< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 13 >

1 ᎾᏍᎩᏃ ᎠᏁᏙᎮ ᎩᎶ ᎬᏩᏃᏁᎸᎯ ᎬᏩᏁᎢᏍᏓᏁᎸᎯ ᎨᎵᎵ ᎠᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏂᎩᎬ ᏇᎴᏗ ᏚᏑᏰᏓᏁᎸ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎲᎢ.
Terzelfder tijd kwamen eenigen aan Jezus boodschappen van de Galileërs, dat Pilatus hun bloed met hun offeranden had gemengd.
2 ᏥᏌᏃ ᏚᏁᏤᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏣᏓᏅᏖᏍᎬᏍᎪ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎨᎵᎵ ᎠᏁᎯ ᏧᏂᎪᎾᏛᏔᏅᎯ ᎨᏎ ᎠᏂᏍᎦᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᏛ ᎨᎵᎵ ᎠᏁᎯ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎾᏍᎩ ᏥᏄᎾᎵᏍᏓᏁᎴᎢ?
En Hij antwoordde en zeide tot hen: Meent gij dat die Galileërs grooter zondaars zijn geweest dan al de andere Galileërs, omdat zij dit geleden hebben?
3 ᎥᏝ ᎢᏨᏲᏎᎭ; ᏂᎯᏍᎩᏂ ᏂᏗᏥᏁᏟᏴᏒᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ, ᏂᎦᏛ ᎾᏍᎩᏯ ᏓᏣᏗᏒᏂ.
Neen, zeg Ik u, maar indien gij geen berouw hebt zult gij allen eveneens vergaan.
4 ᎠᎴ Ꮎ ᏁᎳᏚ ᎢᏯᏂᏛ ᏌᎶᎻ ᎢᏅᎢᎦᏘ ᎠᏓᏁᎸ ᏧᎾᏐᏁᎢ, ᎠᎴ ᏥᏚᏂᎴᎢ, ᏥᎪ ᎢᏣᏓᏅᏖᏍᎬ ᏧᏂᎪᎾᏛᏔᏅᎯ ᎨᏎ ᎠᏂᏍᎦᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᏛ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎠᏁᎯ?
Of die achttien, op wie de toren van Siloam viel en hen doodde, meent gij dat die grooter schuldenaars waren dan al de menschen die in Jerusalem waren?
5 ᎥᏝ ᎢᏨᏲᏎᎭ; ᏂᎯᏍᎩᏂ ᏂᏗᏥᏁᏟᏴᏒᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ, ᏂᎦᏛ ᎾᏍᎩᏯ ᏓᏩᏗᏒᏂ.
Neen, zeg Ik u, maar indien gij geen berouw hebt zult gij allen eveneens vergaan.
6 ᎯᎠ ᎾᏍᏉ ᏄᏪᏎ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎴᎢ; ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ, ᎡᎦᏔ-ᎢᏳᏍᏗ ᏡᎬ ᎤᏫᏎ ᏖᎸᎳᏗ ᏚᏫᏒᎢ; ᎤᎷᏤᏃ ᎤᏲᎴ ᎤᏓᏔᏅᎯ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏳᏩᏛᎮᎢ.
En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had in zijn hof een vijgeboom geplant, en hij kwam om er vrucht op te zoeken en vond niets.
7 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴ ᎣᏍᏛ ᎢᏳᏩᎿᎭᏕᎩ ᏖᎸᎳᏗ ᏚᏫᏒᎢ, ᎬᏂᏳᏉ, ᎿᎭᏉ ᏦᎢ ᎾᏕᏘᏴ ᏥᎷᎬᎩ ᎠᎩᏲᎲᎩ ᎤᏓᏔᏅᎯ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎡᎦᏔ-ᎢᏳᏍᏗ ᏡᎬᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏱᏥᏩᏘᎭ; ᎯᎴᏴᏍᏓ; ᎦᏙᏃ ᎢᎤᎨᏗ ᎦᏙᎯ?
Toen zeide hij tot den hovenier: Zie, drie jaar kom ik nu om vrucht te zoeken op dezen vijgeboom en ik vind niets; kap hem uit, waarom maakt hij den grond onvruchtbaar?
8 ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎤᏁᎳᎩ ᎮᎳ ᎪᎯ ᎾᏍᏉ ᏧᏕᏘᏴᏌᏗ, ᎬᏂ ᎦᏍᎪᏏᏙᎸᎭ, ᎠᎴ ᎣᏍᏛ ᎦᏓ ᏥᏅᎭ.
Maar de hovenier zeide tot hem: Heer, laat hem dit jaar nog, totdat ik rond hem gespit en mest gelegd heb,
9 ᎢᏳᏃ ᎢᎠᏓᏔᏅᎭ, ᎤᏁᎳᎩᏉ ᎨᏎᏍᏗ; ᎢᏳᏃ ᏄᏔᏅᎾ ᏱᎩ, ᎩᎳ ᎣᏂ ᎯᎴᏴᏍᏔᏅᎭ.
of hij misschien nog vrucht voortbrengt; maar zoo niet, kap hem dan later uit.
10 ᏓᏕᏲᎲᏍᎨᏃ ᎢᎸᎯᏢ ᎠᏓᏁᎸ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬᎢ;
Jezus nu leerde op een sabbat in een der synagogen.
11 ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎾᎿᎭᎡᏙᎮ ᎠᎨᏴ ᎠᏓᏅᏙ ᎥᏳᎩ ᎪᏢᏍᎩ ᎤᏯᎢ ᏁᎳᏚ ᎢᏳᏕᏘᏴᏛ ᎢᎬᏩᎵᏍᏔᏅᎯ ᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᏗᏌᏕᎢ, ᎠᎴ ᎬᏩᏟᏍᏛ ᎤᎵᏥᏃᎯᏍᏙᏗᏱ ᎨᏎᎢ.
En ziet, een vrouw was daar, die achttien jaar lang een geest van krankheid gehad had, en zij was zoo krom dat zij in ‘t geheel niet kon recht staan.
12 ᏥᏌᏃ ᎤᎪᎲ ᏭᏯᏅᎮᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎯᎨᏴ, ᏣᏢᎬ ᎡᏧᏓᎳᎩ.
En Jezus zag haar en riep haar toe en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid!
13 ᏚᏏᏔᏕᏃ; ᎠᎴ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎦᏥᏃᏍᏛ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᎤᎸᏉᏔᏁ ᎤᏁᎳᏅᎯ.
En Hij leide de handen op haar en terstond werd zij recht; en zij gaf aan God de glorie.
14 ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱᏃ ᏄᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎤᎿᎭᎸᎯ ᎤᏁᏤᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏥᏌ ᎤᏓᏅᏩᏅ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ; ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᏴᏫ, ᏑᏓᎵ ᎢᎦ ᏚᏳᎪᏗ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ ᏴᏫ; ᎾᎯᏳᏍᎩᏂ ᎢᏥᎷᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏕᏥᏅᏫᏍᎨᏍᏗ, ᏞᏍᏗᏃ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ.
De overste der synagoge nu, die het zeer kwaad opnam dat Jezus op den sabbat genas, antwoordde en zeide tot de schare: Er zijn zes dagen waarop men moet werken; komt dan op een van die dagen om genezen te worden en niet op den sabbatdag!
15 ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᏁᏤᎴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏣᏠᎾᏍᏗ! ᏝᏍᎪ ᏂᎯ ᎢᏥᏏᏴᏫᎭ ᎨᏒ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᏰᏤᎵᏌᏕᏍᎪ ᏗᎨᎳᏍᏗᏱ ᎢᏣᏤᎵ ᏩᎦ ᎠᎴ ᏐᏈᎵᏗᎦᎵᎠᏅᎯᏛ, ᎠᎴ ᏰᏣᏘᏁᎪ ᎠᎹ ᏰᏣᏗᏔᏍᏔᏁᎪᎢ?
Maar de Heere antwoordde en zeide tot hem: Geveinsde, maakt niet ieder van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, om die heen te leiden om te doen drinken?
16 ᎯᎠᏃ ᎠᎨᏴ ᎡᏆᎭᎻ ᎤᏪᏥ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᏎᏓᏂ ᎿᎭᏉ ᎬᏂᏳ ᏁᎳᏚ ᏧᏕᏗᏴᏛ ᎬᏩᎸᎸᎯ ᏥᎩ, ᏝᏍᎪ ᏱᏚᏳᎪᏕ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎠᎦᎸᏒᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎤᏓᎸᏍᏛᎢ?
Moest dan deze, die een dochter van Abraham is, die de satan nu al achttien jaar gebonden heeft, niet worden losgemaakt van dezen band op een sabbatdag?
17 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒ, ᏂᎦᏛ ᏗᎬᏩᎦᏗᎴᎩ ᎤᎾᏕᎰᏎᎢ; ᏂᎦᏛᏃ ᏴᏫ ᎠᎾᎵᎮᎵᎨ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏂᎦᏛ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎾᏍᎩ ᏕᎤᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ.
En als Hij dit zeide werden al zijn tegenstanders beschaamd; en de geheele schare was verblijd over al de loffelijke daden die door Hem gedaan werden.
18 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎦᏙ ᏓᏤᎸ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ? ᎠᎴ ᎦᏙ ᏙᏓᎦᏟᎶᏍᏔᏂ?
Hij zeide dan: Waaraan is het koninkrijk Gods gelijk en waarbij zal Ik dat vergelijken?
19 ᎠᏥᎸ-ᎤᎦᏔ ᏓᏤᎸ, ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᎤᏫᏒᏗᏱ ᏥᏭᏗᏅᏎᎢ; ᎠᎴ ᎤᏛᏎᎢ, ᎠᎴ ᎡᏉᎯᏳ ᏄᎵᏍᏔᏁ ᏡᎬᎢ; ᎠᎴ ᏥᏍᏆ ᎦᎸᎶ ᎠᏂᏃᎯᎵᏙᎯ ᏚᏩᏂᎦᎸ ᎤᎾᎭᏓᏕᎢ.
Het is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mensch nam en in zijn hof wierp, en het wies op en werd tot een boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken.
20 ᎠᎴᏬ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎦᏙ ᏙᏓᎦᏟᎶᏍᏔᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ?
En wederom zeide Hij: Waarbij zal Ik het koninkrijk Gods vergelijken?
21 ᎠᎪᏙᏗ ᎾᏍᎩᏯᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᎨᏴ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᏧᏑᏴᏁ ᏦᎢ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏒ ᎦᎸᎢ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎤᏬᏘᏐᏅ.
Het is gelijk aan een zuurdeesem, dien een vrouw nam en verborg in drie maten meels, totdat het geheel doorzuurd was.
22 ᎤᎦᏛᎴᏏᏙᎴᏃ ᎤᏪᏙᎴ ᏧᏛᎾ ᏕᎦᏚᎲ ᎠᎴ ᏧᏍᏗ ᏕᎦᏚᎲᎢ, ᏓᏕᏲᎲᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏩᎦᏖᎢ.
En Jezus trok door steden en dorpen, onderwijzende, en Hij sloeg den weg in naar Jerusalem.
23 ᎠᏏᏴᏫᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎠᏂᎦᏲᎵᏉᏍᎪ ᎨᏥᏍᏕᎸᏗ ᎨᏎᏍᏗ? ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ,
En iemand zeide tot Hem: Heere, zijn het weinigen, die behouden worden?
24 ᎢᏣᏟᏂᎬᏁᎮᏍᏗ ᎢᏥᏴᏍᏗᏱ ᎠᏯᏙᎵ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ; ᎤᏂᏣᏘᏰᏃ, ᎢᏨᏲᏎᎭ, ᏓᏳᏂᏲᎵ ᎤᏂᏴᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏰᎵ ᏫᎬᏩᏂᏴᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Maar Hij zeide tot hen: Strijdt gij om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen,
25 ᎢᏳᏃ ᎿᎭᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏓᎴᏅᎭ ᎠᎴ ᎠᏍᏚᏅᎭ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ, ᏂᎯᏃ ᎢᏣᎴᏅᎲ ᏙᏱᏗᏢ ᎢᏥᏙᎾᎥᎢ, ᎠᎴ ᎢᏨᏂᎮᏍᏗ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎯᎠ ᏂᏤᏪᏍᎨᏍᏗ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎡᏍᎩᏍᏚᎢᏏ; ᎠᎴ ᏗᎧᏁᏨ ᎯᎠ ᏅᏗᏥᏪᏎᎸᎭ, ᎥᏝ ᏱᏥᎦᏔᎭ ᏗᏣᏓᎴᏅᎢ;
nadat de huisheer zal zijn opgestaan en de deur zal hebben gesloten; en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open! en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik weet niet vanwaar gij zijt!
26 ᎿᎭᏉ ᏓᏣᎴᏅᎯ ᎯᎠ ᏅᏓᏥᏪᏏ, ᎣᎦᎵᏍᏓᏴᏅᎩ ᎠᎴ ᎣᎦᏗᏔᎲᎩ ᎯᎦᏔᎲᎢ, ᎠᎴ ᏕᏣᏕᏲᏅᎩ ᎣᎩᏚᎲ ᎡᏓᏍᏗᏱ ᏕᎦᎳᏅᏛᎢ.
Dan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben gegeten en gedronken voor uw oogen, en op onze straten hebt Gij geleerd!
27 ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏅᏓᎦᏪᏏ, ᎢᏨᏲᏎᎭ, ᎥᏝ ᏱᏥᎦᏔᎭ ᏗᏣᏓᎴᏅᎢ; ᏍᎩᏯᏓᏅᏏ, ᏂᏥᎥ ᎤᏲ ᏗᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎯ.
En Hij zal zeggen: Ik zeg ulieden, Ik weet niet vanwaar gij zijt! gaat van Mij weg, gij allen die de onrechtvaardigheid werkt!
28 ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ, ᎾᎯᏳ ᏕᏥᎪᎲᎭ ᎡᏆᎭᎻ ᎠᎴ ᎡᏏᎩ ᎠᎴ ᏤᎦᏈ ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᎿᎭᎠᏂᏯᎡᏍᏗ, ᎢᏨᏒᏃ ᎡᏥᏄᎪᏫᏒᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer gij zien zult Abraham en Isaäk en Jakob en al de proleten in het koninkrijk Gods, maar u zelven buitengeworpen.
29 ᏗᎧᎸᎬᏃ ᎢᏗᏢ ᏗᏂᎶᏍᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᏭᏕᎵᎬᎢ, ᎠᎴ ᏧᏴᏢᎢ, ᎠᎴ ᏧᎦᎾᏮᎢ, ᎠᎴ ᎠᎾᏅᎥᏍᎨᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᎿᎭᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ.
En zij zullen komen van oost en west, en van noord en zuid, en zullen aanliggen in het koninkrijk Gods.
30 ᎠᎴ ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏁᎭ ᎣᏂ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏱ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏁᎭ ᎢᎬᏱ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩ ᎣᏂ ᎨᏎᏏᏗ.
En ziet, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.
31 ᎾᎯᏳᏉᏃ ᎢᎦ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᏂᎷᏤ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ, ᎯᏄᎪᎢ, ᎠᎴ ᎭᏓᏅᎾ ᎠᏂ; ᎡᎶᏛ ᎾᏏ ᎤᏚᎵ ᏣᎯᏍᏗᏱ.
Denzelfden dag kwamen sommige fariseërs tot Hem, zeggende: Ga weg, en trek van hier, want Herodes wil U dooden!
32 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏤᎾ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏫᏁᏥᏪᏏ Ꮎ ᎫᎳ, ᎬᏂᏳᏉ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏕᏥᏄᎪᏫᏍᎦ, ᎠᎴ ᏕᎦᏓᏅᏫᎭ ᎪᎯ ᎢᎦ ᎠᎴ ᎤᎩᏨᏅᎢ, ᏦᎢᏁᏃ ᎢᎦ ᎠᎩᏍᏆᏛᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
En Hij zeide tot hen: Gaat heen, zegt tot dien vos: Zie, Ik werp booze geesten uit en maak kranken gezond, heden en morgen, en op den derden dag ben Ik ten einde.
33 ᎠᏎᏍᎩᏂᏃᏅ ᎠᏇᏓᏍᏗ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ ᎪᎯ ᎢᎦ, ᎠᎴ ᎤᎩᏨᏅᎢ, ᎠᎴ ᎤᎩᏨᏛ; ᎥᏝᏰᏃ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏰᎵ ᎢᎸᎯᏢ ᎦᏰᏥᎢᏍᏗ ᏱᎩ, ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎤᏩᏒ.
Maar Ik moet heden en morgen en den dag daarna reizen, want het kan niet zijn dat een profeet buiten Jerusalem wordt gedood!
34 ᏥᎷᏏᎵᎻ! ᏥᎷᏏᎵᎻ! ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᏘᎯᎯ, ᎠᎴ ᏅᏯ ᏛᏂᏍᏗᏍᎩ ᎨᏣᎷᏤᏗᏱ ᎨᏥᏅᏒᎯ; ᏯᏃᎩᏳ ᎠᏆᏚᎵᏍᎬ ᎦᏥᏯᏟᏐᏗᏱ ᏗᏤᏥ, ᎾᏍᎩᏯ ᏣᏔᎦ ᏥᏕᎦᏟᏏᏍᎪ ᏧᏪᏥ ᎠᏂᏛ ᎠᏫᏂᏗᏢ ᏗᎧᏃᎨᏂ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏣᏚᎵᏍᎨᎢ!
Jerusalem, Jerusalem! dat de profeten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn! hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen gelijk een klokhen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gij hebt niet gewild!
35 ᎬᏂᏳᏉ ᎢᏥᏁᎸ ᏅᏔ ᏁᏨᏁᎸ; ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎥᏝ ᏴᎨᏍᎩᎪᏩᏛ ᎪᎯ ᎢᏳᏓᎴᏅᏛ ᎬᏂ ᎯᎠ ᎢᏥᏪᏍᏗᏱ ᎠᏍᏆᎸᎲᎭ, ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏱᎰᏩ ᏕᏅᏙᎥ ᏥᎦᎷᎯᏍᏗᎭ.
Zie, uw huis wordt u onbewoond gelaten! En Ik zeg u dat gij Mij niet zult zien, voordat de tijd komt dat gij zult zeggen: Gezegend Hij die komt in den Naam des Heeren!

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 13 >