< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 15 >

1 ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᏭᎩᏨᏅ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ, ᎠᎴ ᏧᎾᏛᏐᏅᎯ, ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎤᎾᎵᏃᎮᎸ ᎤᎾᎸᎴ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎤᎾᏘᎾᏫᏛᎮᎢ, ᎠᎴ ᏆᎴᏗ ᏫᏚᏂᏲᎯᏎᎴᎢ.
En terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters te zamen raad, met de ouderlingen en Schriftgeleerden, en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen, en gaven Hem aan Pilatus over.
2 ᏆᎴᏗᏃ ᎤᏛᏛᏁ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏂᎯᏍᎪ ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ? ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏰᎵᏉ ᏂᏫ.
En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het.
3 ᏄᏂᎬᏫᏳᏒᏃ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎤᏣᏖ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎬᏭᎯᏍᏗᏍᎨᎢ.
En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets.
4 ᏆᎴᏗᏃ ᏔᎵᏁ ᎤᏛᏛᏁ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏝᏍᎪ ᎪᎱᏍᏗ ᏯᏗᎭ? ᎬᏂᏳᏉ ᎤᏣᏘ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎠᏂᏃᎮᎭ ᎨᏣᏡᏗᎭ.
En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie, hoe vele zaken zij tegen U getuigen!
5 ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎠᏏ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏯᏗᏍᎨᎢ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏆᎴᏗ ᎤᏍᏆᏂᎪᏎᎢ.
En Jezus heeft niet meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde.
6 ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᏃ ᎢᏳᎢ ᏓᏲᎯᏎᎮ ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏴᎩ, ᎾᏍᎩᏉ ᎠᏂᏔᏲᎭ.
En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden.
7 ᎠᏏᏴᏫᏃ ᎡᎮ ᏆᎳᏆ ᏧᏙᎢᏛ ᎾᏍᎩ ᎢᏧᎳᎭ ᏕᎨᎦᎸᎡ ᎬᏩᎵᎪᏁᎸᎯ ᎤᎾᏓᏑᏰᏛ ᎤᎾᎵᏖᎸᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏓᎸᎯ ᎨᏎ ᎾᎯᏳ ᎤᎾᏓᏑᏰᏛ ᎤᎾᎵᏖᎸᏅᎢ.
En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.
8 ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎠᏍᏓᏯ ᎤᎾᎵᏍᏕᎢ, ᎤᎾᎴᏅᎮ ᎤᏂᏔᏲᎴ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᏚᏛᏁᎸ ᏧᏩᎫᏔᏅᏒ ᎢᏧᏛᏁᏗᏱ.
En de schare riep uit, en begon te begeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had.
9 ᏆᎴᏗᏃ ᏚᏁᏤᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎢᏣᏚᎵᏍᎪ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᏗᏳᏲᎯᏎᏗᏱ.
En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate?
10 ᎠᎦᏔᎮᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᏅᏳᏤᎲᏉ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᏕᎬᏩᏲᏒᎢ.
(Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)
11 ᎠᏎᏃ ᏄᏂᎬᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᏄᏅᏂᏌᏁ ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᏆᎳᏆ ᎤᏂᏔᏲᏍᏗᏱ ᏧᏲᎯᏎᏗᏱ.
Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten.
12 ᏆᎴᏗᏃ ᏔᎵᏁ ᎤᏁᏨ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎦᏙᏃ ᎢᏣᏚᎵ ᏥᏴᏁᏗᏱ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᏤᏦᏎᎭ?
En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?
13 ᏔᎵᏁᏃ ᎤᏁᎷᏁᎢ ᎯᏯᏛᎥᎦ ᎤᎾᏛᏁᎢ.
En zij riepen wederom: Kruis Hem.
14 ᏆᎴᏗᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎦᏙᏃ, ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᎤᏲ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ? ᎠᏎᏃ ᎤᏟᏉ ᎢᏯᏍᏓᏯ ᎤᏁᎷᏁᎢ, ᎯᏯᏛᎥᎦ, ᎤᎾᏛᏁᎢ.
Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem!
15 ᏆᎴᏗᏃ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏎ ᎣᏍᏛ ᏧᏓᏅᏓᏗᏍᏙᏗᏱ ᎤᏂᏣᏘ, ᏚᏲᎯᏎᎴ ᏆᎳᏆ, ᏥᏌᏃ ᎤᎵᎥᏂᎸ ᏚᏲᏎ ᎠᎦᏛᏗᏱ.
Pilatus nu, willende der schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden.
16 ᎠᏂᏯᏫᏍᎩᏃ ᎬᏩᏘᎾᏫᏛᎮ ᏫᎬᏩᏴᏔᏁ ᎤᎬᏫᏳᎯᏱ ᎠᏓᏁᎸᎢ ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏣᏥᎳᏫᏤᏗᏱ, ᏂᎦᏛᏃ ᏑᎾᏓᏡᎩ ᏫᏚᏂᏯᏅᎮᎢ.
En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende samen;
17 ᎩᎦᎨᏃ ᎬᏩᏄᏪᎡᎢ, ᎠᎴ ᎠᎵᏍᏚᎶ ᏧᏣᏲᏍᏗ ᎪᏢᏔᏅᎯ ᎤᏂᏍᏕᏲᏅ, ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏍᏚᎶᏔᏁᎢ.
En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;
18 ᎠᎴ ᎤᎾᎴᏅᎮ ᎠᏂᏲᎵᎮᎢ, ᎢᏨᏲᎵᎦ, ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ, ᎠᎾᏗᏍᎨᎢ.
En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!
19 ᎠᏍᎪᎵᏃ ᏕᎬᏩᏂᎮ ᎦᎾᏍᏓ ᎬᏗ, ᎠᎴ ᏕᎬᏩᎵᏥᏍᏆᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᎵᏂᏆᏅᎥᏍᎨ ᎬᏩᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎮᎢ.
En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieen, aanbaden Hem.
20 ᎤᎾᏕᎰᏔᏃᏅᏃ, ᎬᏩᏄᏪᏎ ᎩᎦᎨᎢ, ᎠᎴ ᎤᏩᏒ ᏧᏄᏬ ᏕᎬᏩᏄᏬᎡᎢ, ᎠᎴ ᏫᎬᏩᏘᏅᏍᏔᏁ ᎬᏩᏛᏗᏱ.
En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem Zijn eigen klederen aan, en leidden Hem uit, om Hem te kruisigen.
21 ᎩᎶᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᏌᏩᏂ ᏧᏙᎢᏛ ᏌᎵᏂ ᎡᎯ ᎠᎢᏎᎢ, ᏙᏗᎦᎶᎨᏒ ᏅᏓᏳᎶᏒᎯ, ᎾᏍᎩ ᎡᎵᎩ ᎠᎴ ᎷᏆᏏ ᎤᏂᏙᏓ, ᎾᏍᎩ ᎤᏤᎵ ᏧᏓᎿᎭᏩᏛ ᎤᏪᏅᏍᏗᏱ ᏄᏅᏁᎴᎢ.
En zij dwongen een Simon van Cyrene, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg.
22 ᎪᎵᎦᏓᏃ ᏚᏙᎥ ᏫᎬᏩᏘᏅᏔᏁᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏁᏢᏔᏅᎯ ᎨᏒ ᎤᏍᏆᎷᎪ ᎦᏛᎦ.
En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats.
23 ᎬᏩᏁᏁᎴᏃ ᎤᏗᏔᏍᏗ ᎩᎦᎨᎠᏗᏔᏍᏗ ᎻᎳ ᎠᏑᎵ; ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏳᏁᎩᏎᎢ.
En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.
24 ᎿᎭᏉᏃ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛ ᎬᏩᏛᏅ ᎤᏂᏯᏙᎴ ᏧᏄᏬᎢ, ᎤᎾᏎᏒᎮ ᎤᎾᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᏧᏂᏁᏒᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.
25 ᏐᎣᏁᎳᏃ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎬᏩᏛᏁᎢ.
En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.
26 ᎦᎸᎳᏗᏢᏃ ᎪᏪᎴ ᏄᏍᏛ ᎠᎫᎢᏍᏛᎢ, ᎯᎠ ᏂᎬᏁᎢ, ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN.
27 ᎢᏧᎳᎭᏃ ᏕᎨᎦᏛᏁ ᎠᏂᏔᎵ ᏗᎾᏓᎾᏌᎲᏍᎩ; ᎠᏏᏴᏫ ᎠᎦᏘᏏᏗᏢ, ᏐᎢᏃ ᎠᎦᏍᎦᏂ ᎢᏗᏢ.
En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter-, en een aan Zijn linkerzijde.
28 ᎪᏪᎸᏃ ᎤᏙᎯᏳᏁᎢ, ᎯᎠ ᏥᏂᎦᏪᎭ, ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎯ ᎨᎦᏎᎸ ᎠᎦᏠᏯᏍᏔᏅᎩ.
En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.
29 ᎠᏂᎶᏍᎩᏃ ᎦᎬᏩᏐᏢᏗᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᎵᏍᏛᏂᎮ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ, Ᏺ, ᎤᏛᏅ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎯᏲᏍᏗᏍᎩ, ᎠᎴ ᏦᎢᏉᏉ ᎢᎦ ᎯᏱᎵᏙᎯ ᎭᏁᏍᎨᏍᎩ,
En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,
30 ᏨᏒ ᎭᎵᏍᏕᎸ, ᎠᎴ ᎡᎭᏠᎠᎯ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛᎢ.
Behoud Uzelven, en kom af van het kruis.
31 ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎬᏩᏕᎰᏗᏍᎬ, ᎯᎠ ᏂᏓᎾᏓᏪᏎᎮᎢ, ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏓᏍᏕᎵᏍᎬᎩ; ᎤᏩᏒ ᎥᏝ ᏴᎬᎵᏍᏕᎸ.
En insgelijks ook de overpriesters, met de Schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen.
32 ᎦᎶᏁᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏏᎵ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᎿᎭᏉ ᏩᏠᎠᎯ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᎣᎩᎪᏩᏛᏗᏱ ᎠᎴ ᎣᎪᎯᏳᏗᏱ. ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎢᏧᎳᎭ ᏗᎨᎦᏛᏅᎯ ᎦᎬᏩᏐᏢᏕᎢ.
De Christus, de Koning Israels, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.
33 ᏔᎳᏚᏃ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎤᎵᏰᎢᎶᎸ ᎤᎵᏏᎲᏎ ᏂᎬᎾᏛ ᎾᎿᎭᎦᏙᎯ, ᏦᎢ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏯᏍᏘ.
En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
34 ᏦᎢᏁ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎤᎵᏰᎢᎶᎸ ᏥᏌ ᎠᏍᏓᏯ ᎤᏪᎷᏁᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎢᎶᎢ, ᎢᎶᎢ, ᎳᎹ ᏌᏆᏓᏂ? ᎾᏍᎩ ᎠᏁᏢᏔᏅᎯ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ ᎦᏛᎦ, ᎠᏆᏁᎳᏅᎯ, ᎠᏆᏁᎳᏅᎯ, ᎦᏙᏃ ᎥᏍᏋᏕᎩ?
En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten?
35 ᎢᎦᏛᏃ ᎾᎥ ᎠᏂᏙᎾᎢ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᎬᏂᏳᏉ, ᎢᎳᏯ ᎠᏯᏂᎭ.
En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept Elias.
36 ᎠᏎᏴᏫᏃ ᏚᏍᏆᎸᏔᏅ, ᎠᎴ ᏚᏬᎵ ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᏭᎧᎵᎢᏍᏔᏅ, ᎠᎴ ᎦᎾᏍᏙᎯ ᎤᏪᏆᏔᏅ, ᎤᏁᏁᎸ ᎤᏗᏔᏍᏗ; ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎤᏁᎳᎩ, ᎢᏓᏙᎴᎰᎯ, ᏥᎪᏃ ᎢᎳᏯ ᏓᎦᎷᏥ ᏓᏳᏠᎥᏔᏂᎵ.
En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen.
37 ᏥᏌᏃ ᎠᏍᏓᏯ ᎤᏪᎷᏅ, ᎤᎵᏍᏆᏕᎴᎢ.
En Jezus, een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.
38 ᎠᏰᏙᎳᏛᏗᏃ ᎤᏛᏅ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎦᏛ ᎤᏓᏣᎦᎸᎮ ᏔᎵ ᏄᏓᏕᎢ, ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᏛ ᎡᎳᏗ ᏩᏍᏗ.
En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen, van boven tot beneden.
39 ᎠᏍᎪᎯᏧᏈᏃ ᏗᏘᏂᏙᎯ ᎠᎢᏗᏢ ᏧᏳᎪᏗ ᎦᏙᎩ, ᎤᏙᎴᎰᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᏪᎷᏅᎢ, ᎠᎴ ᎤᎵᏍᏆᏕᎸᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ.
En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon!
40 ᎠᏂᎨᏴᏃ ᎾᏍᏉ Ꭸ ᎢᏴᏛ ᏙᏗᏂᎧᏁᎢ; ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏁᎴ ᎺᎵ ᏑᎩᏕᎵ ᎡᎯ, ᎠᎴ ᎺᎵ ᏥᎻ ᎤᏍᏗ ᎠᎴ ᏦᏏ ᎤᏂᏥᎢ, ᎠᎴ ᏌᎶᎻ.
En er waren ook vrouwen, van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus, den kleine, en van Joses, en Salome;
41 ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎨᎵᎵ ᏤᏙᎮ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎮ ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏕᎸᎯᏙᎮᎢ; ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᎠᏂᎨᏴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏅᏓᎬᏩᏍᏓᏩᏙᎸᎯ.
Welke ook, toen Hij in Galilea was, Hem waren gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren.
42 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏒ ᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎾᏍᎩ ᎠᏛᏅᎢᏍᏙᏗᏱ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏙᏓᏈᏕᎾ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ.
En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de voorsabbat;
43 ᏦᏩ ᎠᎵᎹᏗᏱ ᎡᎯ ᎠᏥᎸᏉᏗ ᏗᎦᎳᏫᎩ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎠᎦᏘᏰ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎤᎷᏤᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎦᎢᎲᎾ ᏭᏴᎴ ᏆᎴᏗᏱ, ᎠᎴ ᎤᏔᏲᎴ ᏥᏌ ᎠᏰᎸᎢ.
Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus.
44 ᏆᎴᏗᏃ ᎤᏍᏆᏏᎪᏎ ᎤᏜᏓᏏᏛᎡᎮ ᎾᏞᎬ ᎤᏲᎱᏒᎢ; ᏭᏯᏅᎲᏃ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᎤᏛᏛᏁ, ᏰᎵᏍᎪ ᎪᎯᎩ ᎬᏩᏲᎱᏒᎯ, ᎤᏛᏁᎢ.
En Pilatus verwonderde zich, dat Hij alrede gestorven was; en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem, of Hij lang gestorven was.
45 ᎬᏂᎨᏒᏃ ᏄᏩᏁᎸ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏘᏂᏙᎯ, ᏦᏩ ᏚᏲᎯᏎᎴ ᎠᏰᎸᎢ.
En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam.
46 ᎤᏩᏒᏃ ᎤᏏᏙᎵ ᏙᎴᏛ ᎠᏄᏬ, ᎠᎴ ᎤᏕᏒ ᎠᏰᎸᎢ, ᎠᎴ ᎠᏄᏬᎩᎯ ᏙᎴᏛ ᎤᏪᏣᏄᎳᏅ, ᎠᏤᎵᏍᏛ ᎤᏅᏁ ᎾᏍᎩ ᏅᏲᎯ ᎠᏍᎪᏒᎢ, ᎠᎴ ᏅᏯ ᎤᏪᏌᏆᎴᎴᎢ ᎠᏤᎵᏍᏛ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎤᏁᎢ.
En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en leide Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs.
47 ᎺᎵᏃ ᎹᎩᏕᎵ ᎡᎯ, ᎠᎴ ᎺᎵ ᏦᏏ ᎤᏥ ᎤᏂᎪᎮ ᎾᎿᎭᎤᏂᏅᏅᎢ.
En Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden, waar Hij gelegd werd.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎹᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 15 >