎠᏓᏅᏙ, ᎬᏁᏤᎭ, ᎡᎯᏄᎪᎢ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᎿᎭᏉ ᎢᎸᎯᏳ ᏥᎯᏴᎵ.
En daar Jesus zag, dat het volk tezamen liep, gebood Hij den onreinen geest, en zeide hem: Stomme en dove geest, Ik gebied u, ga van hem uit, en keer niet meer bij hem terug.
26 [ ᎠᏓᏅᏙᏃ ] ᎤᏪᎷᏅ, ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎤᎩᎸᏅ, ᎤᏄᎪᏤᎢ; ᎠᎴ ᎤᏲᎱᏒᎯᏉ ᎾᏍᎩᏯ ᎨᏎᎢ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏣᏖ, ᎠᏲᎱᎯ, ᎠᎾᏗᏍᎨᎢ.
Schreeuwend en onder hevige stuiptrekkingen ging hij van hem uit; de knaap zag er uit als een lijk, zodat velen zeiden, dat hij gestorven was.
27 ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎤᏬᏯᏁᏒ, ᏚᎴᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᏚᎴᏁᎢ.
Maar Jesus vatte hem bij de hand, en richtte hem op; en hij stond overeind.
28 ᎦᎵᏦᏕᏃ ᏫᎤᏴᎸ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎬᏩᏛᏛᏁᎢ, ᎦᏙᏃ ᎠᏴ ᎥᏝ ᎦᏲᏥᏄᎪᏫᏍᏗ ᏱᎨᏎᎢ? ᎤᎾᏛᏁᎢ.
Toen Hij thuis was gekomen, vroegen zijn leerlingen Hem, terwijl zij alleen waren: Waarom konden wij hem niet uitdrijven?
29 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎥᏝ ᏴᎦᏰᎦᏄᎪᏩ, ᎬᏂ ᎠᏓᏙᎵᏍᏔᏅᎯ ᎠᎴ ᎠᎹᏟ ᎬᏅᎯ ᏥᎨᏐᎢ.
Hij zei hun: Dit soort kan alleen met gebed worden uitgedreven.
30 ᎤᎾᏂᎩᏒᏃ ᎾᎿᎭᏂ, ᎨᎵᎵ ᎠᏰᎵ ᎤᏂᎶᏎᎢ; ᎥᏝᏃ ᏳᏚᎵᏍᎨ ᎩᎶ ᎤᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ.
Zij vertrokken vandaar, en reisden Galilea door. Maar Hij wilde niet, dat iemand het wist;
31 ᏚᏪᏲᏁᏰᏃ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏓᏥᏲᎯ ᏕᎨᏥᏲᎯᏏ ᏴᏫ. ᎠᎴ ᏓᎬᏩᎵ; ᎠᎴ ᎣᏂ ᎿᎭᏉ ᎠᏥᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᏙᏛᎠᎴᎯᏌᏂ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ.
want Hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij sprak tot hen: De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen; ze zullen Hem doden, maar na zijn dood zal Hij de derde dag verrijzen.
32 ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏳᏃᎵᏤ ᎾᏍᎩ ᏄᏪᏒ ᎠᎴ ᎠᏂᏍᎦᎢᎮ ᎤᎾᏛᏛᏗᏱ.
Ze begrepen dit niet: toch durfden ze Hem niet ondervragen.
33 ᎨᏆᏂᏃ ᎤᎷᏥᎴᎢ; ᎦᎵᏦᎦᏃ ᎠᏯᎥ ᏚᏛᏛᏁ, ᎦᏙ ᎾᏍᎩ ᏥᏥᏃᎮᏍᎬ ᎢᏨᏒ ᎨᏒ Ꭰ ᏗᏓᎢᏒᎢ.
Zij kwamen te Kafárnaum terug. En thuis gekomen, vroeg Hij hun: Waarover hebt gij onderweg gesproken?
34 ᎠᏎᏃ ᎡᎳᏪᏱᏉ ᎤᏅᏎᎢ; ᏗᎾᎢᏒᏃ ᎠᏂᏃᎮᏍᎨ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᏟ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎢ.
Ze zwegen; want ze hadden onderweg met elkander getwist, wie de grootste zou zijn.
35 ᎤᏪᏅᏃ, ᏔᎳᏚ ᎢᏯᏂᏛ ᏫᏚᏯᏅᎮᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎢᎬᏱ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎣᏂᏱ ᎠᎦᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏂᎥᎢ, ᎠᎴ ᎾᏂᎥ ᎬᏩᏅᏏᏙᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
Hij zette Zich neer, riep de twaalf, en sprak tot hen: Zo iemand de eerste wil zijn, dan moet hij de laatste van allen zijn, en de dienaar van allen.
36 ᎠᏲᎵᏃ ᏭᏯᏅᎲ, ᎠᏂᏅ ᎠᏰᎵ ᎤᏪᎧᏁᎢ; ᎤᏄᎶᎸᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ,
Nu nam Hij een kind, plaatste het in hun midden, omhelsde het, en zei hun:
37 ᎩᎶ ᎠᏏᏴᏫ ᎯᎠ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏗᏂᏲᎵ ᏓᏓᏂᎸᎨᏍᏗ ᎠᏴ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏴ ᏓᏆᏓᏂᎸᎨᏍᏗ; ᎩᎶᏃ ᎠᏴ ᏓᏆᏓᏂᎸᎨᏍᏗ, ᎥᏝ ᎠᏴ ᏱᏓᏆᏓᏂᎸᎨᏍᏗ, ᏅᏛᎩᏅᏏᏛᏍᎩᏂ ᏓᏓᏂᎸᎨᏍᏗ.
Wie een van zulke kinderen opneemt in mijn Naam, hij neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Mij niet op, maar Hem die Mij gezonden heeft.
38 ᏣᏂᏃ ᎤᏁᏤᎴᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎣᏥᎪᎲᎩ ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏕᎦᏄᎪᏫᏍᎬᎩ ᏕᏣᏙᎥ ᎬᏗᏍᎬᎩ; ᎥᏝᏃ ᏱᎩᏍᏓᏩᏗᏙᎭ; ᎣᏥᏅᏍᏓᏕᎸᎩᏃ ᏂᎩᏍᏓᏩᏕᎬᎾ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ.
Johannes zeide tot Hem: Meester, we hebben iemand, die ons niet volgt, duivels zien uitdrijven in uw Naam; we hebben het hem verboden, omdat hij zich niet bij ons aansluit.
39 ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏞᏍᏗ ᎡᏥᏅᏍᏓᏕᎸᎩ; ᎥᏝᏰᏃ ᏰᎭ ᎩᎶ ᏓᏆᏙᎥ ᎬᏗᏍᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏪᏅᏛ ᎤᏐᏅ ᎬᎩᏁᎢᏍᏙᏗ.
Maar Jesus sprak: Verbiedt het hem niet; want er is niemand, die een wonder verricht in mijn Naam, en onmiddellijk daarop Mij kan honen.
40 ᎩᎶᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏡᏗᏍᎬᎾ ᏥᎨᏐ, ᎾᏍᎩ ᎢᎦᎵᎪᏁᎯ ᎨᏐᎢ.
Wie niet tegen ons is, hij is voor ons.
41 ᎩᎶᏰᏃ ᎠᎹ ᎤᎵᏍᏈᏗ ᎠᎧᎵᎢ ᎢᏣᏗᏔᏍᏗ ᎢᏥᏁᏁᎯ ᎠᏴ ᏓᏆᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎦᎶᏁᏛ ᎡᏣᏤᎵ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ, ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎢᏨᏲᏎᎭ, ᎥᏝ ᎤᏲᎱᏎᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᎠᎦᎫᏴᎡᏗ ᎨᏒᎢ.
En wie u een beker water te drinken geeft, juist omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: Hij zal zijn loon niet missen.
42 ᎠᎴ ᎩᎶ ᎠᏏᏴᏫ ᎯᎠ ᏧᎾᏍᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᏥᎬᏉᎯᏳᎲᏍᎦ ᏙᎪᏕᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗ ᎠᏍᏙᏍᎩ ᏅᏯ ᏯᏥᏯᏝᏅ, ᎠᎴ ᎠᎺᏉᎯ ᏱᏩᎦᏓᎢᏅ.
Wie ergernis geeft aan een van deze kleinen, die in Mij geloven, het ware hem beter, dat hem een zware molensteen om de hals werd gehangen, en hij zo in de zee werd geworpen.
43 ᎢᏳ ᎠᎴ ᏦᏰᏂ ᏕᏦᏕᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎯᏍᏆᎵᏍᎨᏍᏗ; ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎢᏣᎵᏍᏓᏁᏗ ᏣᎪᎳᏂ ᎬᏂᏛ ᏗᎨᏒ ᏱᏫᏣᏴᎸ, ᎠᏃ ᎢᏧᎳ ᏗᎨᎰᏯᏗ ᏨᏍᎩᏃ ᏱᏫᏣᏴᎸ, ᎾᎿᎭᎠᏥᎸᏱ ᎦᎬᏜᏓᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ; (Geenna g1067)
Zo uw hand u ergert, houw ze af. Het is beter, verminkt het Leven binnen te gaan, dan met twee handen naar de hel te gaan, naar het onuitblusbaar vuur, (Geenna g1067)
44 ᎾᎿᎭᎤᎾᏤᎵ ᏥᏍᎪᏴ ᏂᎦᎵᏬᎬᎾ ᏗᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏥᎸ ᏂᎬᏠᏍᎬᎾ ᏗᎨᏒᎢ.
45 ᎢᏳ ᎠᎴ ᏣᎳᏏᏕᏂ ᏙᏦᏕᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎯᏍᏆᎵᏍᎨᏍᏗ; ᎤᏟᏰᏃ ᎣᏏᏳ ᎢᏣᎵᏍᏓᏁᏗ ᎯᏲᎤᎵ ᎬᏂᏛ ᏗᎨᏒ ᏱᏫᏣᏴᎸ, ᎠᏃ ᎢᏧᎳ ᏗᎨᏣᎳᏍᎩ ᏨᏍᎩᏃ ᏱᏪᏣᏓᎢᏅ, ᎾᎿᎭᎠᏥᎸᏱ ᎦᎬ ᏜᏓᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ; (Geenna g1067)
En zo uw voet u ergert, houw hem af. Het is beter, kreupel het Leven binnen te gaan, dan met beide voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusbaar vuur, (Geenna g1067)
46 ᎾᎿᎭᎤᎾᏤᎵ ᏥᏍᎪᏴ ᏂᎦᎵᏬᎬᎾ ᏗᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏥᎸ ᏂᎬᏠᏍᎬᎾ.
waar hun worm niet sterft, en het vuur niet gedoofd wordt.
47 ᎢᏳ ᎠᎴ ᎯᎦᏙᎵ ᏙᏦᏕᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎭᏓᎦᏖᏙᎢᏍᎨᏍᏗ; ᎤᏟᏰᏃ ᎣᏏᏳ ᎢᏣᎵᏍᏓᏁᏗ ᏌᏉᏉ ᏱᎧᏅ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᏱᏫᏣᏴᎸ ᎠᏃ ᎢᏧᎳ ᏱᏘᎧᏅ ᏨᏍᎩᏃ ᎠᏥᎸᏱ ᏱᏪᏣᏓᎢᏅ; (Geenna g1067)
En zo uw oog u ergert, ruk het uit. Het is beter met één enkel oog het koninkrijk Gods binnen te gaan, dan met twee ogen in de hel te worden geworpen, (Geenna g1067)
48 ᎾᎿᎭᎤᎾᏤᎵ ᏥᏍᎪᏴ ᏂᎦᎵᏬᎬᎾ ᏗᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏥᎸ ᏂᎬᏠᏍᎬᎾ ᏗᎨᏒᎢ.
waar hun worm niet sterft, en het vuur niet gedoofd wordt.
49 ᎾᏂᎥᏰᏃ ᎠᏥᎸ ᎬᏗ ¯ ᎠᎹ ᎨᏥᏅᏝᏰᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏗ ¯ ᎠᎹ ᎦᏅᎵᏰᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Allen moeten inderdaad met vuur worden gezouten.
50 ᎠᎹ ᎣᏏᏳ; ᎠᏎᏃ ¯ ᎠᎹ ᏳᏥᏍᎪᎸ ᎦᏙ ᏱᏨᎦ ᏄᏥᏍᎪᎸᎾ ᏱᏂᏨᎦ? ¯ ᎠᎹ ᎢᏥᎶᏨᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏙᎯᏱ ᏂᏨᏁᏍᏗ ᎢᏤᎲᎢ.
Het zout is goed: als echter het zout smakeloos wordt, waar zult gij het dan mee zouten? Behoudt het zout in u, en leeft in vrede onder elkander.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 9 >