< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 12 >

1 ᎾᎯᏳᏉᏃ ᏕᎠᏂᎳᏫᎡ ᎤᏂᏧᏈᏍᏗ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏕᎠᎾᏓᎳᏍᏛᏗᏍᎨᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᎴᏅᎮ ᎯᎠ ᎢᎬᏴ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᎢᏤᏯᏔᎮᏍᏗ ᎠᎪᏙᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ, ᎾᏍᎩ ᎠᏠᎾᏍᏗ ᏥᎩ.
Terwijl nu duizenden der schare bijeengekomen waren, zoodat zij malkander vertraden, begon Jezus te zeggen tot zijn discipelen: Allereerst, wacht u zelven van den zuurdeesem der fariseërs, dat is geveinsdheid.
2 ᎥᏝᏰᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᏱᎬᏍᎦᎳ ᎾᏍᎩ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏕᎵᏛ ᏱᎩ ᎾᏍᎩ ᎠᎦᏙᎥᎯᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Maar er is niets bedekt dat niet zal ontdekt worden, en verborgen dat niet bekend zal worden.
3 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎾᎦᎥ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎵᏏᎬ ᎢᏥᏁᏨ ᎢᎦ ᎦᏛ ᎠᏛᎪᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎾᏍᎩᏃ Ꮎ ᎢᏣᏙᏅᎸᎢ ᏕᎧᏅᏑᎸ, ᎦᏌᎾᎵ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Daarom al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden, en wat gij aan het oor gezegd hebt in de binnenkameren, dat zal gepredikt worden op de daken.
4 ᎠᎴ ᎢᏨᏲᏎᎭ ᏂᎯ ᎢᎦᎵᎢ, ᏞᏍᏗ ᏱᏗᏥᏍᎦᎢᎮᏍᏗ ᎠᏰᎸ ᎠᏂᎯᎯ, ᎿᎭᏉᏃ ᎪᎱᏏᏗ ᎤᏟ ᎢᏴᏛ ᏫᎬᏩᎾᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎩ.
En Ik zeg u, mijn vrienden: Vreest niet voor hen die het lichaam dooden en daarna geen macht hebben meer te doen.
5 ᎠᏎᏃ ᏓᏨᏰᏯᏔᏂ ᎾᏍᎩ ᎡᏥᎾᏰᏍᏗ ᎨᏒᎢ; ᎡᏥᎾᏰᏍᎨᏍᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏳᏓᎸ, ᏰᎵᏉ ᏨᏍᎩᏃ ᏫᎬᏩᏓᏓᎢᏅᏗ ᎨᏒᎢ; ᎥᎥ, ᎢᏨᏲᏎᎭ ᎡᏥᎾᏰᏍᎨᏍᏗ ᎾᏍᎩ. (Geenna g1067)
Maar Ik zal u toonen wien gij te vreezen hebt: Vreest hem die, nadat hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen; ja, zeg Ik u, dien moet gij vreezen. (Geenna g1067)
6 ᏝᏍᎪ ᎯᏍᎩ ᏥᏍᏆᏯ ᏔᎵ ᎢᏯᏓᏅᏖᏗ ᏱᏓᎾᎵᎬᏩᎸᏍᎪᎢ? ᎥᏝᏃ ᏌᏉ ᎾᏍᎩ ᎠᎬᎨᏫᏒᎯ ᏱᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎲᎢ.
Worden niet vijf muschkens verkocht voor twee penningen? en niet één van deze is vergeten bij God.
7 ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎢᏥᏍᏗᏰᎬ ᎢᏥᏍᎪᎵ ᏂᎦ-ᏗᏳ ᏗᏎᎸᎯ. ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᎦᎢᎮᏍᏗ; ᏂᎯ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᏗᏣᎬᏩᎶᏗ ᎡᏍᎦᏉ ᎤᏂᏣᏘ ᏥᏍᏆᏯ.
Maar zelfs de haren van uw hoofd zijn allen geteld; vreest dus niet, gij zijt meer waard dan veel muschkens.
8 ᎾᏍᏉ ᎢᏨᏲᏎᎭ, ᎩᎶ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏋᏁᎮᏍᏗ ᏴᏫ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏍᏉ ᏅᏓᏳᏩᏁᎵ ᎠᏂᎦᏔᎲ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏤᎵᎦ.
En Ik zeg u: Een ieder die Mij zal belijden voor de menschen, dien zal ook de Zoon des menschen belijden voor de engelen Gods.
9 ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎠᏆᏓᏱᎮᏍᏗ ᏴᏫ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᎠᎦᏓᏱᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏂᎦᏔᎲ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏤᎵᎦ.
Maar die Mij zal verloochenen voor de menschen, die zal ook verloochend worden voor de engelen Gods.
10 ᎠᎴ ᎩᎶ ᎦᏬᏂᏍᎬ ᎠᏡᏗᏍᎨᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ, ᎦᏰᏥᏙᎵᏍᏗᏉ ᎨᏎᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᏐᏢᎢᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎥᏝ ᎦᏰᏥᏙᎵᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
En al wie een woord spreekt tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden, maar aan hem die tegen den Heiligen Geest zal gelasterd hebben, zal het niet vergeven worden.
11 ᎠᎴ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏕᏣᏘᏃᎯᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏌᏕᎩᏱ, ᎠᎴ ᎤᏂᎬᏫᏳᎯᏱ, ᏞᏍᏗ ᏱᏤᎵᎯᏍᎨᏍᏗ ᏄᏍᏛ ᎠᎴ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏒ ᎢᏣᏓᏁᏤᏗᏱ, ᎠᎴ ᎢᏥᏪᏍᏗᏱ;
Wanneer zij u zullen overleveren voor de synagogen, en de overheden, en de machten, zijt dan niet bezorgd hoe gij u verdedigen of wat gij spreken zult,
12 ᎦᎸᏉᏗᏳᏰᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᏓᏤᏲᏂ ᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᎢᏥᏪᏍᏗᏱ.
want de Heilige Geest zal u in die zelfde ure leeren wat gij moet zeggen.
13 ᎠᏏᏴᏫᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎯᏁᏥ ᏦᏍᏓᏓᏅᏟ ᏔᎵ ᎢᏲᎩᏂᏗᏍᏗᏱ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏘᏴᎯ.
En iemand uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg tot mijn broeder dat hij met mij de erfenis deele!
14 ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎯᏍᎦᏯ, ᎦᎪ ᏗᏍᏛᏳᎪᏓᏁᎯ ᎠᎴ ᎢᏍᏛᏯᏙᎮᎯ ᎾᏋᏁᎸ?
Maar Hij zeide tot hem: Mensch, wie heeft Mij aangesteld tot rechter of scheidsman over u?
15 ᎠᎴ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎢᏤᏯᏙᏤᎮᏍᏗ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎠᎬᎥᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ; ᏴᏫᏰᏃ ᎬᏅ ᎥᏝ ᎤᏣᏘ ᎤᎿᎭᎥ ᏳᎵᏍᏕᎸᏙᏗ.
En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van alle gierigheid, want iemands leven hangt niet af van den overvloed dien hij geniet uit zijn bezittingen.
16 ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎴᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ, ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏪᎿᎭᎢ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎶᎨᏒ ᎤᏣᏘ ᎤᏛᏒᏁᎴᎢ;
En Hij sprak een gelijkenis tot hen en zeide: Het land van zeker rijk mensch had veel opgeleverd,
17 ᎤᏓᏅᏖᎴᏃ ᎤᏩᏒ ᏧᏓᏅᏛᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎦᏙ ᏓᎦᏛᏁᎵ, ᎥᏝᏰᏃ ᏰᎵ ᏳᏜᏓᏅᏛ ᎠᎩᏗᏱ ᎠᏆᏛᎯᏎᎸᎯ.
en hij overleide bij zich zelven, zeggende: Wat zal ik doen, want ik heb niet waar ik mijn vruchten kan verzamelen?
18 ᎯᎠᏃ ᏄᏪᏎᎢ; ᎯᎠ ᏅᏓᎦᏛᏁᎵ; ᏙᏓᏥᏲᏍᏔᏂ ᎠᎩᏅᏗᏱ ᏓᏓᏁᎸᎢ, ᏧᏛᏂᏗᏃ ᏓᏓᎦᏁᏍᎨᎯ; ᎾᎿᎭᏃ ᏓᏥᏂ ᏂᎦᏛ ᎠᏆᏛᎯᏎᎸᎯ ᎠᎴ ᎠᎩᎾᎥᎢ.
En hij zeide: Dat zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grootere bouwen, en daarin zal ik al mijn gewas en goederen verzamelen,
19 ᎯᎠᏃ ᏅᏓᏥᏪᏎᎵ ᎠᏆᏓᏅᏙ; ᎠᏆᏓᏅᏙᎩ, ᎤᏣᏔ ᏣᏍᏆᏂᎪᏗ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏣᏘ ᎢᏧᏕᏘᏴᏗ ᏣᎵᏍᏕᎸᏙᏗ; ᎭᏣᏪᏐᎸᏍᏓ, ᎭᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᏍᏗ, ᎭᏗᏔᏍᎨᏍᏗ, ᎭᎵᎮᎵᎨᏍᏗ.
en ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij bezit veel goederen, opgelegd voor veel jaren; neem rust, eet, drink, zijt vroolijk!
20 ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏘᏣᏓᏅᏛᎾ, ᎪᎯᏉ ᎤᏒᎢ ᏣᏓᏅᏙ ᏓᏰᏣᏯᏅᏒᎵ; ᎦᎪᏃ ᎤᏤᎵ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏥᏣᏓᏁᎳᏅ.
Maar God zeide tot hem: Onverstandige! In dezen nacht zal men uw ziel van u afeischen; en wat gij bereid hebt, voor wien zal het zijn?
21 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ ᎩᎶ ᏣᏓᏓᏟᏌᏁᎰ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎦ, ᎤᏁᎳᏅᎯᏱᏃ ᎢᏗᏢ ᏄᏪᎿᎭᎥᎾ ᏥᎨᏐᎢ.
Alzoo is het met hem die zich zelven schatten verzamelt en niet rijk is in God.
22 ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᏞᏍᏗ ᏱᏤᎵᎯᏍᎨᏍᏗ ᏕᏨᏅᎢ, ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏣᎵᏍᏓᏴᏗᏱ; ᎠᎴ ᏗᏥᏰᎸᎢ, ᎢᏳᏍᏗ ᏗᏣᏄᏬᏍᏗᏱ.
Hij zeide nu tot zijn discipelen: Daarom zeg Ik ulieden, zijt niet bekommerd voor uw leven, wat gij eten zult, of voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult.
23 ᎠᎬᏅ ᎤᏟᎯᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗ, ᎠᎴ ᎠᏰᎸ ᎤᏟᎯᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᏗᏄᏬ.
Het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleeding.
24 ᎪᎳᏅ ᏗᏣᏓᏅᏛᎵ; ᎥᏝᏰᏃ ᏯᏂᏫᏍᎪᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏯᏂᏍᎫᏕᏍᎪᎢ; ᎥᏝ ᎠᎴ ᏧᎾᏓᎾᏅᏗᏱ ᎠᎴ ᎤᏂᏅᏗᏱ ᏱᏓᏓᏁᎸ; ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎨᎶᎰᎢ. ᏂᎦᎥ ᎤᏟ ᏁᏥᎸᏉᏗ ᏂᎯ ᎡᏍᎦᏉ ᏥᏍᏆ.
Let op de raven, dat zij niet zaaien of maaien, dat zij geen kelder of schuur hebben, en toch voedt God ze. Hoeveel zijt gij niet meer waard dan de vogelen?
25 ᎦᎪᏃ ᎯᎠ ᏥᏂᏣᏛᏅ ᎤᏪᎵᎯᏍᎬᏉ ᏖᎵ ᏱᎦᏅᎯᏓ ᎬᏅᎢ ᏌᏉ ᎢᏯᎩᏳᏍᏈᏛ.
Wie toch van u kan, door bekommerd te zijn, een oogenblik tot zijn leeftijd toedoen?
26 ᎢᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏗᎧᏂ ᎨᏒ ᏰᎵ ᎢᎨᏣᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ, ᎦᏙᏃ ᎠᏏ ᏅᏩᏓᎴ ᏫᏤᎵᎯᏍᎪᎢ?
Indien gij dan ook het geringste niet kunt, wat zijt gij bekommerd voor het overige?
27 ᏗᏣᏓᏅᏛᎵ ᏧᏥᎸᎯ ᏓᏛᏍᎬᎢ; ᎥᏝ ᏱᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎰᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏯᏂᏍᏙᎰᎢ; ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎾᏍᏉ ᏐᎵᎹᏅ ᏂᎦᎥ ᎤᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᏱᏄᏍᏕ ᏚᏄᏩᎥᎢ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏌᏉ ᏄᏍᏛᎢ.
Let op de leliën, hoe ze wassen! Zij arbeiden of spinnen niet, en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn glorie niet was gekleed gelijk één van deze.
28 ᎢᏳᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᏱᏂᎬᏁᎭ ᏱᎦᏄᏬᎭ ᎧᏁᏍᎦ, ᎾᏍᎩ ᎪᎯ ᎢᎦ ᏠᎨᏏ ᏤᎭ, ᎤᎩᏨᏅᏃ ᏗᎦᏚᏗᏱ ᏬᎾᏗᏅᏗ ᏥᎩ, ᎤᏟᎯᏳᏍᎩᏂ ᏂᎯ ᏂᏙᏓᏥᏄᏬᎢ ᎤᏍᏗ ᎢᏦᎯᏳᎯ!
Indien nu God het gras dat vandaag op het veld is en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo kleedt, hoeveel te meer u, o kleingeloovigen!
29 ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏂᎯ ᏱᏥᏲᎮᏍᏗ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏣᎵᏍᏓᏴᏗᏱ, ᎠᎴ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏣᏗᏔᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏧᏢᏫᏛ ᏱᏂᏚᏍᏕᏍᏗ ᏕᏣᏓᏅᏛᎢ.
En gij, zoekt niet wat gij eten of drinken zult, en verontrust u niet!
30 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎡᎶᎯ ᏓᏁᏩᏗᏒ ᎤᏂᏲᎰᎢ; ᎢᏥᏙᏓᏃ ᎠᎦᏔᎰ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎢᏥᏂᎬᎬᎢ.
Want dit alles zoeken de volken der wereld, maar uw Vader weet dat gij het van noode hebt.
31 ᎢᏥᏲᎮᏍᏗᏍᎩᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ; ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎡᏣᏠᏯᏍᏓᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Maar zoekt Gods koninkrijk, en al deze dingen zullen er u bijgevoegd worden.
32 ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᎦᎢᎮᏍᏗ ᎢᏥᎦᏲᎵ ᎠᏫ; ᎢᏥᏙᏓᏰᏃ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᎭ ᎢᏥᏁᏗᏱ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ.
Vrees niet, klein kuddeke! want uws Vaders welbehagen is het, ulieden het koninkrijk te geven.
33 ᎢᏥᎾᏕᎨᏍᏗ ᎢᏥᎿᎭᎥᎢ ᎠᎴ ᎢᏣᏓᏁᎸᎥᏍᎨᏍᏗ; ᎢᏣᏓᏁᎴᏍᏗ ᏕᎦᎶᏗ ᏂᏚᏪᏔᎬᎾ, ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎦᎸᎳᏗ ᏫᏥᏟᏏᏍᎨᏍᏗ ᎠᏗᏒᎲᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ, ᎾᎿᎭᏫᎬᏩᎷᎯᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎦᏃᏍᎩᏍᎩ, ᎠᎴ ᏥᏍᎪᏯ ᏫᎬᏩᏲᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ.
Verkoopt uw goederen en geeft aalmoezen; maakt voor u beurzen die niet verslijten, een onvergankelijken schat in de hemelen, waar de dief niet bij komt en de mot niet verderft;
34 ᎾᎿᎭᏰᏃ ᏫᏥᎲ ᏧᎬᏩᎶᏗ, ᎾᎿᎭᎾᏍᏉ ᏫᏓᎮᏍᏗ ᏗᏥᎾᏫ.
want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
35 ᏕᏣᏓᏠᎮᏍᏗ, ᏕᏥᏨᏍᏛᏃ ᏓᏓᏪᎵᎩᏍᎨᏍᏗ.
Laat uw lenden omgord zijn en uw kaarsen brandende.
36 ᎢᏨᏒᏃ ᏕᏣᏤᎴᏍᏗ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎾᏍᎩ ᏣᏂᎦᏘᏲ ᎤᏂᏅᏏᏙᎯ, ᎢᏳᏉ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ ᏕᎨᎦᏨᏍᏗᏍᎬ ᏭᏪᏙᎸᎯ; ᎾᏍᎩᏃ ᏳᎷᏨ ᎠᎴ ᏳᏩᏂᎸ, ᎾᏍᎩ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏫᎬᏩᏍᏚᎢᎡᏗᏱ.
En zijt gelijk aan menschen die op hun heer wachten, als hij van de bruiloft zal terugkeeren, opdat zij voor hem terstond opendoen als hij komt en aanklopt.
37 ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗ ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎤᏂᏅᏏᏙᎯ ᎦᎷᏨᎭ ᏓᏩᏛᎲᎭ ᎠᏂᏯᏫᏍᎬᎢ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎢᏣᏲᏎᎭ ᏛᏓᏠᎵ ᎤᏩᏒ, ᎠᎴ ᏙᏓᎧᏁᏤᎵ ᎤᎾᏂᏢᏗᏱ [ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ, ] ᎠᎴ ᏓᎦᎷᏥ ᏙᏛᏍᏕᎸᎯ.
Zalig die dienstknechten die de heer, als hij komt, zal wakende vinden! Waarlijk, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en hen doen aanliggen en hen zal komen bedienen.
38 ᎢᏳᏃ ᏔᎵᏁ ᎠᏯᏫᏍᏗᏱ ᎨᏒ ᏳᎷᏨ, ᎠᎴ ᏦᎢᏁ ᎠᏯᏫᏍᏗᏱ ᎨᏒ ᏳᎷᏨ, ᎠᎴ ᏱᏚᏩᏛᎲ ᎾᏍᎩ ᎾᎾᏛᏁᎲᎢ, ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗ ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ.
En of hij komt in de tweede, of in de derde nachtwake, en het alzoo bevindt, — zalig zijn die dienstknechten!
39 ᎯᎠᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏥᎦᏔᎮᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳ ᎦᏁᎳ ᏯᎦᏔᎮ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎠᎵᏰᎢᎵᏒ ᏗᎦᎷᏥᏒ ᎦᏃᏍᎩᏍᎩ, ᏳᏯᏫᏎᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏩᎩᏴᏏ ᎠᏓᏁᎸ ᏱᎬᏪᎵᏎᎢ.
Maar dit verstaat gij dat, als de huisheer geweten had in welke ure de dief zou komen, hij zou wakker gebleven zijn en niet hebben toegelaten dat zijn huis doorgraven werd.
40 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎢᏣᏛᏅᎢᏍᏕᏍᏗ; ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᏓᎦᎷᏥ ᎢᏳᏉ ᎠᎵᏰᎢᎵᏒ ᏂᏤᎵᏍᎬᎾ ᎨᏒᎢ.
Zijt ook gij dan gereed, want in de ure dat gij het niet meent, komt de Zoon des menschen!
41 ᏈᏓᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎠᏴᏍᎪ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏕᏍᎩᏯᏟᎶᏍᏓᏁᎭ, ᏂᎦᏛᏉᎨ?
Petrus nu zeide tot Hem: Heere, spreekt Gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?
42 ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎦᎪᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎣᏍᏛ ᎠᎴ ᎠᎦᏔᎾᎢ ᎠᏓᏁᎸ ᎠᏥᎦᏘᏗᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏄᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᏅᏓᏳᏩᏁᎵ ᎦᏁᎸᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏁᏗᏱ ᎤᎾᎵᏍᏓᏴᏗ ᏂᏓᏍᏆᎸᎯᏒᎢ?
En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe, de verstandige huisverzorger, dien de heer zal stellen over zijn dienstboden, om elk op zijn tijd zijn deel van de spijze te geven?
43 ᎣᏏᏳ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᎦᎷᏨᎭ ᎤᏩᏛᎲ ᎾᏍᎩ ᎾᏛᏁᎲᎢ.
Zalig die dienstknecht, dien zijn heer, als deze komt, zal vinden alzoo doende.
44 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎢᏨᏲᏎᎭ, ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᏅᏓᏳᏩᏁᎵ ᏂᎦᎥ ᎤᎿᎭᎥᎢ.
Waarlijk, Ik zeg u, dat hij hem zal stellen over al zijn goederen.
45 ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏒ ᎤᎾᏫᏱ, ᎠᎩᏅᏏᏙᎯ ᎪᎯᏗᎭ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ; ᎠᎴ ᎠᎴᏅᎲᎭ ᏙᎦᎵᎥᏂᎮᏍᏗ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎠᎴ ᎠᏂᎨᏴ ᎨᏥᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᎠᏗᏔᏍᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᎤᏴᏍᏕᏍᎨᏍᏗ;
Maar zoo die dienstknecht in zijn hart zou zeg hen: Mijn heer spoedt niet om te komen! en hij zou beginnen met de dienstknechten en dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en zich dronken te maken,
46 ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎤᏅᏏᏙᎯ ᏓᎦᎷᏥ ᎢᏳᏉ ᎢᎦ ᎾᏓᎦᏖᏃᎲᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎢᏳᏉ ᎠᎵᏰᎢᎵᏒ ᏁᎵᏍᎬᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏙᏓᏳᎦᎵᏏ, ᎠᎴ ᏮᏓᏳᏎᎮᎵ ᏄᏃᎯᏳᏒᎾ ᏗᏁᎲᎢ.
dan zal de heer van dien dienstknecht komen op een dag waarop deze het niet verwacht, en in een ure waarin hij het niet meent, en hij zal hem in stukken houwen, en zijn deel stellen met de ontrouwen.
47 ᎾᏍᎩᏃ Ꮎ ᎠᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎠᎦᏔᎯ ᏄᏍᏛ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᎤᏅᏏᏙᎯ, ᎠᎴ ᏄᏛᏅᎢᏍᏔᏅᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᏄᏛᏁᎸᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎤᏣᏘ ᎢᏯᎬᏂᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Die dienstknecht nu, die den wil van zijn heer geweten, maar zich niet gereedgemaakt heeft, of zijn wil gedaan heeft, zal veel slagen ontvangen;
48 ᎾᏍᎩᏂ ᎾᎦᏔᎲᎾ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏰᎵᏉ ᎦᏰᏥᎵᎥᏂᏍᏗ ᎢᏳᏛᏁᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎦᏲᎵᏉ ᎢᏯᎬᏂᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ. ᏱᎶᏃ ᎤᏣᏘ ᎠᏥᏁᎸᎯ, ᎤᏣᏘ ᎠᏥᏔᏲᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎠᎴ ᎩᎶ ᎤᏣᏘ ᏗᎬᏩᏲᎯᏎᎸᎯ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎬᏩᏔᏲᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
maar die het niet geweten, doch strafwaardige dingen gedaan heeft, die zal weinig slagen ontvangen; want van een ieder, dien veel gegeven is, zal veel geëischt worden, en van hem dien veel toevertrouwd is, zal meer worden gevraagd.
49 ᎠᎩᎷᏥᎸ ᎾᏍᎩ ᎢᏯᏋᏂᏐᏗᏱ ᎠᏥᎸ ᎦᏙᎯ ᎤᎷᎯᏍᏗᏱ; ᎠᎴ ᎦᏙ ᏯᏆᏚᎳ ᎢᏳᏃ ᎦᏳᎳ ᏳᏥᏍᏝ?
Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen, en wat wil Ik, als het reeds ontstoken is?
50 ᎠᏎᏃ ᎠᎩᎭ ᎠᏓᏬᏍᏗ ᎨᏒ ᎥᏆᏬᏍᏙᏗ; ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᎠᏆᏓᏅᏔ ᎬᏂ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ!
Maar Ik moet met een doop gedoopt worden, en hoe word Ik benauwd, totdat het volbracht is!
51 ᏥᏌ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏚᏁᎵᎸ ᎡᎶᎯ ᏍᎩᏰᎵᏎᎭ? ᎥᏝ ᎢᏨᏲᏎᎭ; ᏔᎵᏉᏍᎩᏂ ᎢᏳᎾᏓᏗᏍᏗᏱ;
Meent gij dat Ik gekomen ben om vrede te geven op aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid.
52 ᎪᎯᏰᏃ ᎢᏳᏓᎴᏅᏛ ᏏᏓᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᎯᏍᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ, ᏦᎢ ᎢᏯᏂᏛ ᎤᎾᎵᎪᏎᏍᏗ ᎠᏂᏔᎵ ᏚᎾᏡᏕᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏂᏔᎵ ᎤᎾᎵᎪᏎᏍᏗ ᏦᎢ ᏚᎾᏡᏕᏍᏗ.
Want van nu af zullen er vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie.
53 ᎠᎦᏴᎵᎨᎢ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏪᏥ, ᎠᎦᏅᎩᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎤᏙᏓ; ᎠᎴ ᎠᎨᏴ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎠᎨᏴ ᎤᏪᏥ, ᎠᎴ ᎠᎦᏅᎩ ᎠᎨᏴ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎤᏥ; ᎤᏦᎯᏃ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎤᏓᏦᎯᏯ, ᎠᎴ ᎤᏓᏦᎯᏯ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᎡᏍᏗ ᎤᏦᎯ.
Een vader zal tegen een zoon verdeeld zijn, en een zoon tegen een vader; een moeder tegen een dochter en een dochter tegen een moeder; een schoondochter tegen een schoonmoeder en een schoonmoeder tegen een schoondochter.
54 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴ ᏴᏫ, ᎤᎶᎩᎸ ᎢᏥᎪᏩᏛ ᏅᏙ ᏭᏕᎵᎬ ᏓᎦᎶᎯ, ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏍᎪᎢ, ᎠᎹ ᏛᏰᎢᎵ; ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎪᎢ.
En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opkomen uit het westen, dan zegt gij terstond dat er regen komt, en het geschiedt alzoo.
55 ᎠᎴ ᎢᏣᏙᎴᎰᎯ ᏧᎦᎾᏮ ᏗᎦᏃᎸᏗᏍᎬᎢ, ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏍᎪᎢ, ᎤᏗᎴᎩᏳ ᎨᏎᏍᏗ; ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎪᎢ.
En wanneer gij een zuidenwind ziet waaien, zegt gij dat het heet zal zijn, en het geschiedt.
56 ᎢᏣᏠᎾᏍᏗ! ᏰᎵᏉ ᎢᏣᏙᎴᎰᏍᎪ ᏄᏍᏛ ᎦᎸᎳᏗ, ᎠᎴ ᎡᎶᎯ; ᎦᏙᏃ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏂᏣᏙᎴᎰᏍᎬᎾ ᏥᎩ ᎪᎯ ᎨᏒᎢ?
Geveinsden! de gesteltenis der aarde en des hemels weet gij te onderscheiden, maar hoe onderscheidt gij dan niet dezen tijd?
57 ᎠᎴ ᎦᏙᏃ ᎢᏨᏒ ᎨᏒ ᏗᎨᏧᎪᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒᎢ?
En waarom oordeelt gij ook uit u zelven niet hetgeen rechtvaardig is?
58 ᎢᏳᏃ ᏣᏱᎵᏙᎯ ᏗᎫᎪᏗᏍᎩᏱ ᏍᏓᎢᏎᏍᏗ, ᎠᏏᏉ ᏫᏍᏓᎢᏒᎢ, ᎭᏟᏂᎬᏁᎸᎭ ᎯᏯᏚᎵᎳᎡᏗᏱ; ᏗᎫᎪᏗᏍᎩᏱ ᎾᏏ ᏫᏱᏣᏘᏃᎦ, ᏗᎫᎪᏗᏍᎩᏃ ᏗᏓᏂᏱᏍᎩᏱ ᏫᏱᏕᏣᏲᎯ, ᏗᏓᏂᏱᏍᎩᏃ ᏗᏓᏍᏚᏗᏱ ᏫᏱᏣᏴᏓ.
Want als gij met uw wederpartij tot de overheid gaat, doe dan onderweg uw best om van hem af te komen, opdat hij u misschien niet voor den rechter trekke, en de rechter u overgeve aan den gerechtsdienaar, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis werpe!
59 ᎬᏲᏎᎭ, ᎥᏝ ᎾᎿᎭᏴᏛᎦᎯᏄᎪᎢ, ᎬᏂ ᏣᎫᏴᎮᏍᏗ ᎤᎵᏍᏆᎸᏗ ᎠᎩᏄᏛᏗ ᎢᏯᏓᏅᏖᏗ.
Ik zeg u, gij zult daar niet uitkomen, vóórdat gij den laatsten penning zult betaald hebben!

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎷᎦ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 12 >