< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 12 >

1 ᎿᎭᏉᏃ ᏑᏓᎵ ᎢᎦ ᏚᏃᏒᎩ ᎧᏃᎯᏰᎩ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎤᏍᏆᎸᏗᏱ ᏥᏌ ᏇᏗᏂ ᏭᎷᏨᎩ, ᎾᎿᎭᎡᎲ ᎳᏏᎳ, ᎤᏲᎱᏒᎯ ᏥᎨᏒᎩ, ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎱᏒ ᏥᏚᎴᏔᏅᎩ.
Jezus dan kwam zes dagen vóór Paschen naar Bethanië, waar Lazarus was dien Hij had opgewekt uit de dooden.
2 ᎾᎿᎭᎬᏩᏍᏓᏴᏅᎩ; ᎠᎴ ᎹᏗ ᏚᏕᎳᏍᏔᏅᎩ; ᎳᏏᎳᏍᎩᏂ ᎨᎸᎩ ᎠᎾᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎬᎢ.
Zij maakten Hem dan aldaar een avondmaaltijd gereed, en Martha bediende, en Lazarus was een van degenen die met Hem aan de tafel lagen.
3 ᎿᎭᏉᏃ ᎺᎵ ᎤᎩᏒᎩ ᏑᏓᎨᏛ ᎠᏠᏁᏗ ᎾᏓ ᏧᏙᎢᏛ ᎪᎱᏍᏗ ᎾᏑᏴᎾ, ᎤᏣᏘ ᏧᎬᏩᎶᏗ, ᎠᎴ ᏚᏅᎵᏰᎥᎩ ᏥᏌ ᏧᎳᏏᏕᏂ, ᎠᎴ ᎤᏍᏘᏰᎬ ᎤᏩᏔᏅᎩ ᏚᏅᎦᎸᎲᎩ ᏧᎳᏏᏕᏂ. ᎠᎴ ᎦᎵᏦᏕ ᎤᎧᎵᏨᎩ ᎦᏩᏒᎬ ᎠᏠᏁᏗ.
Maria dan nam een pond balsem van zuiveren kostbaren nardus, en zalfde de voeten van Jezus, en droogde met haar hoofdhaar zijn voeten af; en het huis werd vervuld met den reuk des balsems.
4 ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏏᏴᏫ ᏥᏌ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎨᏒ ᏧᏓᏏ ᎢᏍᎦᎳᏗ ᏧᏙᎢᏛ, ᏌᏩᏂ ᎤᏪᏥ, ᎾᏍᎩ ᎤᏡᏗᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ;
Judas Iskariot nu, een van zijn discipelen, die Hem zou verraden, zeide:
5 ᎦᏙᏃ ᎯᎠ ᎠᏠᏁᏗ ᎥᏝ ᏳᏂᎾᏗᏅᏎ ᎠᎴ ᏦᎢᏧᏈ ᎠᎩᏏ ᏧᎾᏩᎶᏗ ᏱᏚᏂᏩᏛᎮᎢ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᎤᏲ ᎢᏳᎾᏛᎿᎭᏕᎩ ᎾᏍᎩ ᏱᏚᏂᏁᎴᎢ?
Waarom dezen balsem niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven?
6 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ, ᎥᏝ ᎤᏲ ᎢᏳᎾᏛᎿᎭᏕᎩ ᎣᏍᏛ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗᏱ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᏱᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏁᎢ, ᎦᏃᏍᎩᏍᎩᏍᎩᏂ ᎨᏒ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ, ᎠᎴ ᏕᎦᎶᏗ ᎦᏁᎲᎢ ᎠᎴ ᎾᎿᎭᎦᎳᏅᎯ ᎦᏃᏍᎩᏍᎬᎢ.
Dit nu zeide hij, niet omdat hij voor de afmen bekommerd was, maar omdat hij een dief was, en de kas hield, en wegnam wat er werd in gedaan.
7 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎤᏁᎳᎩ; ᎥᎩᏂᏐᏗᏱ ᎨᏒ ᎢᎦ ᎬᏗᏍᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏔᏅ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ.
Jezus zeide dan: Laat haar doen! opdat zij het beware tot den dag mijner begrafenis.
8 ᎤᏲᏰᏃ ᎢᏳᎾᏛᎿᎭᏕᎩ ᏂᎪᎯᎸ ᎨᏤᎳᏗᏙᎭ; ᎠᏴᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᏂᎪᎯᎸ ᏱᏨᏰᎳᏗᏙᎭ.
Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
9 ᎤᏂᏣᏛᎩᏃ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏛᎦᏅᎯ ᎨᏒᎩ ᎾᎿᎭᎡᏙᎲᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᎷᏨᎩ ᎥᏝ ᏥᏌ ᎤᏩᏒ ᎨᏒ ᏱᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏁᎢ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎳᏏᎳ ᎤᏂᎪᏩᏛᏗᏱ ᎤᏂᏰᎸᏒᎩ, ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎱᏒ ᏧᎴᏔᏅᎯ.
Een groote schare dan uit de Joden vernam dat Hij daar was, en zij kwamen niet alleen om Jezus, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien dien Hij uit de dooden verwekt had.
10 ᎠᏎᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎤᏂᏃᎮᎸᎩ ᎳᏏᎳ ᎾᏍᏉ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ,
De overpriesters dan hielden samen raad om ook Lazarus te dooden,
11 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏄᏩᏂᏌᏅᎩ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏓᏅᏒᎩ, ᎠᎴ ᏥᏌ ᏫᎬᏬᎯᏳᏅᎩ.
want om zijnentwil gingen velen der Joden weg en geloofden in Jezus.
12 ᎤᎩᏨᏛ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᏴᏫ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ ᎤᏂᎷᏨᎯ, ᎤᎾᏛᎦᏅ ᏥᎷᏥᎵᎻ ᏗᎦᎷᏥᏒᎢ,
Des anderen daags, toen een groote schare die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jerusalem kwam,
13 ᏚᏂᏴᎲᎩ ᏧᏪᏲᏔ ᏧᎦᏄᏓᏅᎯᏛ ᎠᎴ ᎤᏂᏄᎪᏨᎩ ᏚᎾᏠᏒᏒᎩ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒ ᎤᏁᎷᏅᎩ, ᎰᏌᎾ! ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᏫᏂᎦᎵᏍᏓ ᏱᎰᏩ ᏚᏙᏍᏛ ᏨᏓᏯᎢ, ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏏᎵ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
namen zij takken van palmboomen en gingen uit Hem te gemoet, en riepen: Hosannah! Geprezen Hij, die komt in den Naam des Heeren, de Koning Israëls!
14 ᏥᏌᏃ ᎤᏩᏛᎲ ᎠᎩᎾ ᏐᏈᎵ-ᏗᎦᎵᎠᏅᎯᏛ, ᎤᎩᎸᏅᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ;
Jezus nu vond een jongen ezel en ging daarop zitten, zooals geschreven is:
15 “ᏞᏍᏗ ᏱᏍᎦᎢᎮᏍᏗ ᏂᎯ ᏌᏯᏂ ᎤᏪᏥ, ᎬᏂᏳᏉ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏣᏤᎵᎦ ᏓᏯᎢ, ᎠᎩᎾ ᏐᏈᎵ-ᏗᎦᎵᎠᏅᎯᏛ ᎤᏪᏥ ᎤᎩᎸᏗ.”
Vrees niet, dochter Sions! zie, uw Koning komt, gezeten op het jong van een ezelin!
16 ᎠᎴ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᏣᏃᎵᏤ ᎢᎬᏱᏱ, ᏥᏌᏍᎩᏂ ᎠᏥᎸᏉᏔᏅ ᎿᎭᏉ ᎤᎾᏅᏓᏛᎩ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎸ ᎠᏥᏃᎮᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏂᎬᏩᏁᎸᎢ.
Dit verstonden zijn discipelen in het eerst niet, maar toen Jezus in zijn glorie was, toen werden zij indachtig dat dit van Hem geschreven was en dat men Hem dit gedaan had.
17 ᎢᏧᎳᎭᏃ ᎤᏁᏙᎸᎯ ᏴᏫ ᎾᎯᏳ ᎠᏤᎵᏍᏛ ᏭᏯᏅᎲ ᎳᏏᎳ, ᎠᎴ ᎤᏲᎱᏒ ᏕᎤᎴᏔᏅ, ᎤᏂᏃᎮᎸᎩ.
De schare dan, die bij Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf had geroepen en hem uit de dooden verwekt had.
18 ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᎾᏍᏉ ᏴᏫ ᏕᎬᏩᏠᏒᎩ, ᎤᎾᏛᎦᏅᎩᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ.
Daarom ook ging de schare Hem te gemoet, omdat zij gehoord hadden dat Hij dit mirakel gedaan had.
19 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎯᎠ ᏂᏚᎾᏓᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏣᏙᎴᎰᏍᎦᏍᎪ ᏂᏣᎵᏰᎢᎴᎬᎾ ᏥᎩ? ᎬᏂᏳᏉ ᎡᎶᎯ ᎤᏍᏓᏩᏕᏅ.
De fariseërs dan zeiden tot malkander: Gij ziet dat gij niets wint; zie, de geheele wereld loopt Hem na!
20 ᎩᎶᏃ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏂᎪᎢ ᎠᏁᎸᎩ ᎤᎾᎵᏙᎵᏍᏔᏂᎸᎯ ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱ.
Er waren nu eenige Grieken uit degenen die opgekomen waren om op het feest te aanbidden.
21 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ ᏈᎵᎩ, ᏇᏣᏱᏗ ᎦᏚᎲ ᎨᎵᎵ ᎡᎯ, ᎠᎴ ᎬᏩᏔᏲᏎᎸᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ, ᎣᎦᏚᎵᎭ ᎣᏥᎪᏩᏛᏗᏱ ᏥᏌ.
Dezen dan wendden zich tot Filippus, die van Bethsaïda was in Galilea, en vroegen hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien!
22 ᏈᎵᎩ ᎤᎷᏨᎩ ᎠᎴ ᎡᏂᏗ ᏭᏃᏁᎸᎩ; ᎿᎭᏉᏃ ᎡᏂᏗ ᎠᎴ ᏈᎵᎩ ᏥᏌ ᏭᏂᏃᏁᎸᎩ.
Filippus kwam en zeide het aan Andreas, en Andreas en Filippus kwamen en zeiden het aan Jezus.
23 ᏥᏌᏃ ᏚᏁᏤᎸᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎿᎭᏉ ᎤᏍᏆᎸᎲ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎠᏥᎸᏉᏙᏗᏱ.
Jezus nu antwoordde en zeide tot hen: De ure is gekomen dat de Zoon des menschen de glorie zal ontvangen.
24 ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ, ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎢᏳᏃ ᏌᏉ ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎤᎦᏔ ᎡᎳᏗ ᏄᏬᏨᎾ ᎠᎴ ᏄᎪᏒᎾ ᏱᎩ, ᎤᏩᏒᏉ ᎨᏐ ᏂᎪᎯᎸᎢ; ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎤᎪᎯ ᎤᏣᏙ ᎧᏁᏉᎪᎢ.
Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, dan blijft het alleen, maar als het sterft dan draagt het veel vrucht!
25 ᎩᎶ ᎤᎨᏳᏎᏍᏗ ᎬᏅᎢ ᎤᏲᎱᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎩᎶᏃ ᎠᏍᎦᎨᏍᏗ ᎬᏅᎢ ᎠᏂ ᎡᎶᎯ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎬᏂᏛ ᏫᎾᏍᏛᎾ ᏗᎨᏒ ᎬᏗᏍᎩ. (aiōnios g166)
Die zijn leven bemint zal het verliezen, en die zijn leven haat in deze wereld, die zal het bewaren ten eeuwigen leven. (aiōnios g166)
26 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎠᎩᏍᏓᏩᏕᎨᏍᏗ; ᎨᎥᏃ ᎾᎿᎭᎾᏍᏉ ᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᎡᎮᏍᏗ. ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎡᏙᏓ ᎤᎸᏉᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Indien iemand Mij dient, die volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn; wanneer iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren.
27 ᎿᎭᏉ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᎤᏕᏯᏔᏁᎭ; ᎦᏙᏃ ᏓᎦᏛᏂ? [ ᎯᎠᏍᎪ ᏅᏓᏥᏪᏏ, ] ᎡᏙᏓ, ᏍᏊᏓᎳᎩ ᎪᎯ ᎨᏒᎢ? ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏣᎩᏍᏆᎸᎡ ᎪᎯ ᎠᎩᏍᏆᎸᎡᏗᏱ ᎠᎩᎷᏥᎸ.
Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? — Vader, verlos Mij uit deze ure? — Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen!
28 ᎡᏙᏓ, ᎯᎸᏉᏓ ᏕᏣᏙᎥᎢ. ᎿᎭᏉᏃ ᎦᎸᎳᏗ ᏓᏳᏁᏨᎩ, ᎯᎠ ᏅᏓᏳᏪᏒᎩ; ᎦᏳᎳ ᎠᎩᎸᏉᏔᏅ, ᎠᎴ ᏔᎵᏁ ᏛᏥᎸᏉᏔᏂ.
Vader, verheerlijk uw Naam! — Er kwam dan een stem uit den hemel: En Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken!
29 ᏴᏫᏃ ᎾᎥ ᎠᏂᏙᎾᎢ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎠᏴᏓᏆᎶᏣ, ᎤᎾᏛᏅᎩ. ᎢᎦᏛᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏗᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᏓᏳᏬᏁᏓ.
De schare dan, die daar stond en het hoorde, zeide dat het een donderslag was geweest; anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken!
30 ᏥᏌ ᎤᏁᏨ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎥᏝ ᎠᏴ ᎨᏒ ᏱᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏓ, ᏂᎯᏍᎩᏂ ᎨᏒ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏓ, ᎯᎠ ᎧᏁᎬ ᏥᎦᎾᏄᎪᏥᎦ.
Jezus antwoordde en zeide: Niet om mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil!
31 ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᎡᎶᎯ ᏙᏓᏰᎫᎪᏓᏁᎵ, ᎿᎭᏉ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎯᎠ ᎡᎶᎯ ᎤᏤᎵᎦ ᏓᏰᏥᏄᎪᏫᏏ.
Nu is er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden.
32 ᎠᏎᏃ ᎢᏳᏃ ᎡᎶᎯ ᎥᎩᏌᎳᏓᏅᎭ, ᎾᏂᎥ ᏴᏫ ᏙᏓᎦᏎᏒᎯ.
En Ik, als Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal allen tot Mij trekken!
33 ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏓᏁᏗᏱ ᎤᏲᎱᎯᏍᏗᏱ ᎦᏛᎬᎩ.
Dit nu zeide Hij, te kennen gevende welken dood Hij zou sterven.
34 ᏴᏫ ᎤᏂᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ, ᎠᏴ ᎣᎦᏛᎦᏅ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎡᎲᎢ; ᎦᏙᏃ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᎠᏎ ᏓᏰᏥᏌᎳᏓᏂ ᎢᎭᏗᎭ? ᎦᎪ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ? (aiōn g165)
De schare dan antwoordde Hem: Wij hebben gehoord uit de wet dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan dat de Zoon des menschen moet verhoogd worden? Wie is die Zoon des menschen? (aiōn g165)
35 ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏏᏞᎦ ᎢᎦ ᏚᎸᏌᏛ ᎢᏤᏙᎲᎢ; ᎢᏤᏙᎮᏍᏗ ᏂᎪᎯᎸ ᎢᎦ ᏕᏥᎸᏌᏓᏕᎲᎢ; ᎤᎵᏏᎩᎾᏏ ᏱᏧᏢᏓ; ᎩᎶᏰᏃ ᎤᎵᏏᎬ ᏤᏙᎰᎢ, ᎥᏝ ᏯᎦᏔᎰ ᏩᎦᏛᎢ.
Jezus dan zeide tot hen: Nog een korten tijd is het licht onder ulieden; wandelt als die het licht hebt, opdat geen duisternis u overvalle; en die wandelt in de duisternis, weet niet waar hij heengaat.
36 ᎠᏏ ᎢᎦ ᏥᏕᏥᎸᏌᏓᏕᎭ, ᎢᏦᎯᏳᎲᎦ ᎢᎦ ᏚᎸᏌᏛᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎯ ᎢᎦ ᏚᎸᏌᏛ ᏧᏪᏥ ᎨᏎᏍᏗ. ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎤᏓᏅᏒᎩ ᏚᏗᏍᎦᎳᏁᎸᎩ.
Als die het licht hebt; gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt, worden.
37 ᎤᏣᏗᏍᎩᏂᏃᏅ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎯ ᎨᏒᎩ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᎬᏬᎯᏳᏁᎢ.
Dit sprak Jezus en Hij ging weg en verbergde zich van hen. Hoewel Hij nu zooveel mirakelen gedaan had voor hun oogen, zoo geloofden zij toch niet in Hem;
38 ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏙᎯᏳᏅᎩ ᎤᏁᏨ ᎢᏌᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; “ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎦᎪ ᎤᏬᎯᏳᏅ ᎣᎩᏃᎮᎸᎢ? ᎠᎴ ᎦᎪ ᎠᏥᎾᏄᎪᏫᏎᎸ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎧᏃᎨᏂ?”
opdat het woord van Jesaja, den profeet, zou vervuld worden, dat hij gesproken heeft: Heere! wie heeft onze prediking geloofd? en de arm des Heeren, aan wien is hij geopenbaard?
39 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏏᏗ ᎥᏝ ᏰᎵ ᎬᏩᏃᎯᏳᏗ ᏱᎨᏎᎢ; ᏔᎵᏁᏰᏃ ᎢᏌᏯ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ.
Daarom konden zij niet gelooven, want Jesaja zeide wederom:
40 “ᏚᏍᏚᏁᎸ ᏗᏂᎦᏙᎵ, ᎠᎴ ᏚᏍᏓᏱᏕᎸ ᏧᏂᎾᏫ; ᏗᎬᏩᏂᎪᏩᏛᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏗᏂᎦᏙᎵ, ᎠᎴ ᎬᏩᏃᎵᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎤᏂᎾᏫ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏗᎬᏩᎾᏓᏁᏟᏴᎡᏗ ᏂᎨᏒᎾ, ᎠᎴ ᏗᎦᎦᏥᏅᏬᏗ ᏂᎨᏒᎾ.”
Hij heeft hun de oogen verblind, en het harte verhard, opdat zij niet zouden zien met de oogen en verstaan met het harte, en zich bekeeren en Ik hen geneze.
41 ᎾᏍᎩ ᏄᏪᏎ ᎢᏌᏯ, ᎾᎯᏳ ᏧᎪᎮ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏧᏃᎮᎴᎢ.
Dit zeide Jesaja omdat hij zijn glorie zag en van Hem sprak.
42 ᎤᏂᏣᏛᎩᏍᎩᏂᏃᏅ ᎾᏍᏉ ᎤᏂᎬᏫᏳᎯ ᎬᏬᎯᏳᏅᎩ; ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎥᏝ ᎬᏂᎨᏒ ᏱᏄᏅᏁᎴᎢ, ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏱᏙᎩᏄᎪᏩ ᎠᏁᎵᏍᎬᎩ.
Nochtans geloofden ook velen van de oversten in Hem, maar om der fariseërs wil beleden zij het niet, om niet uit de synagoge geworpen te worden.
43 ᎤᏟᏰᏃ ᎤᏂᏰᎸᏒᎩ ᏴᏫ ᎤᎾᏓᎸᏉᏙᏗ ᎨᏒ ᎡᏍᎦᏉ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᎸᏉᏙᏗ ᎨᏒᎢ.
Want zij beminden de glorie der menschen meer dan de glorie Gods.
44 ᏥᏌᏃ ᎤᏪᎷᏅᎩ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ, ᎩᎶ ᎠᏉᎯᏳᎲᏍᎩ ᎥᏝ ᎠᏴ ᏯᏉᎯᏳᎲᏍᎦ, ᏅᏛᎩᏅᏏᏛᏍᎩᏂ ᎪᎯᏳᎲᏍᎪᎢ.
Jezus nu riep en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft.
45 ᎠᎴ ᎩᎶ ᎠᏴ ᎠᎩᎪᏩᏘᏍᎩ ᏅᏛᎩᏅᏏᏛ ᎠᎪᏩᏘᏍᎪᎢ.
En die Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft!
46 ᎠᏴ ᎢᎦᎦᏘ ᎡᎶᎯ ᎠᎩᎷᏥᎸ, ᎾᏍᎩ ᎩᎶ ᎠᏉᎯᏳᎲᏍᎨᏍᏗ ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎤᎵᏏᎬ ᎤᏕᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Ik, het Licht, ben tot de wereld gekomen opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve.
47 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎠᏛᎩᏍᎨᏍᏗ ᏥᏁᎬᎢ, ᏂᎪᎯᏳᎲᏍᎬᎾᏃ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎥᏝ ᎠᏴ ᏱᏗᏥᏳᎪᏓᏁᎭ; ᎥᏝᏰᏃ ᎡᎶᎯ ᏱᏗᏥᏳᎪᏓᏁᎵᎸ, ᏥᏍᏕᎸᎯᎸᏍᎩᏂ ᎡᎶᎯ.
En als iemand mijn woorden hoort en niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordeelen, maar om de wereld te behouden.
48 ᎠᎩᏐᏅᎢᏍᏗᏍᎩ ᎠᎴ ᏗᏓᏂᎸᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᏁᎬᎢ ᏧᏬᎪᏓᏁᎯ ᎤᏪᎭ. ᎧᏃᎮᏛ ᎠᎩᏁᏨᎯ ᎾᏍᎩ ᏧᏬᎪᏓᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᎵᏍᏆᎸᏗ ᎢᎦ ᎨᏎᏍᏗ.
Die Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, die heeft zijn rechter; het woord dat Ik sprak, dat zal hem oordeelen ten laatsten dage.
49 ᎥᏝᏰᏃ ᎠᏋᏒᏉ ᎠᏆᏓᏅᏖᏛ ᎠᎩᏁᏨᎯ ᏱᎩ, ᎠᎦᏴᎵᎨᎢᏍᎩᏂ ᏅᏛᎩᏅᏏᏛ, ᎾᏍᎩ ᎠᎩᏁᏤᎸ ᎢᏯᎩᏪᏍᏗᏱ ᎠᎩᏬᏂᎯᏍᏗᏱ.
Want uit Mij zelven heb Ik niet gesproken, maar die Mij gezonden heeft, de Vader zelf, heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken zou;
50 ᎠᎴ ᏥᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᏨᎯ ᏫᎾᏍᏛᎾ ᎬᏂᏛ ᎨᏒᎢ. ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎦᎥ ᏥᏁᎬᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎠᎦᏴᎵᎨᎢ ᎾᎩᏪᏎᎸᎢ, ᎾᏍᎩ ᏂᏥᏪᎠ. (aiōnios g166)
en Ik weet dat zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zooals de Vader Mij gezegd heeft. (aiōnios g166)

< ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏣᏂ ᎤᏬᏪᎳᏅᎯ 12 >