< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᎢᎬᏱᏱ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 15 >

1 ᎠᎴᏬ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏨᏴᏁᎭ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ, ᎾᏍᎩ ᏥᏨᏯᎵᏥᏙᏁᎸᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏥᏕᏣᏓᏂᎸᏨ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᏥᏕᏥᏂᏴᎭ;
Nu herinner ik u, broeders, het Evangelie dat ik u verkondigd heb, dat gij ook aangenomen hebt, waarin gij ook vast staat, waardoor gij ook behouden wordt.
2 ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏥᏣᎵᏍᏕᎸᏙᏗ, ᎢᏳᏃ ᎠᏍᏓᏯ ᏱᏗᏥᏂᏴ ᎾᏍᎩ ᏥᏨᏯᎵᏥᏙᏁᎸᎩ, ᎢᏳᏍᎩᏂᏃᏅ ᎠᏎᏉᏉ ᏱᎩ ᎢᏦᎯᏳᏒᎢ.
Ik herinner u met welke woorden ik het u verkondigd heb, indien gij het behoudt; anders zoudt gij tevergeefs geloofd hebben.
3 ᎢᎬᏱᏱᏰᏃ ᎨᏒ ᏕᏣᏲᎯᏎᎸᎩ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎠᏴ ᏨᎩᏲᎯᏎᎸᎩ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᏴ ᎢᎩᏍᎦᏅᏨ ᎢᎩᏲᎱᎯᏎᎸᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅ ᎪᏪᎵᎯ;
Want ik heb ulieden vooreerst overgeleverd, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schrifturen,
4 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᏂᏌᏅᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ ᏙᎤᎴᎯᏌᏅ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅᎪᏪᎵᎯ;
en dat Hij is begraven en dat Hij is opgewekt op den derden dag volgens de Schrifturen,
5 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏏᏆᏏ ᎤᎪᎲᎢ, ᎿᎭᏉᏃ ᏔᎳᏚ ᎢᏯᏂᏛ.
en dat Hij aan Kefas is verschenen, daarna aan de twaalven.
6 ᎣᏂᏃ ᎯᏍᎩᏧᏈ ᎤᎶᏒᏍᏗ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᎢᏧᎳᎭ ᎬᏩᎪᎮᎢ; ᎾᏍᎩᏃ [ ᎬᏩᎪᎲᎯ ] ᎤᏟ ᎢᏯᏂᏛ ᎠᎾᎴᏂᏙ ᎠᏏ ᎪᎯ ᎨᏒᎢ, ᎢᎦᏛᏍᎩᏂᏃᏅ ᏚᏂᎵᏅᏨ.
Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, waarvan de meesten nog in leven zijn, doch sommigen zijn gestorven.
7 ᎣᏂᏃ ᏥᎻ ᎤᎪᎮᎢ; ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎦᏛ ᎨᏥᏅᏏᏛ [ ᎢᎬᏩᎪᎮᎢ.]
Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen.
8 ᎣᏂᏱᏃ ᎾᏍᏉ ᎠᏴ ᎥᏥᎪᎥᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᎩᎶ ᎤᏕᏗᏱ ᏄᏍᏆᎸᎲᎾᏉ ᏣᏕᎲᏍᎪ ᏣᏓᎪᏩᏘᏍᎪᎢ.
En ten laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene.
9 ᎠᏴᏰᏃ ᎠᏆᏍᏗᎧᏂ ᎣᎩᏅᏏᏛ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎥᏝ ᏰᎵ ᎠᏥᏅᏏᏛ ᎦᏴᏉᏎᏗ ᏱᎩ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎤᏲ ᏂᎦᏥᏴᏁᎸ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ.
Want ik ben de geringste der apostelen die niet waardig ben apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb.
10 ᎠᏎᏃ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᎠᏴ ᎾᏆᏍᏛ ᎾᏆᏍᏗ; ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎥᎩᏁᎸᎯ ᏥᎩ, ᎥᏝ ᎠᏎᏉᏉ ᏱᏄᎵᏍᏔᏅ; ᎤᏟᏰᏃ ᎢᎦᎢ ᏓᎩᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎡᏍᎦᏉ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎾᏂᎥᎢ; ᎥᏝᏍᎩᏂᏃᏅ ᎠᏴ, ᎤᏁᎳᏅᎯᏍᎩᏂ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᏗᎩᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎸᎯ.
Maar door de genade Gods ben ik wat ik ben, en zijn genade, die aan mij is bewezen, is niet tevergeefs geweest, maar ik heb meer gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods met mij.
11 ᎠᏗᎾ ᎢᏳᏃ ᎠᏴ ᏱᎩ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏱᎩ, ᎾᏍᎩ ᏃᏥᏪᎭ ᎣᏣᎵᏥᏙᎲᏍᎦ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏗ ᎢᏦᎯᏳᏅ.
Doch hetzij ik, hetzij de anderen, alzoo prediken wij en alzoo hebt gij geloofd.
12 ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏲᎱᏒᎯ ᏕᎤᎴᎯᏌᏅ ᏯᎦᎵᏥᏙᎲᏍᎦ, ᎦᏙᏃ ᎢᎦᏛ ᎨᏣᏓᏑᏴ ᎯᎠ ᏂᎠᏂᏪᎭ, ᎥᏝ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏱᎩ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ?
Als dan Christus gepredikt wordt dat Hij is opgewekt uit de dooden, hoe zeggen dan sommigen uit ulieden dat er geen verrijzenis van dooden is?
13 ᎢᏳᏃ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ, ᎿᎭᏉ ᎦᎶᏁᏛ ᎥᏝ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᏱᎩ.
Want als er geen verrijzenis van dooden is, dan is ook Christus niet opgewekt.
14 ᎢᏳ ᎠᎴ ᎦᎶᏁᏛ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ, ᎿᎭᏉ ᎣᏣᎵᏥᏙᎲᏍᎬ ᎠᏎᏉᏉ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ, ᎠᎴ ᎢᏦᎯᏳᏒ ᎾᏍᏉ ᎠᏎᏉᏉ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ.
En als Christus niet opgewekt is, dan is ook onze prediking tevergeefs, en ook uw geloof is dan tevergeefs;
15 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ ᎦᏰᎪᎩ ᎣᏥᏃᎮᏍᎩ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ; ᎣᏥᏃᎮᎸᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎱᏒ ᏕᎤᎴᏔᏅ ᎦᎶᏁᏛ; ᏧᎴᎳᏅᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎩ, ᎢᏳᏃ ᎰᏩ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ.
dan worden wij ook valsche getuigen Gods bevonden, want wij hebben getuigd aangaande God dat Hij den Christus heeft opgewekt, dien Hij niet opgewekt heeft, indien er geen dooden opgewekt worden.
16 ᏧᏂᏲᎱᏒᎯᏰᏃ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ, ᎿᎭᏉ ᎦᎶᏁᏛ ᎥᏝ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᏱᎩ.
Want als er geen dooden opgewekt worden dan is ook Christus niet opgewekt.
17 ᎢᏳ ᎠᎴ ᎦᎶᏁᏛ ᏧᎴᎯᏌᏅᎯ ᏂᎬᏒᎾ ᏱᎩ, ᎢᏦᎯᏳᏒ ᎠᏎᏉᏉ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ; ᎠᏏᏉ ᎢᏥᏍᎦᏅᏨ ᎢᏣᏚᏓᎳ.
En als Christus niet opgewekt is dan is uw geloof tevergeefs, dan zijt gij nog in uw zonden;
18 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ Ꮎ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏃᎯᏳᎯ ᎤᏂᎵᏅᏨᎯ ᏥᎩ ᎬᏩᏂᏲᏥᏙᎸᏉ.
dan zijn ook verloren degenen die in Christus gestorven zijn.
19 ᎢᏳᏃ ᎠᏂᏉ ᎢᏕᎲ ᎤᏩᏒ ᎤᏚᎩ ᏱᎬᎭ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᎩᏍᏕᎸᏗᏱ, ᎾᏂᎥ ᏴᏫ ᏕᏗᎪᎾᏛᏗ ᎤᏲ ᏂᎦᏛᏅᎢ.
Indien wij alleen in dit leven op Christus hopende zijn, dan zijn wij de ellendigste van alle menschen.
20 ᎠᏎᏃ ᎦᎶᏁᏛ ᏕᎤᎴᎯᏌᏅ ᎤᏲᎱᏒᎢ, ᎠᎴ ᏧᏓᎴᏅᏔᏅᎯ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᎵᏅᏨᎯ ᏥᎨᏒᎩ.
Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden de Eersteling der gestorvenen.
21 ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏴᏫ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᏥᎩ ᎠᎰᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᏤᎭ, ᏴᏫ ᎾᏍᏉ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᎠᏲᎱᏒ ᏗᎴᎯᏐᏗ ᏥᎩ.
Want naardien door een mensch de dood is, zoo is ook door een mensch de verrijzenis der dooden.
22 ᎠᏓᏫᏰᏃ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᏂᎦᏗᏳ ᏥᏓᏂᏲᎱᏍᎦ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ ᏂᎦᏗᏳ ᏗᏅᏃᏛ ᏅᏛᎨᎬᏁᎵ.
Want gelijk in Adam allen sterven, zoo ook zullen allen in Christus levend gemaakt worden.
23 ᎠᏎᏃ ᎾᏂᎥ ᎤᎾᏤᎵᏛᎭ; ᎦᎶᏁᏛ ᏧᏓᎴᏅᏔᏅᎯ; ᎣᏂᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎦᎶᏁᏛ ᏧᏤᎵ ᎨᏒ ᎾᎯᏳ ᎦᎷᏨᎭ.
Maar een ieder in zijn eigen orde: de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in zijn verschijning,
24 ᎿᎭᏉ ᏛᎵᏍᏆᏗ, ᎾᎯᏳ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᏧᏲᎯᏎᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎠᎦᏴᎵᎨᎢ; ᎾᎯᏳ ᎠᏛᏔᏃᏅᎭ ᏂᎦᏗᏳ ᎤᏂᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏂᎦᏗᏳ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎨᏒ, ᎠᎴ ᏚᎾᎵᏂᎬᎬᎢ.
daarna komt het einde, wanneer Hij het koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht zal vernietigd hebben.
25 ᎠᏎᏰᏃ ᏅᏩᏍᏕᏍᏗᏉ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎬᏩᏍᎦᎩ ᏚᎳᏍᎬ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᏂᏕᎬᏁᎸᎭ.
Want Hij moet heerschen totdat Hij al de vijanden onder zijn voeten zal gelegd hebben.
26 ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᎵᏍᏆᎸᏗ ᎤᏍᎦᎩ ᎠᏥᏛᏙᏗ ᎨᏒᎢ.
De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood.
27 ᏂᎦᏗᏳᏰᏃ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏚᎳᏍᎬ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎢᎬᏁᎸᎯ. ᎠᏎᏃ, ᏂᎦᏗᏳ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎢᏯᎬᏁᎸᎯ ᏣᏗᎭ, ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎦᎵᏍᏗᎭ ᎾᎦᏠᏯᏍᏛᎾ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏂᎦᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ.
Want alles onderwerpt Hij aan zijn voeten. En wanneer Hij zegt dat alles onderworpen is, dan is het zonder twijfel dat Hij is uitgezonderd die Hem alles onderworpen heeft.
28 ᎾᎯᏳᏃ ᏂᎦᏗᏳ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎢᏯᎬᏁᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᎿᎭᏉ ᎾᏍᏉ ᎤᏪᏥ ᎤᏩᏒ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᏅᏛᏛᏁᎵ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏂᎦᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎭᏫᏂᏗᏢ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏂᎦᎥ ᎢᎬᏂᏏᏍᎩ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎾᏂᎥ ᎠᏁᎲᎢ.
En wanneer Hem alles onderworpen zal zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden aan Dengene die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.
29 ᎢᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏛᎾ ᏱᎩ, ᎦᏙ ᏛᎾᏛᏁᎵ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᏥᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎪ ᏥᏕᎨᎦᏬᏍᎪᎢ? ᎢᏳᏃ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᎠᏎ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎦᏙᏃ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎪ ᏙᎨᎦᏬᏍᎪᎢ?
Anders wat zullen zij doen die gedoopt zijn voor de dooden? Als er in ‘t geheel geen dooden opgewekt worden, wat worden zij dan voor hen gedoopt?
30 ᎠᎴ ᎦᏙᏃ ᎤᎾᏰᎯᏍᏗ ᏂᎦᏛᎿᎭᏕᎦ ᏂᎪᎯᎸᎢ?
En ook wij, wat loopen wij dan elk uur gevaar?
31 ᏥᏁᎢᏍᏗᎭ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᎵᎮᎵᏍᏗ ᏣᎩᎭ ᏂᎯ ᏥᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ, ᎾᏍᎩ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎣᎦᏤᎵ ᏨᏗᏓᎴᎲᏍᎦ, ᏥᏲᎱᏍᎪ ᏂᏚᎩᏨᏂᏒᎢ.
Dagelijks sterf ik, broeders! Ik betuig dit als uw roem, dien ik heb in Christus Jezus onzen Heere.
32 ᎢᏳᏃ ᏴᏫ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᎢᏯᏆᏛᏁᎸᎯ ᏱᎩ, ᏅᎩ ᏗᏂᏅᏌᏗ ᎤᏂᏍᎦᏎᏗ ᎣᎦᎵᎸᎯ ᏱᎩ ᎡᏈᏌ ᎦᏚᎲᎢ, ᎦᏙ ᎬᎩᏁᏉᏤᏗ ᎣᏍᏛ ᎨᏒ, ᎢᏳᏃ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᎩ? ᎢᏓᎵᏍᏓᏴᎲᏍᎨᏍᏗ, ᎠᎴ ᎢᏓᏗᏔᏍᎨᏍᏗ; ᏑᎾᎴᏉᏰᏃ ᏙᏓᏗᏲᎱᏏ.
Als ik op menschelijke wijze te Efesus tegen de wilde beesten heb gevochten, wat zou me dat baten? Als er geen dooden opgewekt worden, laat ons dan eten en drinken, want morgen sterven wij!
33 ᏞᏍᏗ ᎡᏥᎵᏓᏍᏔᏅᎩ; ᎾᏲ ᏗᎵᏃᎮᎵᏓᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏲᏍᏗᏍᎪ ᎣᏍᏛ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒᎢ.
Doolt niet! Kwade samensprekingen bederven goede zeden.
34 ᎢᏥᏰᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᎢᏣᏛᏁᏗᏱ, ᎠᎴ ᏞᏍᏗ ᏱᏥᏍᎦᏅᎨᏍᏗ; ᎢᎦᏛᏰᏃ ᎥᏝ ᏯᏂᎦᏔᎭ ᎤᏁᎳᏅᎯ; ᎤᏕᎰᎯᏍᏗᏳ ᎢᏨᏃᎮᎭ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏥᏂᏥᏪᎭ.
Ontwaakt rechtvaardiglijk en zondigt niet. Want sommigen hebben geen kennis van God. Tot beschaming zeg ik het u.
35 ᎠᏎᏃ ᎩᎶ ᎯᎠ ᏱᏅᎦᏫ, ᎦᏙ ᏓᎨᎬᏁᎵ ᏙᏓᎨᎦᎴᏔᏂ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ? ᎠᎴ ᎦᏙ ᎤᏍᏕᏍᏗ ᎤᏙᏢᏒ ᏗᏂᏰᎸ ᎠᏂᎷᏨᎭ?
Maar, zal iemand zeggen: hoe worden de dooden opgewekt? En met welk lichaam komen zij?
36 ᏣᏁᎫ! ᎾᏍᎩ ᏥᏫᏍᎪᎢ ᎥᏝ ᏴᎬᎵᏰᎲᎦ ᎬᏂ ᎤᎪᎯ;
Gij onverstandige, wat gij zelf zaait wordt niet levend tenzij het gestorven is;
37 ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏥᏫᏍᎪᎢ, ᎥᏝ ᎾᏍᎩ ᎠᏰᎸ ᎤᏙᏢᏗ ᎨᏒ ᏱᏫᏍᎪᎢ, ᎤᎦᏔᎭᏉᏍᎩᏂ, ᎤᏣᎴᏍᏗᏉ ᏱᎩ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗᏉ ᎤᏍᏗ ᏅᏩᏓᎴ ᏱᎩ;
en wat gij zaait, daarvan zaait gij toch niet het lichaam dat er van komen zal, maar een enkelen graankorrel, bij voorbeeld van tarwe, of van een ander zaad;
38 ᎤᏁᎳᏅᎯᏍᎩᏂ ᎠᏁᎰ ᎠᏰᎸ ᎾᏍᎩᏯ ᎣᏏ ᎤᏰᎸᏅᎢ, ᎠᎴ ᏄᏓᎴᏒ ᎤᎦᏔ ᎤᏤᎵᎦᏯ ᎠᏰᎸᎢ.
doch God geeft daaraan een lichaam zooals Hij wil, en aan elk der zaden een lichaam naar zijn aard.
39 ᏂᎦᏛ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎤᏠᏱᎭ ᏱᎩ; ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏂᏇᏓᎸ ᏑᏓᎴᎩ; ᏅᏩᏓᎴᏃ ᏅᎩ ᏗᏂᏅᏌᏗ ᎤᏂᏇᏓᎸᎢ, ᏅᏩᏓᎴᏃ ᎠᏣᏗ, ᏅᏩᏓᎴᏃ ᏥᏍᏆ.
Niet alle vleesch is hetzelfde vleesch, maar een ander is van menschen, en een ander van beesten, en een ander van vogelen, en een ander van visschen.
40 ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎭ ᏗᎪᏢᏅᎯ, ᎠᎴ ᎡᎶᎯ ᎠᏁᎭ ᏗᎪᏢᏅᎯ; ᎠᏎᏃ ᏧᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎯ ᏅᏩᏓᎴᎢ, ᎠᎴ ᏧᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᎡᎶᎯ ᎠᏁᎯ ᏅᏩᏓᎴᎢ.
Er zijn ook bovenaardsche lichamen en aardsche lichamen. Maar een ander is de glorie der bovenaardschen en een andere die der aardschen.
41 ᏅᏙ ᎢᎦ ᎡᎯ ᎤᏤᎵᏛ ᎤᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᏅᏙ ᏒᏃᏱ ᎡᎯ ᏅᏩᏓᎴᎢ, ᎠᎴ ᏧᏃᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᏃᏈᏏ ᏅᏩᏓᎴᎢ; ᎠᎴ ᏃᏈᏏ ᎧᎸ ᎤᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒ ᏅᏩᏓᎴ ᏄᏍᏙ ᏃᏈᏏ ᏄᏍᏛ ᎤᏬᏚᎯᏳ ᎨᏒᎢ.
Een andere is de glorie der zon, en een andere de glorie der maan, en een andere de glorie der sterren; want de eene ster verschilt zelfs van de andere in glorie.
42 ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏗ ᏧᎾᎴᎯᏐᏗ ᎨᏒ ᏧᏂᏲᎱᏒᎯ. ᎠᏲᎩ ᎠᏫᏒᎯ ᎨᏐᎢ; ᎠᏲᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏗᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
Alzoo ook de verrijzenis der dooden. Er wordt gezaaid in verderfelijkheid, er wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
43 ᎦᎸᏉᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᏫᏒᎯ ᎨᏐᎢ, ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏗᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ; ᎠᏩᎾᎦᎳ ᎠᏫᏒᎯ ᎨᏐᎢ, ᎤᎵᏂᎩᏛ ᏗᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ;
er wordt gezaaid in oneer, er wordt opgewekt in glorie; er wordt gezaaid in zwakheid, er wordt opgewekt in kracht.
44 ᎢᏗᏫᏍᎪ ᎤᏇᏓᎵ ᎠᏰᎸ ᎠᏫᏒᎯ ᎨᏐᎢ, ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏙᏢᏒ ᏗᎴᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ. ᎤᏇᏓᎵ ᎠᏰᎸ ᎡᎭ, ᎠᎴ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏙᏢᏒ ᎡᎭ.
Een zinnelijk lichaam wordt gezaaid en een geestelijk lichaam wordt opgewekt. Als er een zinnelijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk.
45 ᎾᏍᎩᏯᏃ ᎯᎠ ᏂᎬᏅ ᎦᏪᎳ, ᎢᎬᏱᏱ ᏴᏫ ᎠᏓᏫ ᎬᏃᏛ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ; ᎣᏂᏱᏃ ᎠᏓᏫ ᎠᏓᏅᏙ ᎬᏂᏛ ᏗᏁᎯ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ.
Gelijk ook geschreven is: De eerste mensch, Adam, werd tot een levende ziel. Maar de laatste Adam werd tot een levendmakenden Geest.
46 ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎢᎬᏱ ᏱᎨᏎ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏓᏅᏙ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎠᏇᏓᎵ ᏥᎩ; ᎣᏂᏃ ᎢᏴᏛ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏓᏅᏙ ᏥᎩ.
Doch niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke.
47 ᎢᎬᏱᏱ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏙᎯ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ, ᎦᏓᏉ ᎨᏎᎢ; ᏔᎵᏁ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎦᎸᎳᏗ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ.
De eerste mensch is aardsch, uit de aarde; de tweede mensch is uit den hemel.
48 ᏄᏍᏛ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎦᏓᏉ ᎠᎪᏢᏔᏅᎯ ᏥᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᎾᏍᏗ ᎦᏓᏉ ᎨᎪᏢᏔᏅᎯ; ᎠᎴ ᏄᏍᏛ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏄᎾᏍᏗ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎯ.
Hoedanig de aardsche is, zoodanig zijn ook de aardschen, en hoedanig de bovenaardsche is, zoodanig zijn ook de bovenaardschen.
49 ᎠᎴ ᎦᏓ ᎠᎪᏢᏔᏅᎯ ᏄᏍᏛ ᎾᏍᎩᏯ ᏥᏂᎦᏍᏗ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᏂᎦᏍᏕᏍᏗ ᏄᏍᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ.
En gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, zoo zullen wij ook het beeld des bovenaardschen dragen.
50 ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏂᏥᏪᎭ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎩᎬ ᎥᏝ ᎤᎾᏤᎵ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎪᎯ; ᎥᏝ ᎠᎴ ᎠᏲᎩ ᎨᏒ ᎤᏤᎵ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᎠᏲᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Doch dit zeg ik, broeders, dat vleesch en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven, en dat de verderfelijkheid de onverderfelijkheid niet beërft.
51 ᎬᏂᏳᏉ, ᎢᏨᎾᏄᎪᏫᏎ ᎤᏕᎵᏛ ᎨᏒᎢ; ᎥᏝ ᏂᎦᏛ ᏴᏓᏗᎵᏅᏥ, ᏂᎦᏗᏳᏍᎩᏂ ᎡᎩᏁᏟᏴᏍᏗ ᎨᏎᏍᏗ
Ziet, ik zeg ulieden een verborgenheid. Wij zullen wel niet allen sterven, maar wij zullen allen veranderd worden, in een wenk, in een oogenblik, bij de laatste bazuin.
52 ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ, ᏥᏛᎦᏔᎾᏫᏍᏗᏉ ᎢᎪᎯᏛ, ᎤᎵᏍᏆᎸᏗ ᎠᏤᎷᎩ ᏂᎦᎵᏍᏔᏅᎭ; ᎠᏤᎷᎩᏰᏃ ᏓᏳᏃᏴᎳᏏ, ᏧᏂᏲᎱᏒᎯᏃ ᏙᏓᎨᎦᎴᏔᏂ ᎠᏂᏲᎩ ᏁᎨᏒᎾ, ᎠᏴᏃ ᏓᏰᎩᏁᏟᏴᏏ.
Want de bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.
53 ᎯᎠᏰᏃ ᎠᏲᎩ ᎨᏒ ᎠᏲᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏛᏄᏬᏍᏔᏂ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏲᎱᏍᎩ ᎨᏒ ᎠᏲᎱᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏛᏄᏬᏍᏔᏂ.
Want dit verderfelijke moet met onverderfelijkheid bekleed worden, en dit sterfelijke moet met onsterfelijkheid bekleed worden.
54 ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᎠᏲᎩ ᎨᏒ ᎠᏲᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎤᏄᏬᏍᏔᏁᏍᏗ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏲᎱᏍᎩ ᎠᏲᎱᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎤᏄᏬᏍᏔᏁᏍᏗ, ᎿᎭᏉ ᏄᎵᏍᏔᏁᏍᏗ ᎯᎠ ᎢᎦᏪᏛ ᎨᏒ ᏥᎪᏪᎳ, ᎠᏓᎵᏁᎯᏗᏍᎩ ᎨᏒ ᎤᎩᏐᏅ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ.
En wanneer dit verderfelijke zal bekleed zijn met onverderfelijkheid, en dit sterfelijke zal bekleed zijn met onsterfelijkheid, dan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
55 ᏂᎯ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎭᏢ ᏣᏓᏨᏯᏍᏗᎨᏒᎢ? ᏂᎯ ᏗᏓᏂᏐᏗᏱ ᎨᏒᎢ, ᎭᏢ ᏣᏓᏎᎪᎩᏍᏗ ᎨᏒᎢ? (Hadēs g86)
O dood, waar is uw overwinning? O dood, waar is uw prikkel? (Hadēs g86)
56 ᎠᏲᎱᏍᏗ ᎤᏓᏨᏯᏍᏗ ᎨᏒ, ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏂ; ᎠᏍᎦᏂᏃ ᎤᎵᏂᎪᎯᏍᏗᏍᎩ ᎾᏍᎩ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ.
De prikkel nu van den dood is de zonde, en de kracht der zonde is de wet.
57 ᎠᏎᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎵᎮᎵᏤᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏥᎩᏁᎭ ᎢᎦᏓᏎᎪᎩᏍᏗᏱ, ᏨᏗᏓᎴᎲᏍᎦ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᎦᏤᎵ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ.
Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
58 ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ, ᎢᏨᎨᏳᎢ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᏗᏣᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏎᏍᏗ, ᎦᏰᏥᏖᎸᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏎᏍᏗ, ᏂᎪᎯᎸ ᎤᏣᏘ ᏕᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎮᏍᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎢᏥᎦᏔᎭᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏣᎵᏂᎬᏁᎲ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵ ᏕᏥᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎠᏎᏉᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
Alzoo dan, mijn beminde broeders, zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren, daar gij weet dat uw arbeid niet tevergeefs is in den Heere.

< ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎠᏁᎯ ᎢᎬᏱᏱ ᎨᎪᏪᎳᏁᎸᎯ 15 >