< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 19 >

1 ᏥᏌᏃ ᎤᏴᎴ ᎠᎴ ᎤᎶᏎ ᏤᎵᎪ.
En Jezus kwam te Jericho en trok er door.
2 ᎠᎴ ᎬᏂᏳᏉ ᎡᎮ ᎠᏍᎦᏯ ᏌᎩᏯ ᏧᏙᎢᏛ, ᎾᏍᎩ ᏄᎬᏫᏳᏒ ᎨᏎ ᎠᏕᎸᎠᎩᏏᏙᎯ, ᎠᎴ ᎤᏪᎿᎭᎢᏳ ᎨᏎᎢ.
En ziet, daar was een man, Zacheüs genaamd, en hij was een oppertollenaar en was rijk.
3 ᎠᎴ ᎤᏲᎴ ᏥᏌ ᎤᎪᏩᏛᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛᎢ; ᎠᏎᏃ ᎤᏄᎸᏁ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᎤᏂᏣᏘ ᎨᏒᎢ, ᎤᏍᏗᎩᏳᏰᏃ ᎨᏎᎢ.
En hij zocht Jezus te zien, wie Hij was, en kon niet vanwege de schare; want hij was klein van persoon.
4 ᎢᎬᏱᏃ ᏭᏗᏢᏍᏔᏅ ᎤᎸᏎ ᎫᏩᏧᏁᎬ ᏡᎬ ᎤᎪᏩᏛᏗᏱ ᎤᏚᎵᏍᎨᎢ; ᎾᎿᎭᏰᏃ ᎢᏗᏢ ᏭᎶᎯᏍᏗ ᎨᏎᎢ.
Hij liep dan vooruit en klom op een wilden vijgeboom om Hem te zien, want Hij zou daar langs komen.
5 ᏥᏌᏃ ᎾᎿᎭᎤᎷᏨ, ᎦᎸᎳᏗ ᏫᏚᎧᎿᎭᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᎪᎮᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏌᎩᏯ, ᏞᎩᏳ ᎡᎭᏠᎠᎯ; ᎪᎯᏰᏃ ᎢᎦ ᏥᎩ ᏘᏁᎸ ᏫᎨᏙᎮᏍᏗ.
Toen Jezus nu bij die plaats kwam, zag Hij op en zeide tot hem: Zacheüs, spoed u om af te komen, want Ik moet vandaag in uw huis blijven!
6 ᎤᏩᏅᏤᏃ ᏗᎤᏠᎠᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᎵᎮᎵᏨᎯ ᏚᏓᏂᎸᏤᎢ.
En hij kwam haastig af en ontving Hem met blijdschap.
7 ᎤᏂᎪᎲᏃ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᎤᏂᏐᏅᏤᎴᎢ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᏩᏴᏢ ᏮᏛᏒᏎᎵ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᏍᎦᎾᎢ.
En allen die het zagen murmureerden en zeiden: Bij een zondigen man is Hij binnengegaan om te herbergen!
8 ᏌᎩᏯᏃ ᎤᎴᏁ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᎤᎬᏫᏳᎯ, ᎬᏂᏳᏉ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎠᏰᎵ ᎢᎦᎢ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎠᎩᎲ ᎤᏲ ᎢᏳᎾᏛᎿᎭᏕᎩ ᏕᏥᎥᏏ; ᎢᏳ ᎠᎴ ᎦᏰᎪᎩ ᎠᏋᏔᏅᎯ ᏱᎩ ᎩᎶ ᎪᎱᏍᏗ ᏱᏥᎩᎡᎸ, ᏅᎩ ᎢᏳᏩᎫᏗ ᎢᎦᎢ ᏥᎥᏏ.
Maar Zacheüs stond en zeide tot den Heere: Zie, de helft mijner goederen, Heere, geef ik aan de armen, en als ik iemand iets te veel heb afgenomen, dan geef ik het vierdubbel terug.
9 ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎪᎯ ᎢᎦ ᎠᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎨᏒ ᎦᎷᎩ ᎠᏂ ᎠᏓᏁᎸᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎡᏆᎭᎻ ᎤᏪᏥ ᎨᏒᎢ.
En Jezus zeide tot hem: Heden is dezen huize verlossing geschied, omdat ook deze een zoon van Abraham is.
10 ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᏚᏲᎵᎸ ᎠᎴ ᏚᏍᏕᎸᎯᎸ ᎤᎾᎴᎾᎸᎯ ᏥᎨᏒᎩ.
Want de Zoon des menschen is gekomen om het verlorene te zoeken en te behouden!
11 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᎤᏁᏉᎡ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎴᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎾᎥ ᎤᎷᏥᏗᏒᎢ, ᎠᎴ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎢᎬᏪᏅᏛ ᏓᎦᎾᏄᎪᏥ ᎠᏁᎵᏍᎬᎢ.
Terwijl zij nu dit hoorden voegde Hij er nog een gelijkenis bij, omdat Hij nabij Jerusalem was en omdat zij meenden dat het koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden.
12 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏍᎦᏰᎬᏍᏓ ᎢᎸᎯᏢ ᎢᏅ ᏭᎶᏎᎢ, ᎤᎸᏒᏎ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏯᎬᏁᏗᏱ ᎠᎴ ᎥᎤᎷᎯᏍᏗᏱ.
Hij zeide dan: Zeker mensch van voorname geboorte reisde naar een vergelegen land om voor zich zelven een koninkrijk te verkrijgen en dan terug te keeren.
13 ᏫᏚᏯᏅᎮᏃ ᎠᏍᎪᎯ ᎢᏯᏂᏛ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᏕᎤᏲᎯᏎᎴ ᎠᏍᎪᎯ ᎢᏳᏓᎨᏛ [ ᎠᏕᎸ, ] ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎪᎱᏍᏗ ᏕᏨᏗᏍᎨᏍᏗ ᎬᏂ ᎢᏥᎷᏨᎭ.
En hij riep zijn tien dienstknechten en gaf hun tien ponden, en zeide tot hen: Drijf daar koophandel mede totdat ik terugkom!
14 ᎠᏎᏃ ᏧᏤᎵ ᏴᏫ ᎢᎬᏩᏂᏆᏘᎴᎢ, ᎠᎴ ᏚᏂᏅᏎ ᎬᏩᎨᎮᎩ, ᎯᎠ ᏫᎾᏂᏪᏍᎨᎢ, ᎥᏝ ᏲᎦᏚᎵ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎣᎦᏤᎵ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
Maar zijn burgers haatten hem en zonden hem gezanten achterna, zeggende: Wij willen niet dat deze koning over ons zij!
15 ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎢᎤᎷᏥᎸ, ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏯᎬᏁᎸᎯ ᎨᏎᎢ, ᎤᏁᏤ ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᏫᎨᏥᏯᏅᏗᏱ ᎬᏩᎷᏤᏗᏱ, ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏕᎸ ᏧᎨᏅᏛᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᎢᎦᎢ ᎠᏂᏏᏴᏫ ᎤᏂᏁᏉᏤᎸ ᎠᏂᏃᏗᏍᎬᎢ.
En toen hij teruggekomen was, nadat hij het koninkrijk verkregen had, liet hij die dienstknechten tot zich roepen aan wie hij het geld gegeven had, opdat hij weten zou welke zaken elk gedaan had.
16 ᎢᎬᏱᏃ ᎤᎷᏨᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏍᎩᎾᏝᎢ, ᏣᏤᎵ ᏑᏓᎨᏛ ᎠᏍᎪᎯ ᎢᏳᏓᎨᏛ ᎤᏁᏉᏨ.
De eerste dan kwam en zeide: Heer, uw pond heeft er tien ponden bij gewonnen!
17 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎣᏏᏳ, ᎰᏍᏛ ᎡᏣᏅᏏᏓᏍᏗ; ᎤᏍᏗ ᎨᏒ ᎣᏏᏳ ᏂᏣᏛᏁᎸ; ᏣᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏍᎪᎯ ᏕᎦᏚᎲᎢ.
En hij zeide tot hem: Wel gedaan! gij goede dienstknecht! omdat gij getrouw zijt geweest in het geringste, zult gij over tien steden macht hebben!
18 ᏔᎵᏁᏃ ᎤᎷᏨᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏍᎩᎾᏝᎢ, ᏣᏤᎵ ᏑᏓᎨᏛ ᎯᏍᎩ ᎢᏳᏓᎨᏛ ᎤᏁᏉᏨ.
En de tweede kwam en zeide: Uw pond, heer, heeft vijf ponden opgebracht!
19 ᎾᏍᎩᏃ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎯᏍᎩ ᎢᎦᏚᎩ ᏣᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎨᏎᏍᏗ.
En hij zeide ook tot dezen: En gij, wees over vijf steden!
20 ᏅᏩᏓᎴᏃ ᎤᎷᏤᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᏍᎩᎾᏝᎢ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂ ᏣᏤᎵ ᏑᏓᎨᏛ, ᎠᎩᏍᏆᏂᎪᏛᎩ ᎠᎩᏣᏄᎸᎩ ᎠᏯᏠᎩᎯ;
En de andere kwam, zeggende: Heer, zie hier uw pond dat ik heb bewaard in een doek.
21 ᎬᎾᏰᏍᎬᏰᏃ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎯᏍᏓᏱᏳ ᎨᏒ ᎯᏍᎦᏯ; ᎯᎩᏍᎪᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᏂᏣᏅᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎯᏍᎫᏕᏍᎪ ᎾᏍᎩ ᏂᏣᏫᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Want ik vreesde u, omdat gij een gestreng mensch zijt; gij neemt weg wat gij niet gelegd hebt, en maait wat gij niet gezaaid hebt.
22 ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏨᏒ ᏂᏣᏪᏒ ᏓᎬᏔᏂ ᏙᏓᎬᏳᎪᏓᏁᎵ ᏣᏲ ᎡᏣᏅᏏᏓᏍᏗ. ᎯᎦᏔᎲᎩ ᏥᏍᏓᏱᏳ ᎨᏒᎢ, ᏥᎩᏍᎬ ᎾᏍᎩ ᎠᎩᏅᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏥᏍᎫᏕᏍᎬ ᎾᏍᎩ ᎠᎩᏫᏒᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ;
En de heer zeide tot hem: Uit uw mond zal ik u oordeelen, gij booze dienstknecht! gij wist dat ik een gestreng mensch ben, wegnemende wat ik niet gelegd, en maaiende wat ik niet gezaaid heb?
23 ᎦᏙᏃ Ꮭ ᏗᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ ᏱᏫᏙᏣᏁ ᏗᏆᏤᎵ ᎠᏕᏄ, ᎠᎩᎷᏥᎸᏃ ᏗᏆᏤᎵ ᎠᎴ ᎤᏂᏁᏉᏨᎯ ᏱᏓᎩᎩᏎᎢ.
Waarom hebt gij dan mijn geld niet aan de wisselbank gegeven? dan zou ik, als ik kwam, het met winst hebben opgeëischt.
24 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎾᎥ ᎠᏂᏙᎾᎢ, ᎡᏥᎩᏏ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏑᏓᎨᏛ, ᎠᎴ ᎠᏍᎪᎯ ᎢᏳᏓᎨᏛ ᏧᎯ ᎡᏥᎥᏏ —
En tot hen die daarbij stonden, zeide hij: Neemt het pond van hem af en geeft het aan hem die de tien ponden heeft!
25 ᎯᎠᏃ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ, ᏗᏍᎩᎾᏝᎢ, ᎠᏍᎪᎯ ᎢᏳᏓᎨᏛ ᏕᎤᎭ —
En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft al tien ponden!
26 ᎯᎠᏰᏃ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎾᏍᎩ ᎾᏂᎥ ᎤᏂᎯ ᎨᏥᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᏄᏂᎲᎾᏃ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎤᏂᎲ ᎨᏥᎩᎡᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Ik zeg ulieden dat aan een ieder die heeft, zal gegeven worden, maar van hem die niet heeft, zal zelfs hetgeen hij heeft, ontnomen worden.
27 ᎾᏃ ᎬᎩᏍᎦᎩ, ᏄᎾᏚᎵᏍᎬᎾ ᏥᎨᏒ ᎠᎩᎬᏫᏳᎯ ᎢᏯᏆᎵᏍᏙᏗᏱ ᎠᏁᎲᎢ, ᎡᏗᏣᏘᏄᎦ, ᎠᎴ ᏗᏥᎷᎦ ᏥᎦᏔᎲᎢ
Maar deze mijn vijanden, die niet hebben gewild dat ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier en slaat ze dood voor mijn oogen.
28 [ ᏥᏌᏃ ] ᎾᏍᎩ ᏄᏪᏒ, ᎢᎬᏱ ᎤᏪᏅᎭ ᎤᎿᎭᎷᏎ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏩᎦᏖᎢ.
En toen Hij dit gezegd had trok Jezus vooruit, den weg op naar Jerusalem.
29 ᎯᎠᏃ ᎸᎵᏍᏔᏁ ᎾᎥ ᎤᎷᏨ ᏒᎦᏙᎯ ᎠᎴ ᏇᏗᏂᏱ, ᎾᎿᎭᎣᎵᏩᏲᎯ ᎤᏌᎯᎸ ᏥᏚᏙᎠ, ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏔᎵ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏚᏅᏎᎢ,
En toen Jezus dicht bij Bethfage en Bethanië. gekomen was, aan den berg, die de Berg der Olijven wordt genoemd, zond Hij twee van zijn discipelen en zeide:
30 ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎢᏍᏕᎾ ᎢᏢ Ꮎ ᏨᏗᎦᏚᎭ, ᎾᎿᎭᏃ ᏫᏍᏗᎷᏨᎭ ᏓᏰᏍᏗᏩᏛᎯ ᎠᎩᎾ ᎨᎵᏌᏕᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎥᏝ ᎠᏏ ᎩᎶ ᎤᎩᎸᏔᏅᎯ ᏱᎩ; ᎡᏍᏕᎵᏌᏕᏒᎭ ᎠᎴ ᏤᏍᏓᏘᏁᏒᎭ.
Gaat naar het dorp daar vóór u, en als gij daar inkomt zult gij een veulen vastgebonden vinden, waarop nooit eenig mensch gezeten heeft; maakt dat los en brengt het hier.
31 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎢᏍᏓᏛᏛᏅ ᎦᏙᏃ ᎢᎡᏍᏕᎵᏌᏕᎭ? ᎢᏍᏙᏎᎸᎭ, ᎯᎠ ᏁᏍᏗᏪᏎᎸᎭ; ᎤᎬᏫᏳᎯᏰᎾ ᎤᏚᎵᎭ.
En als iemand u vraagt: Waarom maakt gij het los? dan moet gij zeggen: De Heere heeft het van noode!
32 ᎨᏥᏅᏒᎯᏃ ᎤᏁᏅᏎ ᎠᎴ ᏭᏂᏩᏛᎮ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᏚᏪᏎᎸᎢ.
De afgezondenen nu gingen heen en vonden het zooals Hij hun gezegd had.
33 ᎠᏁᎵᏌᏕᏍᎨᏃ ᎠᎩᎾ, ᎤᏂᎾᏝᎢ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏂᏪᏎᎴᎢ, ᎦᏙᏃ ᎢᎡᏍᏕᎵᏌᏕ ᎠᎩᎾ?
Toen zij nu het veulen losmaakten zeiden de eigenaars tot hen: Waarom maakt gij het veulen los?
34 ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏚᎵᎭ.
Zij dan zeiden: De Heere heeft het van noode!
35 ᏥᏌᏃ ᎤᎾᏘᏃᎮᎴᎢ; ᏧᎾᏄᏬᏃ ᎠᎩᎾ ᎦᏐᎯ ᏚᏂᏢᏁᎢ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎤᎾᎩᎸᏔᏁ ᏥᏌ.
En zij brachten het tot Jezus; en toen zij hun kleederen op het veulen geworpen hadden, deden zij Jezus opstijgen.
36 ᎠᎢᏒᏃ ᏧᎾᏄᏬ ᏚᏂᏰᏍᏛᏁ ᏅᏃᎯ.
En terwijl Hij voorttrok spreidden zij hun kleederen op den weg.
37 ᎾᎥᏃ ᏭᎷᏨ, ᎾᎿᎭᎠᎦᏐᎠᏍᎬ ᎢᏴᏛ ᎣᎵᏩᏲ ᎤᏌᎯᎸᎢ, ᏂᎦᏛ ᎤᏂᏣᏘ ᎨᏒ ᎠᎾᏓᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᎾᎴᏅᎮ ᎠᎾᎵᎮᎵᎨ ᎠᎴ ᎠᏂᎸᏉᏗᏍᎨ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏍᏓᏯ ᎠᏂᏁᎨᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏂᎦᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏕᎦᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᎤᏂᎪᎲᎢ;
Toen Hij nu al dicht bij de helling van den Berg der Olijven kwam, begon de geheele schare der discipelen verheugd en met luider stemme God te prijzen, wegens al de krachten die zij gezien hadden,
38 ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ. ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏱᎰᏩ ᏚᏙᏍᏛ ᏥᎦᎷᎯᏍᏗᎭ; ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏎᏍᏗ ᏩᏍᏛ ᎦᎸᎳᏗᏳ ᎨᏒᎢ!
en zij zeiden: Gezegend de Koning, die komt in den Naam des Heeren! In den hemel vrede! en glorie in het allerhoogste!
39 ᎢᎦᏛᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎾᎿᎭᎤᏂᏣᏘ ᏄᎾᏛᏅ ᎯᎠ ᏅᏗᎬᏩᏪᏎᎴᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᏘᏅᏍᏓᏗᏏ ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯ.
En sommigen der fariseërs uit de schare zeiden tot Hem: Meester, bestraf uw discipelen!
40 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎢᏳᏃ ᎯᎠ ᎡᎳᏪᏱ ᏳᏅᏅ, ᏅᏯ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏯᏁᎷᎲᎦ.
En Hij antwoordde en zeide: Ik zeg ulieden dat, wanneer dezen zwijgen, de steenen zullen roepen!
41 ᎾᎥᏃ ᎤᎷᏨ, ᏚᎧᎿᎭᏅ ᎦᏚᎲᎢ, ᎤᏍᎪᏂᎴᎢ,
En toen Hij nabij was gekomen, zag Hij de stad en weende over haar, zeggende:
42 ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎢᏳᏃ ᏂᎯ ᏱᎯᎦᏔᎮᎢ, ᎥᎥ, ᏂᎯ, ᎪᎯ ᎾᏍᏉ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏣᏤᎵ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏣᏁᎯ ᎨᏒᎢ! ᎠᏎᏃ ᎿᎭᏉ ᎡᏨᏍᎦᎳᏁᎸ.
Och, of ook gij erkendet, zelfs nog in dezen uwen dag, wat tot uw vrede dient! Maar nu is het voor uw oogen verborgen!
43 ᎾᎯᏳᏰᏃ ᎨᏒ ᏓᏣᎵᏰᎢᎶᎮᎵ, ᎾᏍᎩ ᎨᏣᏍᎦᎩ ᎨᏒ ᏙᏛᏁᎵᏍᎦᎸᎯ ᎬᏩᏚᏫᏛ, ᎠᎴ ᏙᏓᎨᏣᏚᏫᏍᏔᏂ, ᎠᎴ ᏅᎦᏘᏓᏂ ᎨᏣᎵᏍᏚᏕᏍᏗ.
Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een verschansing rond u zullen opwerpen, en zij zullen u omringen en u van alle kanten benauwen;
44 ᎠᎴ ᎦᏙᎯ ᏓᎨᏣᏡᏂ, ᎠᎴ ᏗᏤᏥ ᎬᏂᏯᎢ ᎨᏎᏍᏗ; ᎠᎴ ᎥᏝ ᎨᏣᎯᏰᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᏌᏉ ᏅᏯ ᏱᏚᏓᏌᏝᎮᏍᏗ; ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏂᎦᏔᎲᎾ ᏥᎨᏒ ᎢᏳ ᎡᏣᏩᏛᎯᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
en zij zullen u en uw kinderen in u, tot den grond toe verderven, en geen steen in u op den anderen laten, omdat gij niet erkend hebt den tijd waarin gij bezocht zijt!
45 ᏭᏴᎸᏃ ᎤᏛᎾ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎤᎴᏅᎮ ᏚᏄᎪᏫᏎ ᎾᎿᎭᎠᏂᏃᏗᏍᎩ, ᎠᎴ ᎤᏂᏩᏒᎥᏍᎩ;
En Hij ging in den tempel en begon de koopers en verkoopers uit te drijven, en zeide tot hen:
46 ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎳ, ᏥᏁᎸ ᎠᏓᏙᎵᏍᏙᏗᏱ ᎠᏓᏁᎸ ᏚᏙᎠ, ᎠᏎᏃ ᏂᎯ ᎠᏂᏃᏍᎩᏍᎩ ᎤᏂᏴᏍᏗᏱ ᎤᏍᏓᎦᎸ ᏂᏨᏁᎸ.
Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds zijn! Maar gij hebt dat gemaakt tot een roovershol.
47 ᏂᏚᎩᏨᏂᏒᏃ ᏓᏕᏲᎲᏍᎨ ᎤᏛᎾᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ. ᎠᏎᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏫ ᎤᎾᏁᎶᏔᏁ ᎬᏩᎯᏍᏗᏱ.
En Hij leerde dagelijks in den tempel; maar de overpriesters en de schriftgeleerden zochten Hem te dooden, zoowel als de voornaamsten des volks,
48 ᎠᎴ ᎤᎾᏠᏤ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗᏱ; ᏂᎦᏛᏰᏃ ᏴᏫ ᎬᏩᏝᏫᏍᏗᏕᎨ ᎬᏩᏛᏓᏍᏓᏁᏗᏱ.
en zij vonden niet, wat te doen; want het geheele volk hing Hem aan als het Hem hoorde.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 19 >