< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 4 >

1 ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎤᏛᎦᏅ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᏥᏌ ᎤᏟ ᎢᏯᏂᎢ ᎬᏩᏍᏓᏩᏕᎩ ᏂᏕᎬᏁᎲ ᎠᎴ ᏕᎦᏬᏍᎬᎢ, ᎡᏍᎦᏉ ᏣᏂ,
Als dan de Heere verstond, dat de Farizeen gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes;
2 ( ᎥᏝᏍᎩᏂᏃᏅ ᏥᏌ ᎤᏩᏒ ᏱᏓᏓᏬᏍᎨᎢ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏉᏍᎩᏂ, )
(Hoewel Jezus zelf niet doopte, maar Zijn discipelen),
3 ᏧᏗᏱ ᎤᏂᎩᏒᎩ ᎠᎴ ᏔᎵᏁ ᎨᎵᎵ ᏮᎤᎶᏒᎩ.
Zo verliet Hij Judea, en ging wederom heen naar Galilea.
4 ᎠᎴ ᏌᎺᎵᏱ ᎠᏎ ᎤᎶᎯᏍᏗ ᎨᏒᎩ.
En Hij moest door Samaria gaan.
5 ᎿᎭᏉᏃ ᏌᎺᎵᏱ ᎦᏚᎲ ᎤᎷᏨᎩ ᏌᎦ ᏧᏙᎢᏛ ᎾᏍᎩ ᎾᎥ ᏥᎦᏚᎭ ᎦᏓ ᎠᎲ ᏤᎦᏈ ᏧᏁᎴ ᎤᏪᏥ ᏦᏩ.
Hij kwam dan in een stad van Samaria, genaamd Sichar, nabij het stuk land, hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf.
6 ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏔᎴᏒᎩ ᎠᎹ ᏧᏂᏢᏗᏱ ᏤᎦᏈ ᎤᏤᎵᎦ; ᏥᏌᏃ ᏚᏯᏪᏨ ᎠᎢᏒ ᎤᏪᏅᎩ ᎠᏔᎴᏒᎢ; ᏔᎳᏚᏃ ᎢᏴᏛ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎨᏒᎩ.
En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan, vermoeid zijnde van de reize, zat alzo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure.
7 ᎾᎿᎭᎤᎷᏤ ᎠᎨᏴ ᏌᎺᎵᏱ ᎡᎯ ᎠᎹ ᎤᏢᎯᎴᎢ; ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏆᏗᏔᏍᏗ ᏍᎩᏁᎲᏏ.
Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken.
8 ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏰᏃ ᏗᎦᏚᎲ ᏩᏁᏙᎲᎩ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗ ᎤᏂᏩᏒᏒᎩ.
(Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad, opdat zij zouden spijze kopen.)
9 ᎿᎭᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎠᎨᏴ ᏌᎺᎵᏱ ᎡᎯ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎦᏙ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏂᎯ ᎯᏧᏏ ᎠᏗᏔᏍᏗ ᎢᏍᎩᏔᏲᏎᎭ ᏥᎨᏴ ᏌᎺᎵᏱ ᎨᎢ. ( ᎠᏂᏧᏏᏰᏃ ᎠᎴ ᏌᎺᎵᏱ ᎠᏁᎯ ᎥᏝ ᏱᏚᎾᏓᎦᏌᏯᏍᏙᎢ.)
Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen.
10 ᏥᏌ ᎤᏁᏤᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏳᏃ ᏱᎯᎦᏔᎮ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏁᏗ ᏥᎩ, ᎠᎴ ᏱᎯᎦᏔᎮ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏂᏣᏪᏎᎭ, ᎠᏆᏗᏔᏍᏗ ᏍᎩᏁᎲᏏ; ᏨᏒ ᏱᏔᏲᏎᎴᎢ, ᎠᎴ ᏱᏣᏁᏁᎴ ᎬᏂᏛ ᎠᎹ.
Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben.
11 ᎠᎨᏴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ, ᎯᏍᎦᏯ, ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᏱᏰᎭ ᎠᏢᏗ, ᎭᏫᏂᏳᏃ ᎠᏔᎴᏒᎢ, ᎭᏢᏃ ᏣᏁᎩᏒ ᎾᏍᎩ ᎬᏂᏛ ᎠᎹ?
De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water?
12 ᏥᏌ ᎤᏟ ᎡᏣᎸᏉᏗᏳ ᏂᎯ, ᎡᏍᎦᏉ ᎢᎩᏙᏓ ᏤᎦᏈ ᎾᏍᎩ ᎢᎩᏁᎸᎯ ᎯᎠ ᎠᏔᎴᏒᎢ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎤᏩᏒ ᎤᏗᏔᎲᎢ ᎠᎴ ᏚᎾᏗᏔᎲᎢ ᏧᏪᏥ ᎠᎴ ᎤᎾᏝᎾᎥᎢ.
Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en hijzelf heeft daaruit gedronken, en zijn kinderen en zijn vee?
13 ᏥᏌ ᎤᏁᏤᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎩᎶ ᏳᏗᏔᎲ ᎯᎠ ᎠᎹ ᏔᎵᏁᏉ ᎤᏔᏕᎪᏗ;
Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten;
14 ᎩᎶᏍᎩᏂ ᏳᏗᏔᎲ ᎾᏍᎩ ᎠᎹ ᎠᏴ ᏥᏁᏁᏗ ᏥᎩ ᎥᏝ ᎢᏳᎯᏳ ᎤᏔᏕᎪᏗ ᏱᎩ, ᎠᏴᏍᎩᏂ ᏥᏁᏁᏗ ᏥᎩ ᎠᎹ, ᎭᏫᏂ ᎠᏰᎸ ᎠᎹ ᎦᏄᎪᎬ ᎨᏎᏍᏗ, ᏫᎦᎾᏄᎪᎨᏍᏗ ᎬᏂᏛ ᎠᎵᏍᏆᏗᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏗᎨᏒᎢ. (aiōn g165, aiōnios g166)
Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. (aiōn g165, aiōnios g166)
15 ᎠᎨᏴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎯᏍᎦᏯ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᎹ ᏍᎩᏁᎲᏏ, ᏞᏍᏗᏃ ᎠᎩᏔᏕᎦᏅᎩ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᎠᏂ ᎠᎩᏢᎯᎸᎩ.
De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen, om te putten.
16 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏣᏰᎯ ᏫᏯᏅ, ᎠᏂᏃ ᎢᏍᏗᎷᏨᎭ.
Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom hier.
17 ᎠᎨᏴᏃ ᎤᏁᏤᎢ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎥᏝ ᏰᎭ ᎠᎩᏰᎯ. ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏰᎵ ᏂᏫ, ᎥᏝ ᏰᎭ ᎠᎩᏰᎯ, ᏣᏛ;
De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man.
18 ᎯᏍᎩᏰᏃ ᎾᏂᎥᎩ ᎨᏣᏰᎯ, ᎪᎯᏃ ᏥᏣᎧᎭ ᎥᏝ ᏣᏰᎯ ᏱᎩ; ᎾᏍᎩ ᏥᏂᏫ ᏚᏳᎪᏛ ᏂᏫ.
Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd.
19 ᎠᎨᏴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎯᏍᎦᏯ, ᎦᏙᎴᎣᏍᎦ ᎭᏙᎴᎰᏍᎩ ᎨᏒᎢ.
De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie, dat Gij een profeet zijt.
20 ᏦᎩᎦᏴᎵᎨ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬᎩ ᎠᏂ ᎣᏓᎸᎢ, ᎠᏎᏃ ᏂᎯ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᏍᎪᎢ; ᏥᎷᏏᎵᎻᏍᎩᏂ ᎾᎿᎭᎤᎬᏫᏳᎭ ᎠᏓᏙᎵᏍᏙᏗᏱ.
Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden; en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden.
21 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎯᎨᏴ, ᏍᏉᎯᏳᎲᎦ, ᏛᏍᏆᎸᎯ ᎾᎯᏳ ᎥᏝ ᎠᏂ ᎣᏓᎸᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏥᎷᏏᎵᎻ, ᏱᎦᏰᏣᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎮᏍᏗ ᎠᎦᏴᎵᎨᎢ.
Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden.
22 ᏂᎯ ᎢᏣᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎭ ᎪᎱᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏂᏥᎦᏔᎲᎾ; ᎠᏴᏍᎩᏂ ᎣᏥᎦᏔᎭ ᎢᏳᏍᏗ ᎣᏣᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎲᎢ; ᎠᏂᏧᏏᏰᏃ ᎠᏁᎲ ᎠᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎨᏒ ᏅᏓᏳᎾᏄᎪᎢᏍᏗ.
Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden.
23 ᎠᏎᏃ ᏛᏍᏆᎸᎯ, ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᎤᏍᏆᎸᎲ, ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎩ ᏛᎾᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎵ ᎠᎦᏴᎵᎨ ᏙᏛᏅᏔᏂ ᏧᎾᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᏚᏳᎪᏛᎢ; ᎠᎦᏴᎵᎨᏰᏃ ᏚᏲᎰ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎬᏩᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎯ.
Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden.
24 ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏓᏅᏙ; ᎾᏍᎩᏃ Ꮎ ᎠᎾᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎯ ᏧᎾᏓᏅᏙ ᎠᎴ ᏚᏳᎪᏛ ᏧᏅᏙᏗ ᎤᎾᏓᏙᎵᏍᏓᏁᏗ.
God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
25 ᎠᎨᏴ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏥᎦᏔᎭ ᎤᎷᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎺᏌᏯ-ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᏣᏃᏎᎰᎢ-ᎾᏍᎩ ᎦᎷᏨᎭ, ᏓᎩᏃᏁᎵ ᏂᎦᎥ ᎪᎱᏍᏗ.
De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen.
26 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏴ ᏥᎬᏬᏁᏗᎭ ᎾᏍᎩ [ ᎺᏌᏯ.]
Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek.
27 ᎿᎭᏉᏃ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᏂᎷᏨᎩ, ᎠᎴ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ ᎠᎨᏴ ᎠᎵᏃᎮᏗᏍᎬᎢ. ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎩᎶᎢ, ᎦᏙ ᏣᏲᎭ? ᎠᎴ ᎦᏙᏃ ᎢᎯᏯᎵᏃᎮᏍᏗ? ᏳᏬᏎᎴᎢ.
En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij, of: Wat spreekt Gij met haar?
28 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᎨᏴ ᎤᎯᏴᎩ ᎠᎹ ᎤᏢᏗ, ᎠᎴ ᏗᎦᏚᎲ ᏭᎶᏒᎩ, ᎯᎠ ᏫᏂᏚᏪᏎᎸᎩ ᏴᏫ;
Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden:
29 ᎢᏕᎾ, ᏪᏥᎪᏩᏛ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᎩᏃᏁᎸᎯ ᏂᎦᎥ ᎾᏆᏛᏁᎵᏙᎸᎢ. ᏝᏍᎪ ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᏱᎩ?
Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?
30 ᎰᏩᏃ ᎦᏚᎲ ᎤᏂᏄᎪᏨᎩ, ᎠᎴ ᎥᎬᏩᎷᏤᎸᎩ.
Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
31 ᎠᏏᏉᏃ ᎦᏚᎲ ᏪᏙᎲᎩ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎬᏩᏍᏗᏰᏔᏅᎩ, ᏗᏍᎩᏰᏲᎲᏍᎩ, ᎭᎵᏍᏓᏴᎲᎦ, ᎠᎾᏗᏍᎬᎩ.
En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
32 ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᎩᎭ ᎠᏆᎵᏍᏓᏴᏗ ᏂᎯ ᏂᏥᎦᏔᎲᎾ.
Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet.
33 ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᎩᎶ ᎤᏲᎮᎸ ᎤᎵᏍᏓᏴᏗ?
Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?
34 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ, ᏄᏍᏛ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬ ᎠᎩᏅᏏᏛ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏤᎵ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎠᎩᏍᏆᏗᏍᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᎠᏆᎵᏍᏓᏴᏗ.
Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.
35 ᏝᏍᎪ ᎯᎠ ᎢᎨᏥᏪᏍᏗ ᏱᎩ; ᎠᏏ ᏅᎩ ᎢᏯᏅᏙ ᎩᎳ ᏛᎦᏛᎾᏥ? ᎬᏂᏳᏉ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᏗᏥᎦᏙᎵ ᏗᏥᏌᎳᏛᎦ, ᎠᎴ ᏕᎦᎶᎨᏒ ᏗᏣᎧᏅᎦ, ᎿᎭᏉᏰᏃ ᏧᏁᎩᏳ, ᎠᎴ ᎤᏍᏆᎸᎲ ᎠᏍᎫᏕᏍᏗᏱ.
Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten.
36 ᎠᎴ ᎠᏍᎫᏕᏍᎩ ᎠᎦᎫᏴᎡᎰᎢ, ᎠᎴ ᎤᏍᎫᏕᏒᎯ ᏫᎦᏟᏏᏍᎪ ᎬᏂᏛ ᏗᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏧᎳ ᎤᎾᎵᎮᎵᏍᏗᏱ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎪ ᎠᏫᏍᎩ ᎾᏃ ᎠᏍᎫᏕᏍᎩ. (aiōnios g166)
En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait. (aiōnios g166)
37 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏂ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ ᎯᎠ ᎢᎦᏪᏛ ᏥᎩ; ᎩᎶ ᎠᏫᏍᎪᎢ ᏅᏩᏓᎴᏃ ᎠᏍᎫᏕᏍᎪᎢ.
Want hierin is die spreuk waarachtig: Een ander is het, die zaait, en een ander, die maait.
38 ᎢᏨᏅᏒᎩ ᏫᏥᏍᎫᏕᏍᏗᏱ ᎾᎿᎭᏂᎯ ᏗᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ; ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏗᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎩ, ᏂᎯᏃ ᎢᏥᏴᎸ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ.
Ik heb u uitgezonden, om te maaien, hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan.
39 ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎠᏂᏌᎺᎵ ᎾᎿᎭᎦᏚᎲ ᎠᏁᎯ ᎬᏬᎯᏳᏅᎩ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎤᏃᎮᎸ ᎠᎨᏴ ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᎠᎩᏃᏁᎸᎩ ᏂᎦᎥ ᎾᏆᏛᏁᎵᏙᎸᎢ.
En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles, wat ik gedaan heb.
40 ᎠᎴ ᎠᏂᏌᎺᎵ ᎬᏩᎷᏤᎸ ᎬᏩᏔᏲᏎᎸᎩ ᏧᏪᎳᏗᏓᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᏔᎵ ᏧᏒᎯᏛ ᎤᏪᏙᎸᎩ.
Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem, dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen.
41 ᎠᎴ ᎠᏏ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎤᏃᎯᏳᏅᎩ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎤᏩᏒ ᎧᏁᎬᎢ;
En er geloofden er veel meer om Zijns woords wil;
42 ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎸᎩ ᎠᎨᏴ; ᎿᎭᏉ ᎣᏦᎯᏳᎲᏍᎦ ᎥᏝ ᏂᎯᏉ ᏣᏁᏨ ᏱᏅᏗᎦᎵᏍᏙᎭ ᏦᏦᎯᏳᎲᏍᎦ, ᎣᎬᏒᏰᏃ ᎣᏣᏛᎦᏏ, ᎠᎴ ᎣᏥᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎦᎶᏁᏛ ᎨᏒ ᎡᎶᎯ ᎠᏍᏕᎵᏍᎩ.
En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.
43 ᎾᏍᎩᏃ ᏔᎵ ᏫᏄᏒᎸ ᎾᎿᎭᎤᏂᎩᏒᎩ, ᎠᎴ ᎨᎵᎵ ᏭᎶᏒᎩ.
En na de twee dagen ging Hij van daar en ging heen naar Galilea;
44 ᏥᏌᏰᏃ ᎤᏩᏒ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎥᏝ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᏱᎨᏐ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎪᎯ.
Want Jezus heeft Zelf getuigd, dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft.
45 ᎿᎭᏉᏃ ᎨᎵᎵ ᏭᎷᏨ, ᎨᎵᎵ ᎠᏁᎯ ᏕᎬᏩᏓᏂᎸᏨᎩ, ᎤᏂᎪᎲᎯᏰᏃ ᎨᏒᎩ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎾᎯᏳ ᏓᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ; ᎾᏍᏉᏰᏃ ᎤᏁᏅᏒᎩ ᏙᏗᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ.
Als Hij dan in Galilea kwam, ontvingen Hem de Galileers, gezien hebbende al de dingen, die Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want ook zij waren tot het feest gegaan.
46 ᏥᏌᏃ ᏔᎵᏁ ᎤᎷᏨᎩ ᎨᏂ ᎦᏚᎲᎢ ᎨᎵᎵᏱ, ᎾᎿᎭᎩᎦᎨ-ᎠᏗᏔᏍᏗ ᎠᎹ ᎤᏬᏢᏔᏅᎢ. ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏍᏕᎵᏍᎩ ᎡᎲᎩ, ᎾᏍᎩ ᎤᏪᏥ ᎤᏢᎬᎩ ᎨᏆᏂ.
Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.
47 ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᏛᎦᏅ ᏥᏌ ᏧᏗᏱ ᏧᎶᏒ ᎨᎵᎵ ᎤᎷᏥᎸᎢ, ᎤᏩᏛᎲᏒᎩ, ᎠᎴ ᎤᏔᏲᏎᎸᎩ ᎤᏪᏅᏍᏗᏱ ᏭᏅᏬᏗᏱ ᎤᏪᏥ, ᎤᏲᎱᏏᏕᎾᏰᏃ ᎨᏒᎩ.
Deze, gehoord hebbende, dat Jezus uit Judea in Galilea kwam, ging tot Hem, en bad Hem, dat Hij afkwame, en zijn zoon gezond maakte; want hij lag op zijn sterven.
48 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᏴᎨᏦᎯᏳᎲᎦ, ᎬᏂ ᏱᏥᎪᏩᏘᎭ ᎤᏰᎸᏛᎢ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ.
Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven.
49 ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏍᏕᎵᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎮᎾ ᎠᏏᏉ ᎾᏲᎱᏍᎬᎾ ᎠᏇᏥ.
De koninklijke hoveling zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft.
50 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎮᎾ, ᏤᏥ ᎬᏅ. ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏬᎯᏳᏅᎩ ᏥᏌ ᏄᏪᏎᎸᎢ, ᎠᎴ ᎤᏪᏅᏒᎩ.
Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem zeide, en ging heen.
51 ᎿᎭᏉᏃ ᎥᎠᎢᏒᎩ, ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᏕᎬᏩᏠᏒᎩ ᎠᎴ ᎬᏩᏃᏁᎸᎩ, ᏤᏥ ᎬᏅ, ᎥᎬᏬᏎᎸᎩ.
En als hij nu afging, kwamen hem zijn dienstknechten tegemoet, en boodschapten, zeggende: Uw kind leeft!
52 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏛᏛᏅᎩ ᎢᏳᎢ ᎤᎴᏅᎲ ᏏᏲᏍᏛ ᏄᎵᏍᏓᏁᎸᎢ. ᎤᏒᎯ ᏌᏉ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᏄᏗᎴᎲᏍᎬᎾ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᎥᎬᏬᏎᎸᎩ.
Zo vraagde hij dan van hen de ure, in welke het beter met hem geworden was. En zij zeiden tot hem: Gisteren te zeven ure verliet hem de koorts.
53 ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏙᏓ ᎤᏙᎴᎰᏒᎩ ᎾᎯᏳ ᎨᏒ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎢ; ᏤᏥ ᎬᏅ. ᎤᏩᏒᏃ ᎤᏬᎯᏳᏅᎩ ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏂᎦᏛ ᏧᏤᎵ ᏏᏓᏁᎸᎯ ᎨᏒᎢ.
De vader bekende dan, dat het in dezelve ure was, in dewelke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde zelf, en zijn gehele huis.
54 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏔᎵᏁ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᏥᏌ ᎨᎵᎵ ᎤᎷᏦᏅᎯ, ᏧᏗᏱ ᏅᏓᏳᎶᏒᎯ.
Dit tweede teken heeft Jezus wederom gedaan, als Hij uit Judea in Galilea gekomen was.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 4 >