Uruyan Yuhana 3

1 “Udu kiti nnan kadura Kutelle kutyi nliran in Sardisu: 'Tigbulang nlenge na amere min ti Ruhu kuzor nin niyini kuzor nyiru ile imon na usu udin nfo figiri uu fe dinin nlai, bara nani fe unan kulari.

En schrijf aan den engel der Gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood.

2 Fita ukpin agang kiti nile imon na ilawa, idaduru ukuu, bara na nyene katwa fe kulun nanya nyenju kutelle nighe ba.

Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God.

3 Bara nan lizino, ile imon na usere uminin lanza. Dofino inin, udiu kutyin. Meng ba dak nafo ukiri na uba yinnu kubi ko na nba dak kitife ba.

Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.

4 Ama tisa namong duk cinglin nan nya Sardisu alenge na ita imon mine indinong ba. Inung ba cinu nan mi, nin kuyok nimon iboo, bara idi dert.

Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn.

5 Ulenge na ase unasara iba shonghe kulutuk kuboo, tutun na mba wesu lisa mye nanya kaffa nlai ba, mba bellu lisa mye nbun ncif nighe nin nbun nanan kadura mye.

Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.

6 Andi udinin natuf, lanza ile imon na uruhu din bellu nilarin nliran.”

Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.

7 Udu kiti nnan kadura in Filidelfiya, Tigbulang nlenge na adi lau nin kidegen, ame min imon npunu kitin Dauda, asa apuno, na umon wasa atursu ba, asa a tursu na umonn wasa apuno ba.

En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent:

8 Meng yiru imon ile na usu, yene, ubunfe kibulun duku ka na upuno, na umon wasa atursu ba, nyiru likara fe di baat, nin nani udin dortu tigbulang nighe, tutun na uta amusu lisa nighe ba.

Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn Naam niet verloochend.

9 Su ucaa! Alenge na idi anan kutyi nlira shetan, alenge na idin su inug a Yahudawari, ana nanere ba-idin su kinuwari nani, nba ti nani ida tumun nbun nabunu fe, iba da yinnu au meng dinin su fe.

Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb.

10 Tunda na una ceo uduka nighe, utere kibinai nin hankuri, mba minfi kubi kongo na iba dumunfi, na ku ba dak vat inye, iba dumunu alenge na isosin nan nyya inye.

Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen.

11 Meng din cinu deddei. Minno ile imon na udumun gangang bara na umong wa bullu litapa fe ba.

Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

12 Meng ba ti ulenge na ase unasara aso litino nanya kilari nliran Kutelle, na aba nuzu nanye ba, nba nyertin ghe lisa Kutelle nighe, lisa kipin Kutelle (Urushalima upese ule na utolo unuzu kitene kani kiti Kutelle), nin lisa lipese nighe.

Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en de naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam.

13 Ame ulenge na adumun natuf, na alanza ile unon na Uruhu din belle niliran nlirag.'

Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.

14 “Nyerte Udu kiti nanan kadura kilari nliran nanya in Lawudikiya: 'Tigbulang uso nani, iyizi nba in kidegen udya nanya makeke Kutelle.

En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods:

15 Meng yiru ile imon na udin su, nafe di cancam ba, ana udin npiu ba, ndi nyenju nafo uwadi cancam sa npiu!

Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet!

16 Nani, bara na udi bidibidi-na udi cancam ba ana udin piu ba-Meng ba tuffunfi nanya nnuu nighe.

Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.

17 Bara fe nworo, “Meng dimun nimon nacara, na ndira imomon ba.” Anafe yiru fere di ba fere di hem, unan kunekune, ukimon, uduu, nin lenge na adi fisere.

Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.

18 Lanza ushawara nighe: Sere azurfa kiti nighe, alle na ina dumun anin kiti nlah, bara unan so unan nimon nacara, nin njinjin, nin kulutuk kulau, ishon bara iwa yenefi fisere ulanza ncin, a ukan uti niyizife unan yene kiti.

Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.

19 Vat nlenge na ndinin su mye, asa ntaghe libau ndursuzoghe inda na aba su lisosin, bara nani, ta dedei udiu kutyin.

Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.

20 Yene, Meng yisin kibulun ndi fowe, asa umon nlanza liwui nighe apuno kibulughe, Meng ba dak nan nya kilari mye, nba lii umonli nighe nighe, amye nin nmi.

Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij.

21 Ulenge na ase unasara, Meng ba yinin ghe aso nin mye, kuteet tigo nighe, nafo na Meng nasu unasara nmini sosin nin ncif nighe kuteet tigoo mye.

Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.

22 Andi udinin natuf, lanza ile imon na uruhu din bellu nilari nlira.”

Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.