< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᎢᎬᏱᏱ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 7 >

1 ᎾᏃ ᏨᏓᏍᎩᏲᏪᎳᏁᎸ ᎤᎬᏩᎵ; ᎣᏏᏳ ᎠᏍᎦᏯ ᏄᏃᏟᏍᏔᏅᎾ ᏱᎩ ᎠᎨᏴ.
Aangaande de dingen nu waarvan gij mij hebt geschreven, het is voor een mensch goed geen vrouw aan te raken.
2 ᎠᏎᏃ ᎤᏕᎸᏛ ᏧᎾᏂᏏᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏧᎾᏓᎵᎢ ᏚᏂᎧᎮᏍᏗ, ᎠᎴ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎠᏂᎨᏴ ᏗᎬᏩᏂᏰᎯ ᏚᏂᎧᎮᏍᏗ.
Doch om de hoererijen te vermijden, laat iederen man zijn eigen vrouw hebben en laat iedere vrouw haar eigen man hebben.
3 ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎨᏳᏎᏍᏗ ᎤᏓᎵᎢ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᎨᏳᏗ ᎨᏒᎢ; ᎠᎴ ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᎠᎨᏴ ᎤᎨᏳᏎᏍᏗ ᎤᏰᎯ.
Dat de man aan de vrouw geve wat hij haar schuldig is; alzoo ook de vrouw aan den man.
4 ᎠᎨᏴ ᎥᏝ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬᏉ ᎢᎬᏩᏁᏗ ᏱᎩ ᎤᏩᏒ ᎠᏰᎸᎢ, ᎤᏰᎯᏍᎩᏂ; ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎥᏝ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬᏉ ᎢᎬᏩᏁᏗ ᏱᎩ ᎤᏩᏒ ᎠᏰᎸᎢ, ᎤᏓᎵᎢᏍᎩᏂ.
De vrouw heeft niet de macht over haar eigen lichaam, maar de man; alzoo ook heeft de man niet de macht over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
5 ᏞᏍᏗ ᏗᏣᏓᎨᏳᏔᏅᎩ ᎢᏗᏣᏣᏓᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎬᏂ ᎣᏏᏳ ᏗᏣᏓᏰᎸᎾᏁᎸᎯ ᏱᎩ ᏞᎦ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏜᏓᏅᏓᏕᏗᏱ ᎠᎹᏟ ᎢᏨᏗᏱ ᎠᎴ ᎠᏓᏙᎵᏍᏙᏗ ᎨᏒ ᏗᏥᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ, ᎠᎴ ᏔᎵᏁᏉ ᏙᏣᏓᏩᏗᏍᎨᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏎᏓᏂ ᎢᏥᎪᎵᏰᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏣᎵᏍᏆᏂᎪᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ.
Berooft u niet van elkander, dan alleen met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u bezig houdt met gebed; en komt dan wederom samen opdat de Satan u niet bekore vanwege uw begeerlijkheid.
6 ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏂᏥᏪᎭ ᎠᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯᏉ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ, ᎥᏝᏃ ᎠᏎ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ ᎤᎵᏁᏨᎯ ᏱᎩ.
Doch ik zeg dit bij wijze van toelating, niet als gebod.
7 ᎤᏟᏰᏃ ᎬᎩᏰᎸᏗ ᎾᏂᎥᏉ ᏴᏫ ᎠᏴ ᎾᏆᏍᏛ ᎾᏍᎩᏯ ᏱᏄᎾᏍᏗ. ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᎤᎾᏤᎵᎦᏯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏂᏁᎸ ᎤᏂᎰᎢ, ᎠᏏᏴᏫ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏂᎤᏍᏙᎢ, ᏅᏩᏓᎴᏃ ᏅᏩᏓᎴ ᏄᏍᏙᎢ.
Want ik wou dat alle menschen waren zooals ik zelf ben. Maar ieder heeft zijn eigen gave van God; de een aldus, de ander alzoo.
8 ᎯᎠ ᎠᏗᎾ ᏂᎦᏥᏪᏎᎭ ᏂᏓᎾᏤᎲᎾ ᎠᎴ ᏧᏃᏑᎶᏨᎯ, ᎣᏏᏳ ᎠᏴ ᎾᏆᏛᏅ ᎾᏍᎩᏉ ᏱᏅᏩᎾᏛᏅ.
Doch ik zeg tot de ongetrouwden en de weduwen, dat het hun goed is als zij blijven zooals ik ben.
9 ᎠᏎᏃ ᎢᏳᏃ ᏰᎵ ᎾᏍᎩ ᏂᏓᏅᏂᎥᎾ ᏱᎩ, ᏓᎾᏤᎨᏍᏗᏉ; ᎤᏟᏰᏃ ᎣᏏᏳ ᏗᏨᏍᏗᏱ ᎠᏃ ᎦᎴᏴᎯᏍᏗᏱ.
Maar als zij zich niet kunnen onthouden, laat ze dan trouwen; want beter is het te trouwen dan te branden.
10 ᏗᎾᏤᎯᏃ ᏕᏥᏁᏤᎭ, ᎥᏝ ᎠᏴᏉ, ᎤᎬᏫᏳᎯᏍᎩᏂ ᏕᎧᏁᏤᎭ, ᏞᏍᏗ ᎠᎨᏴ ᏳᏓᏅᎡᎴᏍᏗ ᎤᏰᎯ;
Doch den getrouwden beveel ik— niet ik, maar de Heere— dat de vrouw van den man niet scheide.
11 ᎠᏎᏃ ᎢᏳᏃ ᏳᏓᏅᏒ, ᏅᏩᏛᏁᏍᏗ ᏂᏓᏤᎲᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏙᎯᏉ ᎾᏅᏁᎮᏍᏗ ᎤᏰᎯ; ᎠᎴ ᎠᏍᎦᏯ ᏞᏍᏗ ᎢᏴᏛ ᏱᎦᎧᎲᏍᎨᏍᏗ ᎤᏓᎵᎢ.
Doch indien zij scheidt, dat zij ongetrouwd blijve of met den man verzoene. En dat een man zijn vrouw niet verlate.
12 ᎠᏂᏐᎢᏍᎩᏂ ᎠᏴᏉ ᏕᏥᏁᏤᎭ ᎥᏝᏃ ᎤᎬᏫᏳᎯ; ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎢᏓᎵᏅᏟ ᎤᏓᎵᎢ ᏳᏪᎧᎭ ᎪᎯᏳᎲᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ, ᎣᏏᏳᏃ ᏯᏰᎸᏍᎦ ᎠᏏᏉ ᎤᎾᏁᎳᏗᏍᏗᏱ, ᏞᏍᏗ ᎢᏴᏛ ᏱᎦᎧᎲᏍᎨᏍᏗ.
Maar tot de anderen zeg ik, niet de Heere: als eenige broeder een ongeloovige vrouw heeft en deze tevreden is om met hem te wonen, dan verlate hij haar niet.
13 ᎠᎴ ᎠᎨᏴ ᎤᏰᎯ ᏰᎭ ᎾᏍᎩ ᏄᏬᎯᏳᏒᎾ, ᎠᎴ ᎣᏏᏳᏉ ᏳᏰᎸᎭ ᎠᏏᏉ ᎤᎾᏁᎳᏗᏍᏗᏱ, ᏞᏍᏗ ᏯᏓᏅᎡᎮᏍᏗ.
En als eenige vrouw een ongeloovigen man heeft, en deze tevreden is, om met haar te wonen, dan verlate zij den man niet.
14 ᏄᏬᎯᏳᏒᎾᏰᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏓᏅᎦᎸᏛ ᎢᎩ ᎤᏓᎵᎢ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ, ᎠᎴ ᏄᏬᎯᏳᏒᎾ ᎠᎨᏴ ᎤᏓᏅᎦᎸᏛ ᎢᎩ ᎤᏰᎯ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ; ᎥᏝᏰᏃ ᎾᏍᎩ, ᎿᎭᏉ ᏗᏤᏥ ᎠᏂᎦᏓᎭ ᏱᎩ; ᎠᏎᏃ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᎾᏓᏅᎦᎸᏛ ᎢᎩ.
Want de ongeloovige man is geheiligd in de vrouw en de ongeloovige vrouw is geheiligd in den broeder; anders toch zijn uw kinderen ongereinigd, maar nu zijn zij heilig.
15 ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᏄᏬᎯᏳᏒᎾ ᏳᏓᏅᏒ, ᎤᏁᎳᎩ ᎠᏓᏅᏍᎨᏍᏗ. ᎩᎶ ᎢᎩᏅᏟ ᎠᎴ ᎢᎩᏙ, ᎥᏝ ᏳᏚᏓᎶ ᎾᏍᎩ ᏥᏄᏍᏙᎢ. ᎤᏁᎳᏅᎯᏍᎩᏂ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎢᎦᏕᏗᏱ ᎢᎩᏯᏅᎲ.
Maar als de ongeloovige scheidt, laat hem scheiden. De broeder of de zuster is niet gebonden in zulke gevallen. God heeft ons tot vrede geroepen.
16 ᎦᏙᏰᏃ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎢᎯᎦᏔᎭ, ᎯᎨᏴ, ᎦᎯᏍᏕᎸᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᏣᏰᎯ? ᎠᎴ ᎦᏙ ᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎢᎯᎦᏔᎭ ᎯᏍᎦᏯ ᎦᎯᏍᏕᎸᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᏣᏓᎵᎢ?
Wat toch weet gij, vrouw, of gij den man zult redden? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult redden?
17 ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᏥᎦᏯᏙᎮᎸ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏏᏴᏫᎭ ᏥᏚᏯᏅᎲ, ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎠᏁᎮᏍᏗ. ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏗ ᏕᏥᏁᏤᎭ ᏂᎦᏛ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒᎢ.
Alleenlijk, zooals de Heere aan een ieder gedeeld heeft, zooals God een ieder geroepen heeft, dat hij alzoo wandele. En alzoo beveel ik in al de gemeenten.
18 ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎠᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᎠᏥᏯᏂᏍᎨᏍᏗ, ᏞᏍᏗ ᎾᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎾ ᏱᏄᎵᏍᏔᏁᏍᏗ. ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎠᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎠᏥᏯᏂᏍᎨᏍᏗ, ᏞᏍᏗ ᏯᏥᎤᏍᏕᏎᎴᏍᏗ.
Is iemand besneden zijnde geroepen? Die doe de besnijdenis niet teniet. Is iemands onbesneden zijnde geroepen Hij late zich niet besnijden.
19 ᎠᎱᏍᏕᏍᏗ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏙᏗ ᏱᎩ; ᎠᎴ ᎾᎱᏍᏕᏒᎾ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏙᏗ ᏱᎩ, ᏗᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱᏍᎩᏂ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏤᎵᎦ.
De besnijdenis is niets en de onbesnedenheid is niets, maar het onderhouden van Gods geboden.
20 ᎾᏂᎥᎩᎶ ᏄᏛᏅᏉ ᎠᏥᏯᏅᎲ ᎾᎿᎭᏉ ᏅᏩᏛᏁᏍᏗ.
Een ieder blijve in die beroeping waarin hij geroepen is.
21 ᎡᏣᏯᏅᎲᏍᎪ ᎡᏣᎾᏝᎢ ᎨᏒᎢ? ᎤᏁᎳᎩ; ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᏁᏣᎾᏝᎥᎾ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ, ᎾᏍᎩ ᎯᎬᏫᏳᏔᏅᎭ.
Zijt gij geroepen als dienstknecht? Bekommer u daarover niet. Maar als gij ook kunt vrij worden, doe dat liever,
22 ᎤᎬᏫᏳᎯᏰᏃ ᎤᏯᏅᏛ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᎾᏝᎢ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵᎦ ᎾᏥᎾᏝᎥᎾ; ᎾᏍᎩᏯᏃ ᎾᏍᏉ ᎠᏥᏯᏅᏛ ᎾᏥᎾᏝᎥᎾ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᎾᏝᎢ.
Want de dienstknecht die in den Heer geroepen is, is een vrijgemaakte des Heeren. Alzoo die vrij zijnde geroepen is, is een dienstknecht van Christus.
23 ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎡᏥᏩᎯᏍᏔᏅᎯ; ᏞᏍᏗ ᏴᏫᏉ ᏗᎨᏥᎾᏝᎢ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
Tot een grooten prijs zijt gij gekocht; wordt geen dienaren van menschen.
24 ᎢᏓᎵᏅᏟ ᎾᏂᎥ ᎩᎶ ᏄᏛᏅᏉ ᎠᏥᏯᏅᎲ, ᎾᎿᎭᏅᏩᏛᏁᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏓᎧᎿᎭᏩᏗᏒᎢ.
Een ieder in hetgeen hij geroepen is, broeders, daarin blijve hij bij God!
25 ᎾᏃ ᏂᏓᎾᏤᎲᎾ ᎤᎬᏩᎵ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏁᏨᎯ ᏯᎩᎭ; ᎠᏎᏃ ᎣᏏᏳ ᎬᏰᎸᏗ ᎨᏒ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎬᏁᎭ, ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᎩᏙᎵᏨᎯ ᏥᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᎢᎦᏛᏁᎯ ᎢᏯᏆᎵᏍᏙᏗᏱ.
Wat nu de maagden betreft, heb ik geen bevel des Heeren, maar ik geef mijn gevoelen, als een die barmhartigheid van den Heere verkregen heb om betrouwbaar te zijn.
26 ᎾᏍᎩᏃ ᎦᏓᏅᏖᏍᎬ ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎠᎩᎵᏯ ᏤᎭ; ᎾᏍᎩ ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏱᏄᏍᏗ ᏴᏫ ᎡᎲᎢ.
Ik meen dan dat dit goed is, om de voorstaande moeilijkheid, namelijk dat het den mensch goed is te zijn zooals hij is.
27 ᎠᎨᏴᏍᎪ ᏕᏍᏓᏚᏓᏔ? ᏞᏍᏗ ᏗᏍᏓᏚᏓᏕᏍᏗᏱ ᏣᏲᎸᎩ. ᎠᎨᏴᏍᎪ ᏂᏗᏍᏓᏚᏓᏛᎾ? ᏞᏍᏗ ᏣᏲᎸ ᏣᏓᎵᎢ.
Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen losmaking. Zijt gij niet aan een vrouw verbonden? Zoek geen vrouw.
28 ᎢᏳᏍᎩᏂ ᏱᏣᏕᏒᎾ ᎥᏝ ᏱᎦᎯᏍᎦᏅᎦ; ᎢᏳ ᎠᎴ ᎠᏛ ᏱᏚᏤᏅ ᎥᏝ ᏱᎬᏍᎦᏅᎦ. ᎠᏎᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎤᏂᎩᎵᏲᎢᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒᎢ. ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎳᎩᏉ ᎢᏨᏰᎵᏎᎭ.
Maar ook als gij trouwt zondigt gij niet, en als een maagd trouwt, zondigt zij niet. Doch dezulken zullen smarte hebben naar het vleesch; en ik zou u willen sparen.
29 ᎯᎠᏍᎩᏂ ᏂᏥᏪᎭ, ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎪᎯ ᎨᏒ ᎤᏍᏆᎳᎯᏳ; ᎯᎠᏉᏃ ᏄᏍᏗ ᎠᎵᏃᎯᏯᎭ, ᎾᏍᎩ ᏧᎾᏓᎵ ᏥᎩ, ᏧᎾᏓᎵᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏐ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ,
Maar dit zeg ik, broeders! de tijd is kort. Dat voortaan zij die vrouwen hebben mogen zijn als haar niet hebbende,
30 ᎾᏃ ᏗᎾᏠᏱᎯ ᏥᎩ, ᏂᏓᎾᏠᏱᎲᎾᏉ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎾᎿᎭᎠᎾᎵᎮᎵᎩ ᏥᎩ, ᎾᎾᎵᎮᎵᎬᎾᏉ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎾᏃ ᎤᏂᏩᏍᎩ ᏥᎩ, ᏄᏂᎲᎾᏉ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ;
en de weenenden als niet weenende, en de blijden als niet blijde zijnde, en de koopenden als niet bezittende,
31 ᎾᏃ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎡᎶᎯ ᎪᎱᏍᏗ ᎠᏅᏗᏍᎩ ᏞᏍᏗ ᎤᏣᏘᏂᏉ ᏱᎾᏅᏁᏗᏍᎨᏍᏗ; ᎯᎠᏰᏃ ᎡᎶᎯ ᏄᏍᏛ ᎦᎶᏐᎲᏍᎦᏉ.
en die de wereld gebruiken als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
32 ᎠᏗᎾ ᎠᏆᏚᎵᎭ ᏂᏤᎵᎯᏍᎬᎾᏉ ᎢᏣᎵᏍᏙᏗᏱ. ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏄᏓᎸᎾ ᎠᏓᏅᏖᏍᎪ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵᎦ ᎨᏒᎢ, ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎣᏍᏛ ᎤᏰᎸᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ.
Maar ik zou willen dat gij zonder zorgen zijt. De ongetrouwde zorgt voor de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen.
33 Ꮎ-ᏍᎩᏂ ᎤᏓᎵ ᎠᏓᏅᏖᏍᎪ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ, ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᎤᏓᎵᎢ ᎣᏍᏛ ᎤᏰᎸᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ.
Doch de getrouwde zorgt voor de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen.
34 ᏚᎾᏓᎴᎿᎭᎠ ᎾᏍᏉ ᎠᏥᏰᎯ ᎠᎨᏴ ᎠᏃ ᎾᏥᏰᎲᎾ. ᎾᏥᏰᎲᎾ ᎠᎨᏴ ᎠᏓᏅᏖᏍᎪ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵᎦ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᎦᏅᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎠᏰᎵ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎤᏓᏅᏙᎩᎯ ᎨᏒᎢ; Ꮎ-ᏍᎩᏂ ᎠᏥᏰᎯ ᎠᏓᏅᏖᏍᎪ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎡᎶᎯ ᎡᎯ, ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᎤᏰᎯ ᎣᏍᏛ ᎤᏰᎸᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ.
Er is ook verschil tusschen de vrouw en de maagd. De ongetrouwde zorgt voor de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide naar het lichaam en naar den geest. Maar de getrouwde zorgt voor de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen.
35 ᎠᎴ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏂᏥᏪᎭ ᎢᏨᏒ ᎣᏍᏛ ᎢᏣᎵᏍᏓᏁᏗ ᎠᏆᏑᎵᏍᎬᎢ; ᎥᏝ ᎢᏨᏌᏛᎥᏍᎬᏉ ᏱᎩ, ᎣᏏᏳᏍᎩᏂ ᎠᏰᎸᏗ ᎨᏒ [ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ, ] ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏤᏥᎧᎿᎭᏩᏗᏓᏍᏗᏱ ᎪᎱᏍᏗ ᏂᏥᏲᏍᏙᏓᏁᎲᎾ.
Dit nu zeg ik tot uw eigen voordeel. Niet om een strik rond u te werpen, maar tot hetgeen welvoegelijk is en bekwaam om u den Heere toe te voegen zonder afleiding.
36 ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᎩᎶ ᎤᏣᏘᏂ ᎠᏰᎸᏗ ᏂᏥᏯᏛᏁᎭ ᎠᏆᏤᎵ ᎠᏛ ᎢᎡᎵᏍᎨᏍᏗ, ᎢᎦᎶᏍᎨᏍᏗ ᏰᎵᎦᏯ ᎢᏳᏕᏘᏴᏛ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏎ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎤᏚᎵᏍᎬᏉ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ, ᎥᏝ ᏱᎬᏍᎦᏅᎨᏍᏗ; ᏓᎾᏤᎨᏍᏗᏉ.
Doch als iemand meent dat hij onwelvoegelijk handelt jegens zijn maagd, als zij boven de jeugd gaat, en het alzoo geschieden moet, die doe wat hij wil. Hij zondigt niet; laat ze trouwen.
37 ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎤᎵᏂᎩᏛᏯ ᏚᏭᎪᏕᏍᏗ ᏧᏓᏅᏛᎢ, ᎠᏎ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᏄᎵᏍᏓᏁᎲᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏰᎵᏉ ᎠᏓᏅᏖᏍᎬ ᎢᎬᏩᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏛᏁᏗᏱ ᏚᏭᎪᏔᏁᏍᏗ ᏧᏓᏅᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱᏉ ᎤᏤᎵ ᎠᏛ, ᎾᏍᎩ ᎣᏏᏳ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ.
Maar die vast staat in zijn harte en geen noodzakelijkheid heeft, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn eigen harte heeft besloten, om zijn eigen maagd te bewaren, die zal goed doen.
38 ᎾᏍᎩᏃ Ꮎ ᎤᏤᎵ ᎠᏛ ᏧᏲᏍᎩ ᏧᏨᏍᏗᏱ ᎣᏏᏳ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ; ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᏧᏲᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏧᏨᏍᏗᏱ ᎤᏟ ᎣᏏᏳ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ.
Alzoo dan, die zijn maagd uithuwelijkt die doet goed, en die haar niet uithuwelijkt zal beter doen.
39 ᎠᎨᏴ ᏗᏤᎯ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎤᏚᏓᎸᏙ ᎤᏰᎯ ᎠᎴᏂᏙᎲ ᎢᎪᎯᏛ; ᎤᏰᎯᏍᎩᏂ ᎤᏲᎱᏒᎯ ᏱᎩ, ᎿᎭᏉ ᎤᏚᏓᎴᏛ, ᎾᏍᎩᏃ ᏗᎬᏩᏨᏍᏗᏉ ᎩᎶᏉ ᎤᏚᎵᏍᎬᎢ; ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎪᎩᏳᎲᏍᎩ ᎤᏩᏒ.
Een vrouw is door de wet verbonden voor zoo langen tijd als haar man leeft; maar als de man is ontslapen dan is zij vrij om te trouwen met wien zij wil; alleenlijk in den Heere.
40 ᎠᏎᏃ, ᎠᏴ ᎦᏓᏅᏖᏍᎬ, ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏳᏓᏅᏔ, ᏱᏅᏩᏍᏗᏉ ᎡᎲᎢ; ᎠᎴ ᎦᏓᏅᏖᏍᎬ ᎠᏴ ᎾᏍᏉ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏙ ᎠᏇᎭ.
Doch gelukkiger is zij als zij blijft zooals zij is, naar mijn meening. En ik denk dat ik ook den Geest van God heb.

< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᎢᎬᏱᏱ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 7 >