< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 19 >

1 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎤᏂᏴᎲᎩ ᏥᏌ ᎠᎴ ᎤᎵᎥᏂᎸᎩ.
Toen nam Pilatus dan Jezus en deed Hem geeselen.
2 ᎠᏂᏯᏫᏍᎩᏃ ᎤᏂᏍᏕᏲᎸ ᏧᏣᏲᏍᏗ ᎠᎵᏍᏚᎶ ᎤᏃᏢᏅᎩ ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏚᎳᏅᎩ, ᎠᎴ ᎩᎦᎨ ᎠᏄᏬ ᎬᏩᏄᏬᎥᎩ,
En de soldaten vlochten een kroon uit doornen en zetten Hem die op het hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om,
3 ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎢᏨᏲᎵᎦ ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ. ᎠᎴ ᏕᎬᏩᏏᏛᏂᎸᎩ.
en zij gingen tot Hem en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden! — En zij gaven Hem stokslagen.
4 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᏔᎵᏁ ᎤᏄᎪᏨᎩ, ᎯᎠ ᏫᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎢᏨᎾᏄᎪᏫᏏ, ᎢᏣᏙᎴᎰᎯᏍᏗᏱ ᎤᏍᎦᏅᏨ ᎾᎩᏩᏛᎲᎾ ᎨᏒᎢ.
Pilatus kwam wederom uit naar buiten en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind.
5 ᏥᏌᏃ ᏓᏳᎾᏄᎪᏨᎩ, ᎤᎵᏍᏚᎸᎩ ᎠᎵᏍᏚᎶ ᏧᏣᏲᏍᏗ ᎪᏢᏔᏅᎯ, ᎠᎴ ᎤᏄᏮᎩ ᎩᎦᎨ ᎠᏄᏬ. ᏆᎴᏗᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ.
Jezus dan kwam naar buiten, dragende de doornen kroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de mensch!
6 ᎿᎭᏉᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏂᏱᏍᎩ ᎬᏩᎪᎲ, ᎤᏁᎷᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎯᏯᏛᎥᎦ! ᎯᏯᏛᎥᎦ! ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏂᎯ ᎡᏣᏗᎿᎭᏫᏛ, ᎠᎴ ᎡᏣᏛᎥᎦ; ᎠᏴᏰᏃ ᎥᏝ ᏱᏥᏩᏘᎭ ᎤᏍᎦᏅᏨᎢ.
Toen de overpriesters en de dienaren Hem dan zagen, schreeuwden zij: Kruisig, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem, want ik vind in Hem geen schuld!
7 ᎠᏂᏧᏏ ᎯᎠ ᏫᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎣᎩᎭ, ᏦᎩᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏃ ᏂᎬᏅ ᏰᎵᏉ ᎬᏩᏲᎱᎯᏍᏗ, ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᎤᏤᎸᏅᎩ.
De Joden antwoordden: Wij hebben een wet, en volgens die wet moet Hij sterven, omdat Hij zich zelven Gods Zoon gemaakt heeft!
8 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎾᏍᎩ ᎤᏛᎦᏅ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎤᏍᎦᎸᎩ;
Toen dan Pilatus dit woord hoorde werd hij te meer bevreesd,
9 ᎠᎴ ᏔᎵᏁ ᎤᏴᎸᎩ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ, ᎯᎠ ᏫᏄᏪᏎᎸᎩ ᏥᏌ; ᎭᏢ ᏅᏓᏣᏓᎴᏅᎯ? ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎥᏝ ᏳᏁᏤᎴᎢ.
en ging wederom naar het rechthuis en zeide te Jezus: Vanwaar zijt Gij? — Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
10 ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᏝᏍᎪ ᏱᏍᎩᏁᏤᎭ? ᏝᏍᎪ ᏱᎦᏔᎭ ᏰᎵᏉ ᎦᎬᏯᏛᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏰᎵᏉ ᏗᎦᎬᏲᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ?
Pilatus zeide tot Hem: Gij spreekt tot mij niet? — weet gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten?
11 ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᏱᎨᏣᎭ ᏰᎵ ᎠᏴ ᎪᎱᏍᏗ ᏍᏋᏁᏗᏱ, ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏓᏰᏣᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ. ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ, ᎠᏴ ᏗᎩᏲᏒᎯ ᏂᎯ ᏗᏣᏲᎯᏎᎸᎯ ᎤᏟ ᎡᏉᎯᏳ ᎤᏍᎦᏅᏨ.
Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben indien het u niet van boven gegeven ware; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft grooter zonde.
12 ᎾᎯᏳᏃ ᎢᏳᏓᎴᏅᏛ ᏆᎴᏗ ᎤᏲᎸᎩ ᎥᎤᏪᎪᏗᏱ. ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏁᎷᏅᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎢᏳᏃ ᎯᎠ ᎠᏍᎦᏯ ᎢᎯᏯᎧᏅᎭ ᎥᏝ ᏏᏌ ᎢᏍᏓᎵᎢ ᏱᎦᎨᏎᏍᏗ. ᎩᎶ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏤᎸᏍᎩ, ᎧᏁᎬ ᏏᏌ ᎠᏡᏗᏍᎪᎢ.
Hierop zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden schreeuwden, zeggende: Als gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des keizers; al wie zich zelven koning maakt, verklaart zich tegen den keizer!
13 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏆᎴᏗ ᎾᏍᎩ ᎤᏛᎦᏅ ᎤᏄᎪᏫᏒᎩ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎤᏪᏅᎩ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎦᏍᎩᎸᎢ, ᏅᏯ-ᎠᏰᏍᏓᎥ ᏕᎤᏙᎥᎢ, ᎠᏂᏧᏏᏍᎩᏂ ᎤᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎨᏆᏓ ᏕᎤᏙᎥ.
Pilatus dan, deze woorden gehoord hebbende, bracht Jezus naar buiten en ging zitten op den rechterstoel, op de plaats genaamd: Het Plaveisel, in het hebreeuwsch: Gabbatha.
14 ᎧᏃᎯᏰᎩᏃ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎠᏛᏅᎢᏍᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎩ, ᎠᎴ ᏔᎳᏚ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏴᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎨᏒᎩ, ᏆᎴᏗᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ ᎠᏂᏧᏏ; ᎬᏂᏳᏉ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏣᏤᎵᎦ!
En het was de voorbereiding voor het paaschfeest en omtrent de zesde ure. — En hij zeide tot de Joden: Ziet, uw koning!
15 ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎷᏅᏉ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎯᎷᎦ! ᎯᎷᎦ! ᎯᏯᏛᎥᎦ! ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏓᏥᏯᏛᏂᏍᎪ ᎢᏣᏤᎵᎦ ᎤᎬᏫᏳᎯ? ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᏲᎩᎧᎭ ᎤᎬᏫᏳᎯ, ᏏᏌ ᎤᏩᏒ!
Dezen dan schreeuwden: Neem weg, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Uw koning zal ik kruisigen? — De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, maar wel een keizer!
16 ᎿᎭᏉᏃ ᏚᏲᎯᏎᎸᎩ ᎤᎾᏛᏗᏱ. ᎤᏂᏂᏴᏛᎩᏃ ᏥᏌ ᎠᎴ ᎤᎾᏘᎾᏫᏛᎲᎩ.
Toen gaf hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden.
17 ᏥᏌᏃ ᏧᏓᎿᎭᏩᏛ ᎦᏁᎲᎩ ᎤᏄᎪᏨᎩ, ᎤᏍᏆᎷᎪ ᏚᏙᎥ ᎤᎷᏨᎩ, ᎾᏍᎩ ᎪᎵᎦᏓ ᏚᏙᎥ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏅᏗᏍᎬᎢ;
Zij namen dan Jezus en voerden Hem weg; en deze, zijn kruis dragende, ging uit naar de zoogenaamde plaats der doodshoofden, in het hebreeuwsch Golgotha genoemd,
18 ᎾᎿᎭᏂ ᎬᏩᏛᏅᎩ, ᎠᎴ ᎠᏂᏔᎵ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᏕᎨᎦᏛᏅᎩ ᎢᏧᎳ ᎢᏗᏢ ᏥᏌᏃ ᎠᏰᎵ.
alwaar zij Hem kruisigden en met Hem twee anderen, aan elke zijde één, en Jezus in het midden.
19 ᏆᎴᏗᏃ ᎤᏬᏪᎳᏅᎩ ᎠᎪᎵᏰᏗ, ᎠᎴ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛ ᎤᏪᏯᎸᏅᎩ; ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸᎩ; ᏥᏌ ᎾᏎᎵᏗ ᎡᎯ, ᎤᎬᏫᏩᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
En Pilatus schreef ook een opschrift en stelde dat boven aan het kruis. En er was geschreven: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden.
20 ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᎪᎵᏰᏗ ᎤᏂᏣᏛ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᏂᎪᎵᏰᏍᎬᎩ, ᏥᏌᏰᏃ ᎠᎦᏛᏅ ᎦᏚᎲ ᎾᎥ ᎨᏒᎩ, ᎠᏂᏧᏏᏃ, ᎠᎴ ᎠᏂᎪᎢ, ᎠᎴ ᎠᏂᎶᎻ ᏧᏂᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎪᏪᎸᎩ.
Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was nabij de stad, en het was geschreven in het hebreeuwsch, grieksch en latijn.
21 ᎿᎭᏉᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᏧᎾᏤᎵᎦ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎸᎩ ᏆᎴᏗ; ᏞᏍᏗ ᎯᎠ ᎢᏨᏁᎸ ᏦᏪᎳᏅᎩ; ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ; ᎯᎠᏍᎩᏂ; ᎠᎩᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᎠᏗᏍᎬᎩ.
De overpriesters der Joden dan zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben koning der Joden.
22 ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏥᎾᏋᏁᎸ ᏣᏉᏪᎳᏅ, ᎿᎭᏉ ᎠᏎ ᎠᏉᏪᎳᏅ.
Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.
23 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ, ᏥᏌ ᎬᏩᏛᏅ, ᏚᏂᏁᏒᎩ ᏧᏄᏬ, ᏅᎩ ᏂᏚᏂᏛᎩ, ᏌᏉ ᎢᎦᏛᎯ ᎠᏏᏴᏫ ᎠᏯᏫᏍᎩ ᎤᏤᎵᎦ ᏄᏅᏁᎸᎩ; ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎭᏫᏂ ᎤᏄᏬᎥᎯ. ᎾᏍᎩ ᎭᏫᏂ ᎠᏄᏬ ᎥᏝ ᎦᏰᏫᏛ ᏱᎨᏎᎢ, ᏂᎬ ᎬᏅᎯ ᎨᏒᎩ.
De soldaten dan, toen zij Jezus gekruisigd hadden, namen zijn kleederen, en maakten vier deelen, voor elken soldaat een deel, en ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van boven af uit één stuk geweven.
24 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎸᎩ; ᏞᏍᏗ ᎢᎩᏣᎦᎸᎢᏒᎩ, ᎢᏓᏎᎯᏉᏍᎩᏂ ᎢᏓᏙᎴᎰᎯ ᎤᏤᎵᎦ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᎨᏒᎢ; ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎪᏪᎸ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ; ᏚᏂᏯᏙᎸᎩ ᏗᏆᏄᏬ, ᎠᎴ ᎠᏆᏄᏬᏍᏗ ᎤᎾᏌᏍᏔᏅᎩ. ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏄᎾᏛᏁᎸᎩ.
Zij zeiden dan tot malkander: Laat ons dit niet scheuren, maar laat ons er over loten van wien het zijn zal. Opdat de Schrifture vervuld zou worden, die zegt: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen. — Dit deden dan de soldaten.
25 ᎾᎥᏃ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛ ᏥᏌ ᎦᏛᎢ ᎠᏂᏙᎾᎥᎩ ᎤᏥ, ᎤᏂᏃ ᎤᎸᎢ ᎺᎵ ᏟᎣᏆ ᎤᏓᎵᎢ, ᎺᎵᏃ ᎹᎩᏕᎵ ᎡᎯ.
Bij het kruis van Jezus nu stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
26 ᏥᏌᏃ ᎤᎪᎲ ᎤᏥ, ᎠᎴ ᎤᎪᎲ ᎾᎥ ᎦᏙᎬ ᎤᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎤᎨᏳᎯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ ᎤᏥ; ᎯᎨᏴ, ᎬᏂᏳᏉ ᏤᏥ.
Jezus dan zag zijn moeder, en den discipel dien Hij beminde bij haar staande, en zeide tot zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon!
27 ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏅᎤᏪᏎᎸᎩ ᎤᏍᏓᏩᏗᏙᎯ; ᎬᏂᏳᏉ ᏣᏥᎢ. ᎾᎯᏳᏉᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᏧᏪᏅᏒ ᏭᏘᏅᏍᏔᏅᎩ.
Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder! En van die ure afnam de discipel haar in zijn eigen huls.
28 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎿᎭᏉ ᎤᎵᏍᏆᏛᎢ, ᎪᏪᎸ ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ, ᎠᎩᏔᏕᎩᎭ, ᎤᏛᏅᎩ.
Na dezen zeide Jezus, die wist dat nu alles volbracht was, opdat de Schrifture zou vervuld worden: Ik heb dorst!
29 ᎾᎿᎭᏃ ᎥᎦᎧᎲᎩ ᎠᏖᎵᏙ ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᎠᎧᎵᏬᎯ; ᏚᏬᎢᎵᏃ ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᎤᏂᎧᎵᎢᏍᏔᏅᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎯᏏᏈ ᎤᏂᏆᏙᏔᏅᎩ, ᎠᎰᎵ ᎾᎥ ᎤᏂᏩᏌᏔᏅᎩ.
Er stond daar een vat vol azijn, en zij staken een spons vol azijn op een hijsopriet en brachten dat aan zijn mond.
30 ᏥᏌᏃ ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᎤᏁᎩᏒ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎿᎭᏉ ᎠᎵᏍᏆᏓ; ᎤᎵᏍᎫᏫᏒᏃ ᏕᎤᏲᏒᎩ ᎤᏓᏅᏙ.
Toen Hij dan den azijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf den geest.
31 ᎠᏂᏧᏏᏃ ᎤᏂᏔᏲᏎᎸᎩ ᏆᎴᏗ ᏗᏂᏅᏍᎨᏂ ᏗᎨᏥᏍᏆᎵᏎᏗᏱ ᎠᎴ ᏗᎨᏥᏁᏍᏗᏱ, ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎠᏛᏅᎢᏍᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ, ᏞᏍᏗ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᏱᏗᎦᏕᏍᏗ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒᎩ.
De Joden dan, — omdat het voorbereiding voor den sabbat was, en opdat de lichamen niet op den sabbat aan het kruis zouden blijven, want de dag van dien sabbat was een hoogdag— vroegen Pilatus dat aan de gekruisigden de beenen gebroken, en zij afgenomen zouden worden.
32 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎤᏂᎷᏨᎩ, ᏚᏂᏍᏆᎵᏒᎩ ᏗᎦᏅᏍᎨᏂ ᎢᎬᏱᏱ ᎦᏗ ᎠᎴ ᏐᎢ ᎢᏧᎳᎭ ᏥᏌ ᏗᎨᎦᏛᏅᎯ.
De soldaten dan kwamen, en braken wel de beenen van den eersten en van den anderen, die met Hem gekruisigd waren.
33 ᏥᏌᏍᎩᏂ ᎦᏛ ᏭᏂᎷᏨ, ᎠᎴ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ ᎦᏳᎳ ᎤᏲᎱᏒᎯ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᏱᏚᏂᏍᏆᎵᏎ ᏗᎦᏅᏍᎨᏂ;
Maar als zij bij Jezus kwamen en zagen dat hij al gestorven was, braken zij Hem de beenen niet,
34 ᎠᏏᏴᏫᏍᎩᏂ ᎠᏯᏫᏍᎩ, ᏗᏓᏘᏍᏗ ᎤᏪᏘᏍᏔᏅᎩ ᎠᏍᏉᎨᏂ, ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎾᎿᎭᏓᏳᏨᏨᎩ ᎩᎬ ᎠᎴ ᎠᎹ.
maar een der soldaten stak Hem met een lans in de zijde, en terstond kwam er bloed en water uit.
35 ᎾᏍᎩᏃ Ꮎ ᎤᎪᎲᎯ ᎤᏃᎮᎸᎩ, ᎧᏃᎮᏍᎬᏃ ᎤᏙᎯᏳᎭ, ᎠᎴ ᎠᎦᏔᎭ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎧᏃᎮᏍᎬᎢ, ᎾᏍᎩ ᎨᏦᎯᏳᏗ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
En die het gezien heeft, heeft er getuigenis van gegeven, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij waarheid spreekt, opdat ook gij zoudt gelooven.
36 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎪᏪᎸ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ; “ᎥᏝ ᏌᏉ ᎤᎪᎳ ᏧᎵᏍᏆᎵᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.”
Want dit is geschied opdat de Schrifture zou vervuld worden: Geen been van Hem zal gebroken worden.
37 ᎠᎴᏬ ᏅᏩᏓᎴ ᎪᏪᎸ ᎯᎠ ᏂᎦᏩᎭ; “ᏙᏓᎬᏩᎧᎾᏂ ᏗᎬᏪᏘᎸᎯ.”
En wederom een andere Schrifture zegt: Zij zullen zien dien zij doorstoken hebben.
38 ᎾᏍᎩᏃ ᏄᎵᏍᏔᏂᏙᎸ ᎣᏂ ᏦᏩ ᎠᎵᎹᏗᏱ ᎡᎯ, ᏥᏌ ᎠᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎨᏒᎩ, ᎠᏎᏃ ᎤᏕᎵᏛᏉ ᎠᏂᏧᏏ ᏓᏍᎦᎢᎲᎢ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ, ᎾᏍᎩ ᏦᏩ ᎤᏔᏲᏎᎸᎩ ᏆᎴᏗ ᎤᏁᏍᏗᏱ ᏥᏌ ᎠᏰᎸᎢ. ᏆᎴᏗᏃ ᎤᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎩ. ᎰᏩᏃ ᎤᎷᏨᎩ ᎤᏁᏒᎩ ᏥᏌ ᎠᏰᎸᎢ.
Na dezen vroeg Jozef van Arimathea, — die een discipel van Jezus was, maar in het heimelijk, om de vreeze voor de Joden— aan Pilatus, dat hij het lichaam van Jezus zou mogen afnemen; en Pilatus liet het toe. Hij kwam dan en nam het lichaam van Jezus af.
39 ᎾᏍᏉᏃ ᎥᎤᎷᏨᎩ ᏂᎦᏗᎹᏏ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏱᏱ ᏥᏌ ᎡᏃᏱ ᎤᎷᏤᎸᎯ, ᎤᏲᎸᎩ ᏗᏜᏓᏍᏔᏅᎯ ᎻᎳ ᎡᎳᏫᏃ, ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᎢᏴᏛ ᎢᏳᏓᎨᏛ.
En ook Nikodemus kwam, — die vroeger des nachts tot Jezus gekomen was— en bracht een mengsel van mirrhe en aloë, omtrent honderd pond.
40 ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏂᏁᏒᎩ ᏥᏌ ᎠᏰᎸᎢ ᎠᎴ ᏙᎴᏛ ᎠᏄᏬ ᎤᏂᏣᏄᎶᏔᏅᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏗᎦᏩᏒᎩ ᏚᏂᏣᏄᎳᏅᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᎠᏂᏧᏏ ᏓᎾᏓᏂᏌ.
Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, gelijk het bij de Joden de gewoonte is van te begraven.
41 ᎾᎿᎭᏃ ᎠᎦᏛᏅ ᎠᏫᎡᏗᏱ ᎪᏢᏒᎩ; ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏫᏒᏗᏱ ᎢᏤ ᏗᏓᏂᏐᏗᏱ ᎪᏢᏒᎩ ᎩᎶ ᎠᏥᏂᏌᏅ ᎠᏏ ᏂᎨᏒᎾ.
Er was nu ter plaatse waar Hij gekruisigd was een hof, en in dien hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was.
42 ᎾᎿᎭᏃ ᎤᏂᏅᏅᎩ ᏥᏌ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᎠᏛᏅᎢᏍᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ; ᏗᏓᏂᏐᏗᏱᏰᏃ ᎾᎥᏉ ᎨᏒᎩ.
Aldaar dan leiden zij Jezus, wegens de voorbereiding der Joden, omdat het graf nabij was.

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 19 >