< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 7 >

1 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᎵᏍᏔᏂᏙᎸ ᏥᏌ ᎨᎵᎵ ᎤᏪᏙᎸᎩ; ᎥᏝᏰᏃ ᏳᏚᎵᏍᎨ ᏧᏗᏱ ᎤᏪᏓᏍᏗᏱ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᎾᏁᎶᏗᏍᎬ ᎬᏩᎯᏍᏗᏱ.
Na dezen wandelde Jezus in Galilea, want Hij wilde niet in Judea wandelen, omdat de Joden Hem zochten te dooden.
2 ᎠᏂᏧᏏ ᏕᎦᎵᏦᏛᎢ-ᏧᎾᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎤᏍᏆᎸᎯᏗᏒᎩ.
En het feest der Joden, het loofhuttenfeest, was nabij.
3 ᎠᎾᎵᏅᏟᏃ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎭᏓᏅᎾ, ᎠᎴ ᏧᏗᏱ ᏫᎶᎯ, ᎾᏍᎩᏃ ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎪᎲᎭ ᏄᏍᏛ ᏕᏣᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ.
Zijn broeders zeiden dan tot Hem: Vertrek vanhier, en ga naar Judea, opdat ook uw discipelen uw werken zien, die Gij doet;
4 ᎥᏝᏰᏃ ᎩᎶ ᎠᏥᎦᏔᎯ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᏧᏚᎵᏍᎪᎢ ᎤᏕᎵᏛ ᏱᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎰᎢ. ᎢᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎿᎭᏛᏁᎮᏍᏗ, ᎡᎶᎯ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏯᏛᏂᏏ.
want niemand doet iets in het verborgen, als hij zelf zoekt bekend te zijn. Als Gij dit doet, vertoon U dan aan de wereld!
5 ᎠᎾᎵᏅᏟᏰᏃ ᎾᏍᏉ ᎥᏝ ᏱᎬᏬᎯᏳᎲᏍᎨᎢ.
Want ook zijn broeders geloofden niet in Hem.
6 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᎠᏏ ᏯᎩᏍᏆᎸᎡᎭ; ᏂᎯᏍᎩᏂ ᏂᎪᎯᎸᏉ ᎢᏥᏍᏆᎸᎡᎰᎢ.
Jezus zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is altijd gereed.
7 ᎡᎶᎯ ᎥᏝ ᎢᏥᏍᎦᎩ ᏱᏅᎦᎵᏍᏓ; ᎠᏴᏍᎩᏂ ᎠᎩᏍᎦᎦ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏥᏥᏃᎮᎭ ᎾᏍᎩ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎤᏲᎢᏳ ᎨᏒᎢ.
De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken kwaad zijn.
8 ᏂᎯ ᏙᏗᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬ ᎢᏤᎾ; ᎥᏝ ᎠᏏ ᎠᏴ ᏙᏗᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬ ᏴᏓᎨᏏ; ᎥᏝᏰᏃ ᎠᏏ ᏯᎩᏍᏆᎸᎡᎸ.
Gaat gij op naar het feest! Ik ga niet op tot dit feest, omdat mijn tijd nog niet vervuld is.
9 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸ, ᎠᏏᏉ ᎤᏪᏙᎸᎩ ᎨᎵᎵ.
Dit gezegd hebbende, bleef Hij in Galilea.
10 ᎠᏎᏃ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᎤᏁᏅᏛ ᏂᎨᏐᎢ, ᎿᎭᏉ ᎾᏍᏉ ᏙᏗᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬ ᎤᏪᏅᏒᎩ, ᎥᏝ ᎬᏂᎨᏒᎢ, ᎤᏕᎵᏛᏉᏍᎩᏂ ᎢᏳᏍᏗ.
Toen nu zijn broeders waren opgegaan naar het feest, toen ging Hij zelf ook op, niet openlijk, maar in het verborgen.
11 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏧᏏ ᎬᏩᏲᎸᎩ ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎭᏢ ᎾᏍᎩ ᎡᏙᎭ?
De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij?
12 ᎤᏣᏛᏃ ᎤᏕᎵᏛ ᏓᎾᎵᏃᎮᎵᏙᎲᎩ ᏴᏫ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏃᎮᏍᎬᎢ; ᎢᎦᏛᏰᏃ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎬᎩ; ᎣᏏᏳ ᎠᏍᎦᏯ; ᎢᎦᏛᏃ, ᎥᏝ, ᏕᎦᎶᏄᎮᏉ ᏴᏫ, ᎠᎾᏗᏍᎬᎩ.
En er was veel gemompels van Hem onder de schare; sommigen zeiden: Hij is goed! anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare!
13 ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᎬᏂᎨᏒ ᏳᏃᎮᏍᎨᎢ, ᎤᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᏓᏂᎾᏰᏍᎬ ᎠᏂᏧᏏ.
Niemand sprak nochtans vrij uit van Hem uit vreeze voor de Joden.
14 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏰᎵ ᎢᏴᏛ ᎠᎵᏰᎢᎵᏒ ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ ᏥᏌ ᎤᏛᏅ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎤᏴᎸᎩ, ᎠᎴ ᏚᏕᏲᏅᎩ.
Als het nu al midden in het feest was, ging Jezus op naar den tempel en onderwees.
15 ᎠᏂᏧᏏᏃ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ, ᎠᎴ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎤᎵᏍᏙᏔᏅ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎪᏪᎵ ᏗᏏᎾᏏᏳ ᏥᎩ, ᏧᏕᎶᏆᎥᎯᏃ ᏂᎨᏒᎾ?
De Joden dan verwonderden zich en zeiden: Hoe kent deze de Schrifturen? Hij die niet heeft gestudeerd!
16 ᏥᏌ ᏚᏁᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏥᏕᎦᏕᏲᎲᏍᎦ, ᎥᏝ ᎠᏆᏤᎵᎦ ᏱᎩ, ᎤᏤᎵᎦᏍᎩᏂ ᏅᏛᎩᏅᏏᏛ.
Jezus dan antwoordde hun en zeide: Mijn leer is niet de mijne, maar van Hem die Mij gezonden heeft.
17 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎤᏚᎵᏍᎨᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ, ᎠᏎ ᎤᏙᎴᎰᎯᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏕᎦᏕᏲᎲᏍᎦ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏥᏬᏂᏍᎬ ᎠᏋᏒᏉ ᎠᏆᏓᏅᏖᎸᎯ ᎢᎨᏎᏍᏗ.
Zoo iemand wil zijn wil doen, die zal van deze leer erkennen, of zij uit God is, dan of Ik uit Mij zelven spreek.
18 ᎩᎶ ᎤᏩᏒ ᎤᏓᏅᏖᏛ ᏥᎦᏬᏂᏍᎪᎢ, ᎤᏩᏒᏉ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᏲᎰᎢ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᏅᏓᏳᏅᏏᏛ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᏧᏲᎰᎢ, ᎾᏍᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏐᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎠᏠᎾᏍᏗ ᎨᏒ ᏳᏓᏑᏲᎢ.
Die uit zich zelven spreekt, die zoekt zijn eigen glorie; maar die de glorie zoekt van dengene, die hem gezonden heeft, die is waarachtig en onrecht is er in hem niet.
19 ᏝᏍᎪ ᎼᏏ ᏱᏥᏁᎴ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ? ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏳᏓᏑᏯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᏱᎾᏛᏁᎭ. ᎦᏙᏃ ᎢᏣᏚᎵ ᏍᎩᎢᏍᏗᏱ?
Heeft Mozes ulieden niet de wet gegeven? en niemand uit u doet de wet! — Waarom zoekt gij Mij te dooden?
20 ᎤᏂᏣᏘ ᎤᏂᏁᏨᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎠᏍᎩᎾ ᏣᏯᎠ; ᎦᎪ ᎤᏚᎵ ᏣᎯᏍᏗᏱ?
De schare antwoordde: Gij zijt bezeten! Wie zoekt U te dooden?
21 ᏥᏌ ᎤᏁᏨᎩ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏑᏓᎴᎩ ᏓᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎸ, ᏂᏥᎥᏃ ᎢᏥᏍᏆᏂᎪᏍᎦ.
Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik gedaan en gij allen verwondert u!
22 ᎼᏏ ᎠᎱᏍᏕᏍᏗ ᎨᏒ ᎢᏥᏁᎸᎩ; ᎥᏝᏍᎩᏂᏃᏅ ᎼᏏ ᎤᎾᏄᎪᏫᏒᎯ ᏱᎩ, ᎠᏂᎦᏴᎵᎨᏍᎩᏂ ᎤᏂᎾᏄᎪᏫᏒᎯ; ᏂᎯᏃ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬᏃ ᎢᎡᏥᎤᏍᏕᏎᎰ ᎠᏍᎦᏯ.
Mozes heeft u de besnijdenis gegeven— niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen— en op een sabbat besnijdt gij wel een mensch!
23 ᎢᏳᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ ᏯᏥᎤᏍᏕᏎᎭ, ᏱᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎼᏏ ᎤᏤᎵ ᎤᏲᎢᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᏥᎪ ᎢᏍᎩᏍᎦᎦ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎠᏍᎦᏯ ᏂᎬ ᎠᏰᎸ ᏥᏥᏅᏩᏅ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ?
Als iemand de besnijdenis ontvangt op sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken zou worden, zijt gij dan op Mij verbitterd omdat Ik een geheelen mensch heb gezond gemaakt op een sabbat?
24 ᏞᏍᏗ ᏕᏣᎧᏂᏍᎬᏉ ᏱᏗᏧᎪᏗᏍᎨᏍᏗ, ᏚᏳᎪᏛᏍᎩᏂ ᏕᏧᎪᏗᏍᎨᏍᏗ.
Oordeelt toch niet naar den schijn, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel!
25 ᎿᎭᏉᏃ ᎢᎦᏛ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎠᏁᎯ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ, ᏝᏍᎪ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎯᎠ ᏱᎩ ᏧᎾᏚᎵ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ?
Eenigen dan uit de Jerusalemmers zeiden: Is deze het niet dien zij zoeken te dooden?
26 ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎾᏍᎦᎢᎲᎾ ᎦᏬᏂᎭ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏯᏃᏎᎭ. ᏥᏌ ᎤᏂᎬᏫᏳᎯ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎠᏂᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᏒᎢ?
En zie, vrij uit spreekt Hij, en men zegt Hem niets! Zouden de oversten waarlijk erkend hebben dat deze de Christus is?
27 ᎠᏎᏃ ᎢᏗᎦᏔᎭ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᏧᏓᎴᏅᎢ, ᎦᎶᏁᏛᏍᎩᏂ ᎦᎷᏨᎭ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏱᎬᎦᏔᎮᏍᏗ ᏧᏓᎴᏅᎢ.
Maar van dezen weten wij vanwaar Hij is; maar van den Christus, als Hij komt, zal niemand weten vanwaar Hij is!
28 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎤᏪᎷᏅᎩ ᎤᏛᏅᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏓᏕᏲᎲᏍᎬᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏍᎩᎦᏔᎭ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎢᏥᎦᏔᎭ ᏗᏆᏓᎴᏅᎢ; ᎠᎴ ᎥᏝ ᎠᏋᏒᏉ ᎠᏆᏓᏅᏖᏛ ᏯᎩᎷᏨ, ᏅᏛᎩᏅᏏᏛᏍᎩᏂ ᏚᏳᎪᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᏁᏥᎦᏔᎲᎾ ᏥᎩ.
Jezus dan riep uit, in den tempel leerende, en zeide: Mij kent gij, en gij weet vanwaar Ik ben! En van Mij zelven ben Ik niet gekomen, maar Hij is waarachtig, die Mij gezonden heeft, dien gij niet kent!
29 ᎠᏴᏍᎩᏂ ᏥᎦᏔᎭ, ᎾᎿᎭᏰᏃ ᏅᏛᏆᏓᎴᏅᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏗᎩᏅᏒ.
Ik ken Hem, want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden!
30 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎾᏓᏅᏖᎸᎩ ᎬᏩᏂᏴᏗᏱ: ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏳᏏᏔᏕᎢ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎠᏏ ᏄᏍᏆᎸᎡᎸᎾ ᎨᏒᎢ.
Zij zochten dan Hem te grijpen, en niemand leide de hand op Hem, omdat zijn ure nog niet was gekomen.
31 ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎬᏬᎯᏳᏅᎩ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎦᎶᏁᏛ ᎦᎷᏨᎭ, ᏥᎪ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏙᏓᏳᎸᏫᏍᏓᏁᎵ, ᎡᏍᎦᏉ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ?
Doch velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: De Christus, als Hij zal komen, zal die wel meer mirakelen doen dan deze doet?
32 ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᏛᎦᏅᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏃᎮᏍᎬ ᎤᏕᎵᏛ ᏓᎾᎵᏃᎮᎵᏙᎲᎢ. ᎠᎴ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒᏃ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᏚᏂᏅᏒᎩ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎾᏍᎩ ᏭᏂᏂᏴᏗᏱ.
De fariseërs hoorden de schare dit van Hem mompelen, en de overpriesters en de fariseërs zonden dienaren af, om Hem te grijpen.
33 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏏ ᏞᎦ ᎢᏨᏰᎳᏗᏙᎭ, ᎿᎭᏉᏃ ᏅᏛᎩᏅᏏᏛ ᏧᏬᎸ ᏮᏛᏥᎶᏏ.
Jezus dan zeide: Nog een korten tijd ben Ik bij ulieden, en dan ga Ik tot Hem die Mij gezonden heeft.
34 ᏍᎩᏲᎮᏍᏗ, ᎠᏎᏃ ᏓᏍᎩᏯᏠᏥ; ᎠᎴ ᏫᎨᎥ ᎥᏝ ᏰᎵ ᏫᏴᎨᏥᎷᎩ.
Gij zult Mij zoeken en niet vinden, en waar Ik ben kunt gijlieden niet komen.
35 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏧᏏ ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎸᎩ, ᎭᏢ ᏮᏓᎦᎶᏏ, ᎦᏰᏗᏩᏛᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ? ᏧᎾᏓᎴᏅᏛᏍᎪ ᏴᏫ ᏓᏁᏩᏗᏒ ᎤᎾᏗᎦᎴᏲᏨᎯ ᏙᏛᏩᏛᎮᏏ, ᎠᎴ ᏫᏙᏓᎨᏲᏂ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ?
De Joden dan zeiden tot malkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet vinden zullen? Hij zal toch niet naar de verstrooiden gaan, onder de Grieken, en de Grieken leeren?
36 ᎦᏙ ᎦᏛᎦ ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏒ; ᏍᎩᏲᎮᏍᏗ ᎠᏎᏃ ᏓᏍᎩᏯᏠᏥ, ᎠᎴ ᏫᎨᎥᎢ ᎥᏝ ᏫᏴᎨᏥᎷᎩ?
Wat is dat woord dat Hij zegt: Gij zult Mij zoeken en niet vinden? en waar Ik ben kunt gijlieden niet komen?
37 ᎤᎵᏍᏆᎸᏗᏃ ᎢᎦ, ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏗ ᎢᎦ ᎨᏒ ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ, ᏥᏌ ᏚᎴᏅᎩ ᎠᎴ ᎤᏪᎷᏅᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎤᏔᏕᎩᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏴ ᏩᎩᎷᏥ, ᎠᎴ ᏩᏗᏔ.
Op den laatsten dag nu, den grootste van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Als iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke!
38 ᎩᎶ ᎠᏉᎯᏳᎲᏍᎨᏍᏗ, ᎤᏍᏉᎵᏱ ᏕᎦᎾᏄᎪᎨᏍᏗ ᎡᏉᏂ ᎬᏂᏛ ᎠᎹ ᏕᎨᏰᏍᏗ; ᎾᏍᎩᏯ ᏥᏂᎦᏪ ᎪᏪᎵ.
die in Mij gelooft, zooals de Schrifture zegt: Stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien!
39 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒ, ᎤᏪᏛᏨᎩ ᎠᏓᏅᏙ, ᎾᏍᎩ ᎬᏬᎯᏳᎲᏍᎩ ᎨᏥᏁᏗ ᎨᏒᎢ; ᏝᏰᏃ ᎠᏏ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᏱᎦᎾᏄᎪᎨᎢ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᏥᏌ ᎠᏏ ᎾᏥᎸᏉᏗᏍᎬᎾ ᎨᏒᎢ.
Dit nu zeide Hij van den Geest, dien ontvangen zouden degenen die in Hem gelooven; want de Geest was nog niet uitgestort, omdat Jezus nog niet in zijn glorie was.
40 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏣᏛ ᏴᏫ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ.
Uit de schare dan zeiden sommigen, die deze woorden gehoord hadden: Deze is waarlijk de profeet!
41 ᎢᎦᏛᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ. ᎠᏎᏃ ᎢᎦᏛ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏥᎪ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᎵᎵ ᏅᏓᏳᎾᏄᎪᎢᏍᏗ?
Anderen zeiden: Deze is de Christus! — Anderen zeiden: Het is toch niet uit Galilea dat de Christus komt?
42 ᏝᏍᎪ ᎪᏪᎵ ᎯᎠ ᏱᏂᎦᏪᎭ? ᎦᎶᏁᏛ ᏕᏫ ᎤᏁᏢᏔᏅᏛ ᎨᏒ ᎤᎾᏄᎪᎢᏍᏗ, ᎠᎴ ᎦᏚᏱ ᎦᏚᎲᎢ ᏕᏫ ᎤᏕᏅᎢ?
Zegt de Schrifture dan niet dat het uit het geslacht van David is, en van het dorp Bethlehem, vanwaar David was, dat de Christus komt?
43 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏔᎵ ᏄᎾᏓᏛᎩ ᏴᏫ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᏍᏛᏗᏍᎬᎢ.
Er kwam dan tweedracht onder de schare, om zijnentwil.
44 ᎠᎴ ᎢᎦᏛ ᎤᎾᏓᏑᏴᎩ ᎤᎾᏚᎵᏍᎬᎩ ᎬᏩᏂᏴᏗᏱ; ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶ ᏳᏏᏔᏕᎢ.
Sommigen nu uit hen wilden Hem grijpen, maar niemand leide de handen op Hem.
45 ᎿᎭᏉᏃ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎬᏩᏂᎷᏤᎸᎩ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏆᎵᏏ. ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏂᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙᏃ Ꮭ ᏴᎡᏣᏘᏃᎦ?
De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en fariseërs, en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?
46 ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎤᏂᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎥᏝ ᎢᎸᎯᏳ ᎩᎶ ᏱᎬᏩᏬᏂᏐ ᎾᏍᎩᏯ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᎦᏬᏂᏍᎬᎢ.
De dienaars antwoordden: Nooit heeft eenig mensch gesproken, zooals deze mensch spreekt!
47 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᏂᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᏚᏂᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎡᏥᎶᏄᎡᎸ?
De fariseërs antwoordden hun: Ook gij zijt toch niet verleid?
48 ᏥᎪ ᎩᎶ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᎴ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎬᏬᎯᏳᏅ?
Heeft wel iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de fariseërs?
49 ᎯᎠᏍᎩᏂ ᏴᏫ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎾᏂᎦᏔᎲᎾ ᏥᎩ ᎨᏥᏍᎩᏅᏛᎯ.
Maar die schare die de wet niet kent, — vervloekt zijn ze!
50 ᏂᎦᏗᎹᏏ, — ᏥᏌ ᏒᏃᏱ ᎤᎷᏤᎸᎯ, ᎾᏍᎩ ᎨᎸᎩ, — ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ;
Nikodemus— die des nachts tot Jezus gekomen was— die één uit hen was, zeide tot hen:
51 ᏥᎪ ᏗᎩᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏚᏭᎪᏓᏁᎰ ᎩᎶ ᎠᏏ ᎾᎦᏛᎦᏁᎸᎾ ᏥᎨᏐᎢ, ᎠᎴ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎠᏙᎴᎰᏒᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏐᎢ?
Oordeelt onze wet wel iemand als zij niet eerst van hem hoort en weet wat hij doet?
52 ᎤᏂᏁᏨ ᎯᎠ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᎾᏍᏉ ᏂᎯ ᎨᎵᎵ ᎮᎯ? ᏣᏲᎦ ᎠᎴ ᎭᎦᏌᏯᏍᏓ, ᏝᏰᏃ ᎨᎵᎵ ᎤᎾᏄᎪᎢᏍᏗ ᏱᎩ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ.
Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt toch ook niet uit Galilea? onderzoek en zie, dat er uit Galilea geen profeet is opgestaan!
53 ᏂᎦᏛᏃ ᏙᏧᏁᏅᏒ ᏫᏙᎤᏂᎶᏒᎩ.
En een ieder ging naar zijn huis,

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 7 >