< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 3 >

1 ᎯᏍᎩᎦᏚᏏᏁᏃ ᎤᏕᏘᏴᏌᏗᏒ ᏓᏈᎵᏯ ᏏᏌ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ, ᏋᏗᏯ ᏆᎴᏗ ᏧᏗᏱ ᏣᎦᏁᎶᏗ ᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎡᎶᏛ ᎨᎵᎵ ᏍᎦᏚᎩ ᎨᏒ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎨᏎᎢ, ᎤᏅᏟᏃ ᏈᎵᎩ ᎢᏚᎵ ᎠᎴ ᏝᎪᏂᏗ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎨᏎᎢ, ᎵᏌᏂᏯᏃ ᎠᏈᎵᏂ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎨᏎᎢ;
En in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tiberius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, en Herodes een viervorst over Galilea, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Iturea en over het land Trachonitis, en Lysanias een viervorst over Abilene;
2 ᎡᎾᏃ ᎠᎴ ᎦᏱᏆ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎨᏎᎢ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏬᏂᏒᎯ ᎢᎾᎨ ᎤᎷᏤᎴ ᏣᏂ ᏤᎦᎳᏯ ᎤᏪᏥ.
Onder de hogepriesters Annas en Kajafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharias, in de woestijn.
3 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᎷᏤ ᎤᏪᏙᎴ ᏦᏓᏂ ᎾᎥᏂᎨ ᎨᏒᎢ, ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᎧᏃᎮᏍᎨ ᏗᏓᏬᏍᏗ ᎨᏒ ᎦᏁᏟᏴᏛ ᎨᏒ ᎣᏓᏅᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᎦᏴᏓᏘᏁᏗᏱ ᎣᏍᎦᏅᏨᎢ;
En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden.
4 ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸ ᎪᏪᎵᎯ ᎢᏌᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᏪᏂᏒᎯ, ᎯᎠ ᏥᏂᎦᏪᎭ; ᎤᏪᎷᎦ ᎩᎶ ᎢᎾᎨᎢ, ᎯᎠ ᏂᎦᏪᎭ; ᎡᏣᏛᏅᎢᏍᏓᏏ ᏱᎰᏩ ᎤᎶᎯᏍᏗᏱ, ᏚᏅᏅ ᏗᏥᏥᏃᎯᏍᏓ.
Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht!
5 ᏚᎨᏓᎵᏴᏅ ᏂᎦᏗᏳ ᏗᎧᎵᎢᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᏙᏓᎸᏃ ᎠᎴ ᏚᏌᎯᎸ ᏂᎦᏗᏳ ᎡᎳᏗᎭ ᎢᏗᎬᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᏧᏓᏥᏃᏍᏈᏗᏰᏛᏃ ᎨᏒ ᏗᎦᏥᏃᎯᏍᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎤᏲᏃ ᏕᎦᏅᏅ ᎬᎾᏕᏍᎩ ᎢᏗᎬᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Alle dal zal gevuld worden, en alle berg en heuvel zal vernederd worden, en de kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en de oneffen tot effen wegen.
6 ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏇᏓᎵ ᏛᎪᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏍᏕᎸᏙᏗ ᎨᏒᎢ.
En alle vlees zal de zaligheid Gods zien.
7 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎤᏂᏣᏘ ᎾᏍᎩ ᏗᎨᎦᏬᏍᏗᏱ ᎤᏂᎸᏐᎸᎯ; Ᏺ ᎢᎾᏛ ᏧᏁᏥ ᏂᎯ! ᎦᎪ ᎢᏤᏯᏔᏅ ᎡᏣᎵᎡᏗᏱ ᎤᏔᎳᏬᎯᏍᏗ ᎤᎷᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ?
Hij zeide dan tot de scharen, die uitkwamen, om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
8 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏥᎾᏄᎪᏩ ᎠᏙᎴᎰᎯᏍᏙᏗ ᏕᏥᏁᏟᏴᏒ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ; ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᎢᏣᎴᏅᎲ ᎯᎠ ᎢᏥᏪᏒ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ; ᎡᏆᎭᎻ ᎣᎩᏙᏓ ᎠᏴ; ᎢᏨᏲᏎᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏰᎵᏉ ᎯᎠ ᏅᏯ ᏱᏕᎬᏓ ᏱᏕᎪᏢᎾ ᎡᏆᎭᎻ ᏧᏪᏥ.
Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.
9 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᏳᎳ ᎦᎷᏯᏍᏗ ᎠᏅᎯ ᏚᎿᎭᏍᏕᏢ ᏕᏡᎬᎢ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎦᏗᏳ ᏕᏡᎬ ᎣᏍᏛ ᎾᏓᏛᏍᎬᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ ᏗᎦᎴᏴᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᎠᏥᎸᏱ ᏫᏓᏗᏅᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
En de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen.
10 ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎬᏩᏛᏛᏁ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ; ᎦᏙ ᏓᏲᏣᏛᏁᎵ?
En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen?
11 ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎩᎶ ᏔᎵ ᏗᎦᏌᎴᎾ ᏚᎾᎡᏍᏗ, ᏄᎾᎥᎾ ᎨᏒ ᎦᏅᏁᎮᏍᏗ; ᎩᎶᏃ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗ ᎤᎮᏍᏗ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ.
En hij, antwoordende, zeide tot hen: Die twee rokken heeft, dele hem mede, die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks.
12 ᎾᏍᏉᏃ ᎠᏕᎸ-ᎠᏂᎩᏏᏙᎯ ᎤᏂᎸᏐᎴ ᏗᎨᎦᏬᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ; ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎦᏙ ᏓᏲᏣᏛᏁᎵ?
En er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden, en zeiden tot hem: Meester! wat zullen wij doen?
13 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᏞᏍᏗ ᏱᏥᎶᏒᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎢᎦᎢ ᎡᏥᏁᏤᎸ ᎢᏥᎩᏏᏓᏍᏗᏱ.
En hij zeide tot hen: Eist niet meer, dan hetgeen u gezet is.
14 ᎠᏂᏯᏫᏍᎩᏃ ᎾᏍᏉ ᎢᎬᏩᏛᏛᏁ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎠᏴ ᎾᏃ ᎦᏙ ᏓᏲᏣᏛᏁᎵ? ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᏞᏍᏗ ᎩᎶ ᎬᏍᎦᎢᏍᏓᎩ ᎢᏰᏨᏁᎸᎩ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᎦᏰᎪᎩ ᏱᏣᏓᎳᏫᏎᎮᏍᏗ; ᎠᎴ ᏰᎵᏉ ᎢᏥᏰᎸᏎᏍᏗ ᎡᏣᎫᏴᎡᎲᎢ.
En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: Doet niemand overlast, en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen.
15 ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎠᏂᎦᏖᏃᎮᎢ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛᏉ ᎠᏫ ᏙᏧᎾᏓᏅᏛ ᎬᏩᏓᏅᏖᏍᎨ ᏣᏂ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᏒ, ᎠᎴ ᎦᎶᏁᏛ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ;
En als het volk verwachtte, en allen in hun harten overleiden van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware;
16 ᏣᏂ ᎤᏁᏤ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᏂᎦᏛ, ᎠᏴ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎠᎹ ᏕᏨᏯᏬᏍᏗᎭ; ᏓᏯᎢᏍᎩᏂ ᎤᏟ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᎠᏴ, ᎾᏍᎩ ᏓᎧᏁᏌᏛ ᏧᎳᏑᎶᎩ ᎥᏝ ᏰᎵ ᏱᏂᎪᎢ ᏗᎩᎧᏁᏴᏗᏱ; ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᎠᏥᎸ ᏙᏓᏣᏬᏍᏔᏂ;
Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden; Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur;
17 ᎾᏍᎩ ᎤᎳᏐᏫᏍᏗ ᎠᏰᎭ, ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏓᎦᎳᏐᏫᏏ ᎠᏲᏓᏝᎲᎢ, ᎤᏣᎴᏍᏗᏃ ᏓᎦᏟᏌᏂ ᏛᏂ ᎤᏗᏱ; ᎤᏬᎭᏄᎶᏔᏅᎯᏍᎩᏂ ᏛᎪᎲᏍᏔᏂ ᎠᏥᎸᏱ ᏂᎬᏠᏍᎬᎾ.
Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en de tarwe zal Hij in Zijn schuur samenbrengen; maar het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden.
18 ᎠᎴ ᎤᏣᏖ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏕᎦᏬᏁᏗᏍᎬ ᏚᎵᏥᏙᏁᎴ ᏴᏫ.
Hij dan, ook nog vele andere dingen vermanende, verkondigde den volke het Evangelie.
19 ᎡᎶᏛᏍᎩᏂ ᏍᎦᏚᎩ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᏣᏂ ᎤᎬᏍᎪᎸᏁ ᏗᎵᏰᎢᎸᏍᏗᏍᎨ ᎡᎶᏗᏏ ᎤᏅᏟ ᏈᎵᎩ ᎤᏓᎴᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏂᎦᏛ ᎤᏣᏘᏂ ᏄᏛᏁᎸ ᎡᎶᏛ,
Maar als Herodes, de viervorst van hem bestraft werd, om Herodias' wil, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken, die Herodes deed,
20 ᎠᏏ ᏭᏓᎪᎾᏛ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏄᏛᏁᎴᎢ, ᏣᏂ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ ᎤᏍᏚᏁᎢ.
Zo heeft hij ook dit nog boven alles daar toegedaan, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft.
21 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᏂᎦᏛ ᏴᏫ ᏕᎨᎦᏬᎥ ᏥᏌ ᎾᏍᏉ ᎠᎦᏬᎡᎢ, ᎠᎴ ᎤᏓᏙᎵᏍᏔᏅ ᎦᎸᎳᏗ ᎤᎵᏍᏚᎢᏎᎢ,
En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was, en bad, dat de hemel geopend werd;
22 ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᏧᏠᎠᏎ ᎾᏍᎩ ᎤᏪᏯᎸᏤᎢ, ᎠᏰᎸ ᏧᎴ-ᏗᏍᎪᏂᎯ ᎾᏍᎩᏯ ᎨᏎ ᎤᏙᏢᏒᎢ; ᎧᏁᎬᏃ ᎦᎸᎳᏗ ᏧᎶᏎ ᎯᎠ ᏅᏧᏪᏎᎢ; ᎯᎯ ᎬᎨᏳᎢ ᎠᏇᏥ; ᎣᏏᏳ ᎬᏰᎸᎢ ᏂᎯ.
En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde, in lichamelijke gedaante, gelijk een duif; en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!
23 ᏥᏌᏃ ᎿᎭᏉ ᎠᏎ ᏦᎠᏍᎪᎯ ᎢᏳᏕᏘᏴᏛ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏪᏥ ᎤᏂᏰᎸᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎯᎳᏱ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef, den zoon van Heli,
24 ᎾᏍᎩ ᎹᏓᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎵᏫ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎺᎵᎦᏱ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏣᎾ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Janna, den zoon van Jozef,
25 ᎾᏍᎩ ᎹᏗᏓᏯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᎼᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏁᎠᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᏏᎳ, ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Mattathias, den zoon van Amos, den zoon van Naum, den zoon van Esli, den zoon van Naggai,
26 ᎾᏍᎩ ᎺᎠᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎹᏗᏓᏯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏏᎻᏯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏓ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon van Semei, den zoon van Jozef, den zoon van Juda,
27 ᎾᏍᎩ ᏦᎠᎾ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎵᏌ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏥᎳᏇᎵ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏌᎳᏓᏱᎵ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏏᎳᏱ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Johannes, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobabel, den zoon van Salathiel, den zoon van Neri,
28 ᎾᏍᎩ ᎺᎵᎦᏱ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏱ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎪᏌᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᎵᎼᏓᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎥᎵ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmodam, den zoon van Er,
29 ᎾᏍᎩ ᏦᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᎵᎡᏌ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᎵᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎹᏓᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎵᏫ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Joses, den zoon van Eliezer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi,
30 ᎾᏍᎩ ᏏᎻᏯᏂ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏓ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏦᎾᏂ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᎳᏱᎩᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim,
31 ᎾᏍᎩ ᎻᎵᎠ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎻᎾᏂ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎹᏓᏓ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏁᏓᏂ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏕᏫ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Meleas, den zoon van Mainan, den zoon van Mattatha, den zoon van Nathan, den zoon van David,
32 ᎾᏍᎩ ᏥᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎣᏆᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏉᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏌᎵᎹ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᏐᏂ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Booz, den zoon van Salmon, den zoon van Nahasson,
33 ᎾᏍᎩ ᎡᎻᏂᏓ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᎵᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏏᎳᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏇᎵᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏓ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda,
34 ᎾᏍᎩ ᏤᎦᏈ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᏏᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᏆᎭᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏕᎳ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏁᎰ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor,
35 ᎾᏍᎩ ᏎᎳᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎴᎪ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏇᎵᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎯᏆ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏎᎳ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Heber, den zoon van Sala,
36 ᎾᏍᎩ ᎧᏱᏅ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏆᏣ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏎᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏃᏯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎴᎻᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Kainan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noe, den zoon van Lamech,
37 ᎾᏍᎩ ᎻᏚᏏᎳ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏃᎩ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏤᎳᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎹᎵᎵᎵ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎧᏱᏅ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ,
Den zoon van Mathusala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Malaleel, den zoon van Kainan,
38 ᎾᏍᎩ ᎢᏃᏏ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏎᏗ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏫ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᎢ.
Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van Adam, den zoon van God.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 3 >