< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᏔᎵᏁ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 8 >

1 ᎠᎴᏬ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏨᏴᏁᎭ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᏚᏁᎸ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒ ᎹᏏᏙᏂ ᎠᏁᎯ;
En wij maken u bekend, broeders, de genade Gods die gegeven is in de gemeenten van Macedonië,
2 ᎾᏍᎩ ᎤᏣᏘ ᎠᏓᎪᎵᏰᏍᎩ ᎠᏂᎩᎵᏲᎬ, ᎤᏣᏘ ᎠᎾᎵᎮᎵᎬ ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎤᏲ ᏄᎾᏛᎿᎭᏕᎬ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏄᏩᏁᎸ ᏄᏂᎨᏳᎿᎭᎥᎾ ᎨᏒᎢ.
hoe dat te midden van veel beproeving en verdrukking, de overvloed hunner blijdschap en hun zeer diepe armoede, heeft uitgeblonken in den rijkdom hunner milddadigheid.
3 ᎦᏥᏲᎢᏳᏓᏁᎭᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᏂᏚᎾᎵᏂᎬᎬ ᎢᏴᏛ, ᎥᎥ, ᎠᎴ ᎠᏂᎶᏒᏍᏗᏍᎬ ᏂᎦᎾᎵᏂᎬᎬᎢ, ᎤᎾᎵᎦᏟᏴᎯᏉ ᎤᏅᏒ ᎤᎾᏓᏅᏖᏛ;
Want ik getuig dat zij naar vermogen, ja boven vermogen gewillig waren,
4 ᎤᏣᏘ ᎪᎩᏍᏗᏰᏗᏍᎬ ᎪᎩᏔᏲᏎᎲᎩ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏅᎯ ᏦᎦᏓᏂᎸᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎣᎦᏖᏆᎶᏗᏱ ᏦᏥᏍᏕᎸᏗᏱ ᏧᎾᏁᎶᏗ.
met veel aandrang ons smeekende om de gunst van ook deel te mogen hebben; aan dezen dienst jegens de heiligen.
5 ᎠᎴ [ ᎾᏍᎩ ᏄᎾᏛᏁᎸᎩ ] ᎥᏝ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᎤᏚᎩ ᎣᎬᏅᎢ, ᎢᎬᏱᏍᎩᏂ ᎤᏅᏒ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏚᎾᏓᏲᎯᏎᎸᎩ, ᎠᎴ ᎠᏴ ᏕᎪᎦᏓᏲᎯᏎᎸᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎣᏏᏳ ᎠᏰᎸᏍᎬ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ.
En dat niet alleen, zooals wij gehoopt hadden, maar ze gaven zich zelven eerst aan den Heere en aan ons! door den wil van God.
6 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏓᏓᏏ ᎣᏥᏔᏲᏎᎸᎩ, ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛ ᎤᎴᏅᎲᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᎤᏍᏆᏗᏍᏗᏱ ᎢᏤᎲ ᎤᏠᏱ ᎢᏣᏓᏁᏗᏱ ᏂᏨᏁᎲᎢ.
Daarom hebben wij Titus verzocht om deze gunst ook, aan ulieden te volbrengen, zooals hij te voren begonnen was.
7 ᎾᏍᎩᏃ ᏂᎦᎥ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎤᏣᏘ ᏥᏥᎭ, ᎾᏍᎩ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎦᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᎦᏙᎥᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎢᏥᎦᎵᏴᎢ, ᎠᎴ ᎠᏴ ᏍᎩᎨᏳᎢᏳ ᎨᏒᎢ, ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᏉ ᎤᏣᏘ ᎢᏥᎮᏍᏗ.
Maar gelijk gij overvloedig zijt in alles, in geloof, en woord, en kennis, en allen ijver, en in uw liefde jegens ons, zoo moet gij ook in deze gunst overvloedig zijn.
8 ᎥᏝ ᏱᏥᏁᎦ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎠᏎ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ, ᎠᏂᏐᎢᏍᎩᏂ ᎤᎾᎵᎦᎵᏴᏅ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ, ᎠᎴ ᎠᎩᎪᎵᏰᏗᏱ ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎢᏥᎲ ᏄᏠᎾᏍᏛᎾ ᎨᏒᎢ.
Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als om door den ijver van anderen ook de oprechtheid uwer liefde te beproeven.
9 ᎢᏥᎦᏔᎭᏰᏃ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᎦᏤᎵᎦ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ, ᎾᏍᎩ ᎤᏪᎾᎢᏳ ᏥᎨᏎᎢ, ᎠᏎᏃ ᏂᎯ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎤᏲ ᎢᏳᏛᎿᎭᏕᎩ ᏄᎵᏍᏔᏅᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏩᏒ ᎤᏲ ᎢᏳᏛᎿᎭᏕᎩ ᎨᏒ ᎢᏳᏩᏂᏐᏗᏱ ᏂᎯ ᏗᏤᎿᎭᎢ ᎢᏣᎵᏍᏙᏗᏱ.
Want gij kent de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij, rijk zijnde, arm geworden is om uwentwille, opdat gij door zijn armoede zoudt rijk worden.
10 ᎠᎴ ᎠᏂ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛ ᎦᏓᏅᏖᏍᎬ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎬᏁᎭ; ᎣᏏᏳᏰᏃ ᎢᎨᏣᎵᏍᏓᏁᏗ, ᎾᏍᎩ ᎦᏳᎳ ᎢᏣᎴᏅᏛ ᏥᎩ, ᎿᎭᏉ ᏑᏕᏘᏴᏛ, ᎥᏝ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱᏉ ᎾᏍᎩ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎣᏏᏳ ᎢᏥᏰᎸᏗᏱ.
En in dezen geef ik mijn gedachte. Want dit is ulieden tot nuttigheid, die niet alleen het doen maar het willen al een jaar geleden begonnen zijt.
11 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎿᎭᏉ ᎢᏥᏍᏆᏓ ᎾᏍᎩ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏥᎦᎵᏱᏳ ᏂᎨᏒ ᎢᏣᏚᎸᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎢᏥᏍᏆᏗᏍᎬᎢ, ᎢᏨᏗᏍᎬ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛ ᎢᏥᎲᎢ.
Maar volbrengt nu ook het doen, opdat er een uitvoering gegeven worde aan hetgeen gij wilt, zooals gij ook de begeerte hadt om te willen.
12 ᎢᏳᏰᏃ ᎢᎬᏱ ᎨᏒ ᎩᎶ ᏯᎦᎵᏴ ᏧᏓᏅᏛᎢ, ᏣᎦᏓᏂᎸᏤᏗ ᎨᏐ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᎤᎲᎢ, ᎥᏝᏃ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᎲᎾ ᎨᏒᎢ.
Want als eerst de begeerte daar is, dan is zij aangenaam naar hetgeen iemand heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft.
13 ᎥᏝ ᎠᏗᎾ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏗᎨᏥᎪᏗᏱ ᏂᎯᏃ ᎠᏍᏓᏯ ᎢᏰᏨᏁᏗᏱ ᏱᎦᏗᎭ;
Want ik zeg dit niet om anderen te verlichten en u te bezwaren, maar opdat er gelijkheid zij.
14 ᎢᎬᏩᏍᏗᎭᏍᎩᏂ [ ᎢᏥᏗᏱ; ] ᎾᏍᎩ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᏣᏘ ᎢᏥᎲ ᏱᏗᏥᏍᏕᎸᏗᎭ ᎤᏂᏂᎬᏎᎲᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎾᏍᏉ ᎤᏣᏘ ᎤᏂᎲ ᎨᏥᏍᏕᎸᏗᏱ ᎢᏥᏂᎬᏎᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏩᏍᏗᎭ ᎢᏥᏗᏱ.
Uw overvloed toch in dezen tegenwoordigen tijd is tot hun hulp, opdat ook hun overvloed eens u tot hulp zij; opdat er gelijkheid zij;
15 ᎾᏍᎩᏯ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ, ᎾᏍᎩ ᎤᎪᏗ ᎤᏭᏖᏛ ᎥᏝ ᏳᏘᏰᎮᎢ; ᎾᏃ ᎦᏲᎵ ᎤᏭᏖᏛ ᎥᏝ ᏳᎷᎶᏤᎮᎢ.
zooals er geschreven is: hij die veel verzamelde had geen overvloed en hij die weinig verzamelde kwam niet te kort.
16 ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎵᎮᎵᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏓᏓᏏ ᎤᎾᏫᏱ ᏧᎳᏁᎸ ᎾᏍᎩ ᎢᎦᎢ ᏗᏤᎷᎢᏍᏗᏱ.
Gode nu zij dank, die denzelfden ijver voor u gegeven heeft in het hart van Titus,
17 ᎤᏙᎯᏳᎯᏰᏃ ᏚᏓᏂᎸᏨᎩ ᏥᏬᏁᏔᏅᎢ; ᎠᏎᏃ ᎤᏟᎯᏳ ᏄᎵᎦᎵᏴᏒ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ, ᎤᏩᏒᏉ ᎤᏓᏅᏖᏛ ᎢᏥᏩᏛᎲᏒᎩ.
dat hij het verzoek heeft ingewilligd; zelfs was hij zeer ijverig en gewillig om tot u te gaan.
18 ᎠᎴ ᏱᏥᏅᎵ ᎾᏍᎩ ᎠᏁᎩ Ꮎ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᏂᎬᎾᏛ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎬᏩᎸᏉᏗᏳ ᏥᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᏥᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ;
Wij hebben dan met hem gezonden den broeder, die in het Evangelie vermaard is door al de gemeenten.
19 ᎠᎴ ᎥᏝ ᎾᏍᎩᏉ ᏱᏂᎦᎥ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎬᏩᏑᏰᏒᎩ ᎠᏴ ᎢᏧᎳᎭ ᎣᎨᏅᏍᏗᏱ ᎣᎩᏴᏍᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏁᏗ, ᎾᏍᎩ ᏥᏙᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎭ, ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏩᏒ, ᎠᎴ [ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏩᏁᏗᏱ ] ᎢᏣᎵᎦᎵᏴᏒ ᏙᏗᏣᏓᏅᏛᎢ;
En dit niet alleen, maar hij is ook verkozen door de gemeenten om met ons te reizen met deze gave, die van ons bezorgd is tot de heerlijkheid des Heeren zelven en tot betooning van onze bereidvaardigheid.
20 ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎣᏥᏲᏍᏙᏗᏍᎬᎢ, ᎩᎶ ᎪᎱᏍᏗ ᎪᎨᎵᏎᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎤᏣᏘ ᎤᎬᏩᎵ ᎪᎱᏍᏗ ᎣᎬᏁᏗ ᏥᏂᎦᎵᏍᏗᎭ;
Want wij zoeken te vermijden dat iemand ons zou lasteren in deze groote som die van ons bezorgd wordt.
21 ᎢᎬᏱ ᎦᏰᎯ ᎣᏣᎦᏌᏯᏍᏗᏍᎬ ᎣᏏᏳ ᎠᏰᎸᏗ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎤᎬᏫᏳᎯᏉ ᎠᎦᏔᎲᎢ, ᏴᏫᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ.
Want wij betrachten het goede, niet alleen voor het aangezicht des Heeren, maar ook voor het aangezicht der menschen.
22 ᎠᎴ ᎣᏥᏅᎵ ᎢᏧᎳᎭ ᎠᏁᎩ ᎣᏣᎵᏅᏟ, ᎾᏍᎩ ᎤᏩᎫᏘᎶᏛ ᎣᏥᎪᎵᏰᏛ ᎣᎦᏙᎴᎰᏒᎯ ᎤᏣᏘ ᎠᎦᎵᏱᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᏎᏃ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᏟ ᎾᎦᎵᏴ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎤᏣᏘ ᎢᏦᎯᏳᏒᎢ.
Wij hebben dan met hen onzen broeder gezonden, dien wij in vele dingen dikwijls getrouw bevonden hebben, doch nu nog veel getrouwer vanwege het groot vertrouwen in u.
23 ᏓᏓᏏᏃ ᎨᏒᎢ, ᎣᎩᎾᎵᎪᎯ ᎾᏍᎩ, ᎠᎴ ᎢᏧᎳᎭ ᏦᎩᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏂᎯ ᎪᎱᏍᏗ ᎢᏨᏯᏛᏁᎲᎢ; ᎣᏣᎵᏅᏟᏃ ᎨᏒ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒ ᎬᏩᏂᏅᏏᏛ ᎾᏍᎩ, ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎢᏯᏅᏁᎯ ᎦᎶᏁᏛ.
Als iemand naar Titus onderzoek doet, hij is mijn medgezel en medearbeider bij u; of naar onze andere broeders, zij zijn afgezanten der gemeenten, een glorie van Christus.
24 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏂᎦᏔᎲ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒᎢ, ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏕᏨᏁᎸᎭ ᎾᏍᎩ ᎪᎯᏳᏗᏍᎩ ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎢᏤᎲᎢ, ᎠᎴ ᎣᎦᏢᏆᏒ ᏂᎯ ᎢᏨᏁᎢᏍᏗᏍᎬᎢ ᎠᏎᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Geeft hun dan een bewijs uwer liefde en van onzen roem ten uwen behoeve voor het aangezicht der gemeenten.

< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᏔᎵᏁ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 8 >